ECLI:NL:RBSGR:2012:BX6564

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
411740 / HA ZA 12-130
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een zelfstandig assurantietussenpersoon bij beëindiging van een arbeidsongeschiktheidsverzekering

In deze zaak vorderde eiser, een voormalig ondernemer, schadevergoeding van gedaagde, een zelfstandig assurantietussenpersoon, wegens vermeende tekortkomingen in de zorgplicht bij de beëindiging van zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering. Eiser had in 2001 een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten via gedaagde, die in 2004 werd verlengd. In december 2008 werd eiser ernstig ziek en verzocht hij gedaagde in februari 2009 om de verzekering te beëindigen, zonder zich volledig bewust te zijn van de gevolgen. Gedaagde had eiser eerder al gewezen op de risico's van beëindiging, maar eiser volhardde in zijn verzoek. De rechtbank moest beoordelen of gedaagde aan zijn zorgplicht had voldaan, zoals vastgelegd in artikel 7:401 van het Burgerlijk Wetboek.

De rechtbank oordeelde dat gedaagde voldoende had gewaarschuwd voor de gevolgen van de opzegging. Eiser, als voormalig ondernemer, had moeten begrijpen dat het beëindigen van de verzekering leidde tot verlies van dekking. Bovendien was er geen bewijs dat gedaagde op de hoogte was van de psychische problemen van eiser, die zijn besluitvorming konden beïnvloeden. De rechtbank concludeerde dat gedaagde niet tekort was geschoten in zijn zorgplicht en wees de vordering van eiser af. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die door de rechtbank werden vastgesteld op een totaal van € 7.621,-, inclusief advocaatkosten. Dit vonnis werd uitgesproken door mr. D.A. Schreuder op 22 augustus 2012.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 411740 / HA ZA 12-130
Vonnis van 22 augustus 2012
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat: mr. C. de Jongh te Leiden,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ASSURANTIEKANTOOR [A] B.V.,
gevestigd te [werknemer],
gedaagde,
advocaat: mr. M. Jongkind te Rotterdam.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 januari 2012;
- de conclusie van antwoord van 21 maart 2012;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen op 8 juni 2012;
- de door partijen overgelegde producties.
1.2.Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2.De feiten
2.1 [gedaagde] is een zelfstandig assurantietussenpersoon. [eiser] dreef tot november 2008 een - in een besloten vennootschap ondergebrachte - onderneming, Travelhuis BV. [eiser] had zowel privé als zakelijk verzekeringen via [gedaagde], waaronder in 2001 een arbeidsongeschiktheidsverzekering bij Nationale Nederlanden. Deze verzekering is in 2004 verlengd voor een periode van vijf jaar.
2.2 In november 2008 is Travelhuis BV failliet verklaard.
2.3 Sinds december 2008 is [eiser] onder behandeling bij een psycholoog. In dat kader heeft F.A. Duysens, KI-psycholoog/psychotherapeut een verklaring afgelegd gedateerd 18 augustus 2009, waarvan de inhoud, voor zover relevant, luidt:
[...]
Hierbij verklaart ondergetekende dat de heer [eiser] vanaf 11-12-2008 onder behandeling is bij onze praktijk. Patiënt werd destijds door zijn huisarts verwezen in verband met toenemende depressieve klachten, alsmede chaotisch en impulsief gedrag. [...]
Als diagnose werd gesteld volgens DSM IV-R
As I: 296.23 Depressieve stoornis
[...]
2.4 In februari 2009 is er tussen [gedaagde] en [eiser] telefonisch contact geweest naar aanleiding van een gestorneerde premiebetaling voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering. [eiser] heeft [gedaagde] toen verzocht om deze verzekering op te zeggen. [gedaagde] heeft per brief van 25 februari 2009 aan Nationale Nederlanden verzocht om de arbeidsongeschiktheidsverzekering van [eiser] te beëindigen. Nationale Nederlanden is daartoe overgegaan en heeft als datum beëindiging 22 februari 2009 gehanteerd.
3.Het geschil
3.1[eiser] vordert, na eisvermindering ter comparitie - kort weergegeven - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan hem van € 225.000,-, te vermeerderen met rente en proceskosten.
3.2 [eiser] legt - samengevat - aan de vordering het volgende ten grondslag. In december 2008 bleek dat [eiser] ernstig ziek was. In februari 2009 is er telefonisch contact geweest tussen [eiser] en [gedaagde]. In een opwelling heeft [eiser] [gedaagde] verzocht om de arbeidsongeschiktheidsverzekering te beëindigen. [gedaagde] heeft vervolgens zonder nader overleg met [eiser] Nationale Nederlanden verzocht om daartoe over te gaan. [gedaagde] had [eiser] moeten uitnodigen op kantoor om zich er volledig van te overtuigen dat [eiser] zijn verzekering wilde beëindigen en eventuele alternatieven te bespreken. Door dit na te laten heeft [gedaagde] in strijd gehandeld met de op hem ingevolge artikel 7:401 BW rustende zorgplicht. Tengevolge van deze toerekenbare tekortkoming heeft [eiser] schade geleden. Op grond van de polisvoorwaarden van de arbeidsongeschiktheidsverzekering zou [eiser], uitgaande van arbeidsongeschiktheid sinds 1 december 2008, recht hebben gehad op uitkering vanaf 1 december 2009. Op de datum van dagvaarding wordt de gederfde uitkering uit hoofde van de arbeidsongeschiktheidsverzekering begroot op € 100.000,-. Dit bedrag dient vermeerderd te worden met de verzekerde rente tot aan de dag dat [eiser] genezen wordt verklaard. Voorts geldt dat, nu de inkomsten van [eiser] vanwege het uitblijven van de uitkering van de arbeidsongeschiktheidsverzekering wegvielen, [eiser] genoodzaakt was zijn woning te verkopen. De woning is verkocht voor € 250.000,- onder de marktwaarde. Omdat de woning destijds binnen de huwelijksgemeenschap van [eiser] en zijn echtgenote viel, vordert [eiser] € 125.000,- aan schadevergoeding met betrekking tot de verkoop van het huis. Deze schade is het rechtstreekse gevolg van de gederfde inkomsten en dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2010, de dag waarop de woning is verkocht.
3.3 [gedaagde] voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, ingegaan.
4.De beoordeling
4.1.Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] heeft voldaan aan de ingevolge artikel 7:401 BW op hem als zelfstandig assurantietussenpersoon rustende zorgplicht. Bij de beoordeling geldt als uitgangspunt dat een assurantietussenpersoon bij de uitoefening van zijn beroep tegenover zijn opdrachtgever de zorg dient te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon mag worden verwacht. De reikwijdte van die zorgplicht is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, in het bijzonder de aard en inhoud van de opdracht en de belangen van de cliënt, voor zover kenbaar voor de tussenpersoon. De assurantietussenpersoon dient te waken voor de belangen van de verzekeringnemer bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen (HR 10 januari 2003, NJ 2003/375).
4.2.Tussen partijen is niet ter discussie dat [eiser] in februari 2009 aan [gedaagde] heeft gevraagd om de arbeidsongeschiktheidsverzekering te beëindigen en dat [gedaagde] aan dit verzoek heeft voldaan. Ter discussie staat of [gedaagde] [eiser] voldoende heeft gewaarschuwd voor de (mogelijke) gevolgen van die opzegging.
4.3 [gedaagde] heeft daarover aangevoerd dat [eiser] hem in de periode 2004 tot 2009 herhaaldelijk heeft verzocht om de arbeidsongeschiktheidsverzekering te beëindigen. [gedaagde] heeft [eiser] bij een dergelijk verzoek telkens gewezen op het risico dat de opzegging van deze verzekering met zich meebrengt. Toen [gedaagde] in februari 2009 naar aanleiding van de gestorneerde premiebetaling contact opnam met [eiser], heeft [eiser] opnieuw verzocht om de verzekering op te zeggen omdat hij, gezien zijn financiële situatie ten gevolge van het faillissement van Travelhuis BV, de premies niet meer kon opbrengen. [gedaagde] heeft [eiser] nogmaals gewezen op het risico van beëindiging van de verzekering maar [eiser] volhardde in zijn verzoek. [gedaagde] heeft vervolgens Nationale Nederlanden aangeschreven met een verzoek tot beëindiging van de verzekering. [gedaagde] heeft [eiser] op 4 maart 2009 telefonisch bericht dat de verzekering was beëindigd, waarop [eiser] verheugd reageerde, aldus nog steeds [gedaagde].
4.4.Ter comparitie heeft [eiser] verklaard dat hij zich uit de desbetreffende periode niets meer kan herinneren, zodat hij ook niet meer weet of [gedaagde] hem ten tijde van het telefoongesprek in februari 2009 of op enig ander moment op de gevolgen van de opzegging van de arbeidsongeschiktheidsverzekering gewezen heeft. Het feit dat [eiser] zich niets meer kan herinneren brengt mee dat hij de hierboven samengevatte stellingen van [gedaagde], inhoudende dat hij [eiser] meer dan eens mondeling op de gevolgen van het opzeggen van de arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft gewezen, niet heeft betwist. De rechtbank zal daarom van de juistheid van die stellingen uitgaan. De vraag is dus of [gedaagde] door [eiser] mondeling op de gevolgen van de opzegging te wijzen heeft voldaan aan de op hem als assurantiepersoon rustende zorgplicht. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Bij dit oordeel speelt een rol dat van [eiser], gezien zijn maatschappelijk positie als - aanvankelijk succesvol - ondernemer, verwacht mag worden dat hij, na daarop mondeling te zijn gewezen, voldoende begrijpt dat het opzeggen van een verzekering leidt tot beëindiging van de dekking. Voorts geldt dat gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] er in februari 2009 van op de hoogte was of kon zijn dat [eiser] aan een depressieve stoornis leed en dus mogelijk zijn wil niet goed kon bepalen. De zorgplicht van een assurantietussenpersoon reikt niet zover dat hij zich, zonder aanleiding daartoe, dient te verdiepen in de psychische gesteldheid van zijn opdrachtgever voordat hij overgaat tot het inwilligen van een verzoek van die opdrachtgever. Bij het oordeel speelt voorts een rol dat [gedaagde] onbetwist heeft gesteld dat [eiser] ten tijde van het verzoek in februari 2009 te kennen heeft gegeven de premie met geen mogelijkheid meer te kunnen opbrengen. Dat [eiser] in financiële moeilijkheden verkeerde werd bevestigd door de omstandigheden dat zijn onderneming failliet was gegaan en dat de premiebetaling gestorneerd was. Aldus mocht [gedaagde] er van uit gaan dat [eiser] een goede reden had om de verzekering op te zeggen. Tot slot is van belang dat [gedaagde] onbetwist heeft aangevoerd dat hij [eiser] nog heeft gebeld met de mededeling dat de opzegging een feit was en dat [eiser] toen heeft gezegd dat hij blij was dat de verzekering was opgezegd. Daaruit kan worden afgeleid dat [eiser] de verzekering in februari 2009 niet in een opwelling, of zonder zich de gevolgen daarvan te realiseren, heeft opgezegd
4.5.Gelet op het bovenstaande wordt de vordering afgewezen en behoeven de overige verweren geen verdere bespreking.
4.6.Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [eiser] veroordeeld in de kosten van de procedure als vermeld in het dictum van dit vonnis.
4.7.Vanwege organisatorische redenen wordt dit vonnis gewezen door een andere rechter dan de rechter ten overstaan van wie de comparitie van partijen heeft plaatsgevonden.
5.De beslissing
De rechtbank:
-wijst de vordering af;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 3.621,- aan verschotten en € 4.000,- aan salaris advocaat;
- verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. Schreuder en in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2012.