ECLI:NL:RBSGR:2012:BX6689

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
368770 - HA ZA 10-2149
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van BMW voor schade door inbeslagname van auto na verkoop door beschikkingsonbevoegde verkoper

In deze civiele zaak, uitgesproken door de Rechtbank 's-Gravenhage op 15 augustus 2012, staat de aansprakelijkheid van BMW Financial Services B.V. centraal. De eiser, Romio B.V., heeft een auto gekocht van de heer [A], die later bleek te zijn beschikkingsonbevoegd. Romio vordert schadevergoeding van BMW, die de auto in beslag heeft genomen na een leaseovereenkomst met [A]. De rechtbank onderzoekt of Romio te goeder trouw was bij de aankoop en of BMW onrechtmatig heeft gehandeld door de auto in beslag te nemen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [A] heeft op 24 maart 2009 de auto verkocht aan Romio, waarbij hij de volledige kentekenbescheiden heeft overhandigd. BMW, die een leaseovereenkomst met [A] had, heeft de auto teruggevorderd en deze is op 25 april 2009 in beslag genomen door de politie in Polen. Romio stelt dat zij de eigendom van de auto heeft verkregen op basis van artikel 3:86 BW, dat bescherming biedt tegen beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder. BMW betwist dit en stelt dat Romio niet als te goeder trouw kan worden beschouwd.

De rechtbank oordeelt dat Romio de eigendom van de auto heeft verkregen, ondanks de beschikkingsonbevoegdheid van [A]. De rechtbank wijst erop dat Romio de benodigde papieren heeft gecontroleerd en dat het enkele feit dat het kentekenbewijs een duplicaat betreft, niet voldoende is om aan te nemen dat Romio verdergaand onderzoek had moeten doen naar de beschikkingsbevoegdheid van [A]. De rechtbank concludeert dat BMW onrechtmatig heeft gehandeld door de auto in beslag te nemen en dat Romio recht heeft op schadevergoeding. De zaak wordt verwezen naar de rol voor overlegging van stukken door Romio, waarna BMW kan reageren.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 368770 / HA ZA 10-2149
Vonnis van 15 augustus 2012
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ROMIO B.V.,
gevestigd te Heerlen,
eiseres,
advocaat mr. I.P. Sigmond te Heerlen
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BMW FINANCIAL SERVICES B.V.,
gevestigd te Rijswijk,
gedaagde,
advocaat mr. D.J. Brugge te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna “Romio” en “BMW” worden genoemd.
1. De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 2 juni 2010, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 16 maart 2011 waarbij een comparitie is bevolen;
- de beschikking van 13 maart 2012 waarbij de datum van comparitie is bepaald op 14 juni 2012;
- het proces-verbaal van comparitie van 14 juni 2012.
1.2 Tenslotte is een datum voor vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1 Op 15 juli 2008 heeft BMW met de heer [A] (hierna: [A]) een private leaseovereenkomst gesloten op basis waarvan [A] van BMW een bedrag van
€ 30.395,-- ter leen heeft ontvangen ten behoeve van de aanschaf van een BMW X5 met kenteken 42-NN-TH (hierna: de auto), onder gelijktijdige vestiging van een bezitloos pandrecht van BMW op de auto.
2.2 Het kenteken van de auto is op naam van [A] gesteld. [A] heeft het kentekenbewijs van de auto ontvangen met uitzondering van deel II (het overschrijvingsbewijs), dat BMW onder zich heeft gehouden. Tevens heeft BMW de auto als leaseauto laten registreren in het daartoe bij de RDW aangehouden register (Register Tenaamstelling Leasevoertuigen, RTL). Deze registratie strekt ertoe toe dat kentekenbescheiden door de RDW worden toegezonden aan de lease-maatschappij, in dit geval BMW. De RDW heeft echter een door [A] aangevraagd duplicaat kentekenbewijs (met duplicaatcode 01) inclusief deel II opgestuurd aan [A].
2.3 Op 24 maart 2009 heeft [A] de auto verkocht en geleverd aan Romio B.V. (hierna: Romio). [A] heeft daarbij aan Romio de volledige (duplicaat) kentekenbescheiden overhandigd.
2.4 BMW heeft [A] aangesproken tot nakoming van zijn uit de private lease overeenkomst met BMW voortvloeiende verplichtingen en de auto teruggevorderd. Omdat de auto onvindbaar bleek te zijn, heeft BMW een internationale signalering laten plaatsen waarna de auto op 25 april 2009 door de politie (in Polen) onder Romio in beslag is genomen. De auto is door het openbaar ministerie aan BMW afgegeven nadat Romio een door haar ingediend verzoek tot afgifte in oktober 2009 had ingetrokken.
3. Het geschil
3.1 Romio vordert bij vonnis, uitvoerbaar te verklaren bij voorraad, veroordeling van BMW tot betaling van een bedrag van € 30.200,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, althans een in goede justitie te bepalen bedrag. Daarnaast vordert Romio veroordeling van BMW in de proceskosten.
3.2 Romio stelt daartoe dat BMW aansprakelijk is voor de schade die Romio lijdt als gevolg van het feit dat BMW de aan Romio in eigendom toebehorende auto in beslag heeft doen nemen, waarna BMW de auto na afgifte onder zich gehouden heeft en inmiddels heeft doorverkocht aan een derde. Romio heeft de auto op 24 maart 2009 gekocht van de heer [A] voor € 30.200,- en vordert dit bedrag als vergoeding van de schade die zij door het onrechtmatig handelen van BMW heeft geleden. Hoewel [A] - naar later is gebleken - beschikkingsonbevoegd was, heeft Romio de eigendom van de auto verkregen op grond van de bescherming die artikel 3:86 BW tegen beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder biedt. Het feit dat [A] in het bezit was van het voor vervreemding benodigde volledige kentekenbewijs alsmede een geldig legitimatiebewijs (welk bewijzen door Romio zijn onderzocht), brengen mee dat Romio niet aan de bevoegdheid van [A] hoefde te twijfelen, aldus Romio.
3.3 BMW voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1 BMW bestrijdt op meerdere gronden dat Romio door een koopovereenkomst met [A] en de daarop volgende levering de eigendom van de auto op grond heeft verkregen zodat het beroep van Romio op artikel 3:86 BW ter bescherming tegen de beschikkingsonbevoegdheid van [A] niet opgaat. BMW voert daartoe het volgende aan.
Is er tussen [A] en Romio een overdracht anders dan om niet?
4.2.1 BMW heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat tussen Romio en [A] op 24 maart 2009 geen koopovereenkomst tot stand is gekomen, omdat geen sprake is van een door [A] ondertekende koopovereenkomst. De handtekening op de koopovereenkomst van 24 maart 2009 (productie 1 bij dagvaarding) stemt niet overeen met de handtekening van [A] op zijn paspoort (productie 2 bij dagvaarding). De rechtbank begrijpt dit verweer aldus dat volgens BMW geen sprake is van een overdracht anders dan om niet, zoals artikel 3:86 BW vereist. Ter comparitie is evenwel gebleken dat de handtekening op het paspoort waarop BMW dit standpunt baseert, niet die van [A] is, maar van de autoriteit die het paspoort uitgeeft. Van twee niet met elkaar overeenstemmende handtekeningen van [A] is dus geen sprake.Verder geeft BMW niet aan dat en in welk opzicht de handtekening van [A] op de koopovereenkomst met Romio verschilt van de handtekening van [A] onder leasecontract dat hij met BMW gesloten heeft (productie 4 bij dagvaarding). De rechtbank gaat daarom aan dit verweer, dat kennelijk op een misvatting van BMW berust, voorbij.
4.2.2 In het kader van ditzelfde verweer, zo begrijpt de rechtbank, heeft BMW verder nog aangevoerd dat de gestelde koopsom van € 30.200,- niet daadwerkelijk door Romio is betaald. Ter onderbouwing van deze stelling heeft BMW aangevoerd dat de door Romio overgelegde bewijzen van betaling eenvoudig zijn te verstrekken en pas in deze procedure zijn overgelegd. De rechtbank gaat ook aan dit verweer voorbij. Uitgaande van de tussen [A] en Romio gesloten koopovereenkomst, brengt het feit dat de overeengekomen koopsom niet zou zijn betaald, nog niet mee dat sprake is van een overdracht om niet omdat in dat geval [A] nog een vordering zou hebben op Romio. Verder valt niet in te zien waarom aan de door Romio overgelegde betalingsbewijzen geen betekenis zou toekomen nu deze, volgens BMW, “eenvoudig te verstrekken” zijn en eerst in deze procedure zijn overgelegd. Daaruit volgt immers niets met betrekking tot de (on)echtheid van deze stukken.
Goede trouw van Romio?
4.3.1 Vervolgens voert BMW aan dat Romio in de omstandigheden van dit geval niet als te goeder trouw in de zin van artikel 3:86 BW kan gelden. In dit verband stelt de rechtbank voorop op de verkrijger van een tweedehands auto een relatief zware onderzoeksplicht rust (zie HR 4 april 1986, NJ 1986, 810, HR 7 oktober 2005, NJ 2006, 351 en HR 21 oktober 2011, NJ 2011, 494 (DFM/Mobil Lease)). Wil de verkrijger zich met succes op goede trouw kunnen beroepen, dan is vereist dat de verkrijger tenminste het kentekenbewijs heeft onderzocht. Van belang zijn in dit verband het tenaamstellingsbewijs (deel IB) en in het bijzonder het overschrijvingsbewijs (deel II). Indien het kentekenbewijs - al dan niet gedeeltelijk - ontbreekt, onvolledig is of onregelmatigheden vertoont, mag de verkrijger niet zonder meer vertrouwen op de beschikkingsbevoegdheid van de vervreemder.
4.3.2 Vaststaat dat [A] ten tijde van de verkoop van de auto in het bezit was van alle voor vervreemding van de auto benodigde papieren. Als niet weersproken staat voorts vast dat Romio de papieren bij de koop en levering heeft gecontroleerd en deze vervolgens van [A] heeft ontvangen. Het enkele feit dat het (volledige) kentekenbewijs een duplicaat (met code 01) betrof, is onvoldoende aanleiding om op Romio – in tegenstelling tot hetgeen in dit kader door BMW is betoogd – een verdergaande onderzoeksverplichting ten aanzien van de beschikkingsbevoegdheid van [A] te leggen. Dat een duplicaatkentekenbewijs niet zou gelden als een volwaardige vervanging van het oorspronkelijke kentekenbewijs, maar zou duiden op de mogelijke beschikkingsonbevoegd van de vervreemder, is daarvoor door BMW niet, althans onvoldoende, onderbouwd.
4.3.3 BMW voert als bijzondere omstandigheid, waaruit een verdergaande onderzoerksplicht voor Romio zou voortvloeien, nog aan dat Romio “ervaring (heeft) met de in- en verkoop van auto’s” en daarom als professionele partij moet worden aangemerkt. Romio heeft dit standpunt ter comparitie gemotiveerd betwist en aangevoerd dat zij een import- en exportbedrijf van levensmiddelen heeft en alleen incidenteel wel eens een auto (ver)koopt. BMW is hierop niet verder ingegaan, zodat de rechtbank geen grond ziet om Romio als koper van de auto als professionele partij te beschouwen.
4.3.4 Ter betwisting van de goede trouw van Romio verwijst BMW voorts nog naar een bij dagvaarding als productie 6 gevoegd rapport van CED Forensic van 3 maart 2009, dat is opgesteld naar aanleiding van een onderzoek naar verzekeringsfraude. Onduidelijk is echter of en zo ja welke concrete belastende conclusie(s) BMW ten aanzien van Romio uit dit rapport wil trekken, laat staan dat uit het rapport iets valt af te leiden ten aanzien van de koop van de auto. De rechtbank merkt in dit verband op dat in de door BMW bij dit rapport overgelegde brief van CED Forensic van 27 oktober 2009, gericht aan de advocaat van Romio (productie 6 bij antwoord), onder meer het volgende wordt opgemerkt:
“(…)
Uw cliënt wordt niet beschuldigd van betrokkenheid bij enig strafbaar feit.
(…) Overigens was uw cliënt niet de onderzochte persoon.(…)
De stelling van BMW Financial Services, komt volledig voor haar rekening en vindt geen steun in de door ons uitgebrachte rapportage.
(…)”.
Dit standpunt van CED Forensic is reden te meer om aan bedoeld rapport in de onderhavige procedure voorbij te gaan.
4.3.5 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de beschikkingsonbevoegdheid van [A] niet aan Romio kan worden tegengeworpen zodat Romio de eigendom van de auto heeft verkregen en het bezitloos pandrecht van BMW is vervallen.
4.3.6 Nu het beroep van Romio op artikel 3:86 BW slaagt, heeft BMW onrechtmatig jegens Romio gehandeld door maatregelen te treffen die geleid hebben tot de inbeslagneming van de auto onder Romio en door de auto vervolgens onder zich te nemen en te houden. BMW heeft daardoor immers inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van Romio. Ter comparitie is komen vast te staan dat ook BMW - indien het standpunt Romio ten aanzien van de eigendom van de auto juist mocht zijn - daaraan als consequentie wil verbinden dat de schade van Romio door het verlies van de auto wordt vergoed. Met partijen is daarom ter comparitie besproken hoe de auto dient te worden gewaardeerd. Opgemerkt zij overigens dat deze benadering impliceert dat Romio afstand doet van haar eigendomsrecht en voorts dat zij het volledige kentekenbewijs, voorzover nog in haar bezit, afgeeft aan BMW.
Omvang schade
4.4 Tussen partijen is niet in geschil dat als peildatum voor taxatie van de waarde van de auto en daarmee de hoogte van de schade, de datum van inbeslagname onder Romio - te weten 25 april 2009 - dient te gelden. Daar BMW betwist dat de door Romio betaalde koopsom van € 30.200 samenvalt met de dagwaarde op de peildatum maar volgens BMW veel lager zou zijn – waartoe BMW verwijst naar een door haar overgelegd taxatierapport (productie 1 bij antwoord) - , zal Romio in de gelegenheid worden gesteld om de dagwaarde van de auto, althans van auto van hetzelfde type (BMW X5), per 25 april 2009 te onderbouwen door overlegging van informatie van een deskundige instantie, uitgaande van een kilometerstand van 222.356. Ter bepaling van de waarde gaat de rechtbank voorbij aan het rapport dat BMW heeft overgelgd (productie 1 bij antwoord) omdat daarin als peildatum 23 maart 2010 is gekozen, terwijl als peildatum 25 april 2009 dient te gelden. Verder is in dit rapport uitgegaan van schade aan de auto die door Romio ter comparitie gemotiveerd is betwist.
Om voormelde informatie in het geding te brengen zal de zaak worden verwezen naar de rol. BMW zal daarna op de door Romio over te leggen stukken mogen reageren.
4.5 Met betrekking tot de schade aan de auto die volgens het taxatierapport van BMW van 23 maart 2010 aan de auto aanwezig was, overweegt de rechtbank dat BMW zal dienen te bewijzen dat deze schade reeds aanwezig was op het tijdstip van inbeslagneming, derhalve op 25 april 2009. BMW wordt verzocht om zich in haar onder 4.4 bedoelde reactie uit te laten of zij op dit punt bewijs aanbiedt.
4.6 De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1 verwijst de zaak naar de rol van 5 september 2012 voor overlegging van stukken door Romio als bedoeld onder 4.4;
5.2 houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op
15 augustus 2012.