ECLI:NL:RBSGR:2012:BX6548

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
407425 - HA RK 11-713
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van de Surinaamse nationaliteit en de vraag naar de Nederlandse nationaliteit van verzoeker

In deze tussenbeschikking van de Rechtbank 's-Gravenhage, gedateerd 16 augustus 2012, staat de vraag centraal of verzoeker, die op 17 november 2011 een verzoekschrift heeft ingediend, nimmer de Nederlandse nationaliteit heeft verloren. Verzoeker stelt dat hij op grond van de Toescheidingsovereenkomst (TOS) tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname, die op 25 november 1975 in werking trad, zijn Nederlandse nationaliteit heeft behouden. Hij heeft eerder, in 1990, de Surinaamse nationaliteit van rechtswege verkregen, maar deze is in 2011 ingetrokken door de Surinaamse autoriteiten. De rechtbank moet nu beoordelen of er gewijzigde feiten en omstandigheden zijn die een ander oordeel rechtvaardigen dan in eerdere procedures is gegeven.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de relevante documenten, waaronder een besluit van de Surinaamse Minister van Binnenlandse Zaken, waarin wordt gesteld dat de toekenning van de Surinaamse nationaliteit aan verzoeker ten onrechte heeft plaatsgevonden. De IND heeft verzocht om aanvullende informatie en heeft zich aangesloten bij het standpunt dat het verzoek van verzoeker moet worden afgewezen. De rechtbank heeft de IND verzocht om gegevens op te vragen die van belang zijn voor de beoordeling van de zaak en heeft de zaak pro forma aangehouden tot 15 november 2012.

De procedure is complex, gezien de eerdere verzoeken van verzoeker en de afwijzingen daarvan. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in Suriname heeft gewoond gedurende de relevante periode. De huidige beoordeling richt zich op de vraag of er nieuwe feiten zijn die de eerdere oordelen kunnen ondermijnen. De rechtbank zal de zaak op de stukken afdoen, nadat de IND de gevraagde gegevens heeft verstrekt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 407425 / HA RK 11-713
Beschikking van 16 augustus 2012
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. N.C. Blomjous te Amsterdam,
en
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties,
Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. C.M. Meijer.
Partijen worden hierna aangeduid als '[verzoeker]' en 'de IND'.
1.De procedure
1.1.[verzoeker] heeft op 17 november 2011 een verzoekschrift ingediend waarin hij de rechtbank verzoekt vast te stellen dat hij nimmer de Nederlandse nationaliteit heeft verloren.
Aanvullingen op het verzoekschrift c.q. nadere stukken zijn ontvangen bij brieven van 14 februari en 2 mei 2012.
1.2.De IND heeft bij brief van 1 december 2012 gevraagd om aanvullende informatie. Bij brief van 26 maart 2012 heeft de IND zijn standpunt kenbaar gemaakt.
1.3.De officier van justitie mr. D. Kortekaas heeft zich bij brief van 13 april 2012 aangesloten bij het standpunt van de IND. Bij brief van 14 mei 2012 heeft de officier van justitie bericht geen behoefte te hebben aan het bijwonen van de zitting.
1.4.De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaatsgevonden op 21 juni 2012. Verschenen zijn mr. Blomjous namens [verzoeker] en mr. Meijer namens de IND.
2.Het verzoek en het standpunt van de IND
2.1.[verzoeker] voert ter onderbouwing van zijn verzoek het volgende aan. Hij is geboren op [geboortedatum] 1951 te [geboorteplaats], Suriname. Ten tijde van de inwerkingtreding van de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname (verder te noemen: TOS) op 25 november 1975 verbleef hij in Nederland. Hij heeft daardoor de Nederlandse nationaliteit behouden. Ingevolge de beschikking van de Minister van Binnenlandse Zaken van de Republiek Suriname van 17 april 1990 is aan verzoeker van rechtswege de Surinaamse nationaliteit verleend op grond van artikel 5 lid 2 van de TOS. Deze beschikking is bij beschikking van de Minister van Binnenlandse Zaken van de Republiek Suriname van 14 september 2011 ingetrokken waarbij is verklaard dat ten onrechte aan [verzoeker] ingevolge artikel 5 lid 2 van de TOS de Surinaamse nationaliteit is verleend. Aldus wordt [verzoeker] geacht nimmer op grond van de TOS de Nederlandse nationaliteit te hebben verloren.
2.2.De IND heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
3.De beoordeling
3.1.Artikel 5 lid 2 van de TOS bepaalde tot 1 januari 1986 onder meer dat de in het eerste lid bedoelde personen de Surinaamse nationaliteit van rechtswege verkregen indien zij gedurende twee jaren in de Republiek Suriname hetzij woonplaats, hetzij werkelijk verblijf hadden.
3.2.[verzoeker] heeft reeds eerder, bij een op 17 april 1997 ter griffie ingekomen verzoekschrift, de rechtbank verzocht vast te stellen dat hij de Nederlandse nationaliteit bezit. Dat verzoek is bij beschikking van 13 januari 1999 afgewezen. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat [verzoeker] zijn stelling, dat hij vanaf 1979 een zwervend bestaan heeft gehad en nimmer vóór 1 januari 1986 twee jaren onafgebroken in Suriname heeft gewoond, op geen enkele wijze had onderbouwd, dat hij er niet in was geslaagd aannemelijk te maken dat hij daadwerkelijk in verschillende andere landen heeft verbleven en dat hij op geen enkele wijze aannemelijk heeft kunnen maken dat de inschrijving in de Surinaamse bevolkingsregisters per 24 mei 1983 buiten hem om door een ander was gedaan. Een en ander leidde de rechtbank tot het oordeel dat het er voor moest worden gehouden dat [verzoeker] vanaf 24 mei 1983 en vóór 1 januari 1986 gedurende meer dan twee jaren in Suriname woonplaats heeft gehad, zodat hij op grond van het bepaalde in artikel 5 lid 2 van de TOS de Surinaamse nationaliteit heeft verkregen.
3.3.Vervolgens heeft [verzoeker] op 19 oktober 2007 een verzoekschrift ingediend waarin hij de rechtbank verzocht vast te stellen dat hij de Nederlandse nationaliteit bezit. Dat verzoek is bij beschikking van 6 maart 2008 afgewezen. De rechtbank heeft daarbij (onder meer) overwogen dat [verzoeker] zijn stelling dat hij weliswaar op 24 mei 1983 vanuit Nederland naar Suriname is vertrokken maar dat hij binnen twee jaar naar Nederland is teruggekeerd, niet verder heeft onderbouwd en dat [verzoeker] ter zitting heeft verklaard dat hij in 1987 naar Nederland is teruggekeerd. De rechtbank kwam tot het oordeel dat geen sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden die noopten tot een ander oordeel dan reeds gegeven bij de beschikking van 13 januari 1999 en dat ingevolge artikel 2 lid 1 van de TOS het verkrijgen van de Surinaamse nationaliteit ingevolge de TOS het verlies van het Nederlanderschap tot gevolg heeft. Tegen deze beschikking heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij beschikking van 26 september 2008 het beroep verworpen.
3.4.De rechtbank dient thans te beoordelen of sprake is van gewijzigde feiten en omstandigheden die nopen tot een ander oordeel.
3.5.Door [verzoeker] is overgelegd het namens de Surinaamse Minister van Binnenlandse Zaken gegeven besluit van de Directeur van het Centraal Bureau voor Burgerzaken van 14 september 2011waarin de beschikking van 17 april 1990 no. 4372 waarbij aan [verzoeker] van rechtswege de Surinaamse nationaliteit is verleend, is ingetrokken. In het besluit is overwogen:
"dat blijkens het Bevolkingsregister [verzoeker], geboren is op [geboortedatum] 1951 te [geboorteplaats]
dat hij zich op 24 mei 1983 in het Bevolkingsregister van Paramaribo liet inschrijven, komende uit Nederland,
dat hij zich op 30 januari 1984 liet afschrijven uit het Bevolkingsregister wegens vertrek naar het buitenland; op 7 mei 1984 werd hij wederom opgenomen, in het Bevolkingregister komende uit het buitenland,
dat door een ambtelijk abuis zijn vertrek naar het buitenland niet in het Bevolkingsregister was verwerkt,
dat ten onrechte aan [verzoeker], ingevolge artikel 5 lid 2 van de Toescheidingsovereenkomst gesloten op25 november 1975 tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname, de Surinaamse nationaliteit is verleend."
3.6.Niet duidelijk is waarop de overweging dat [verzoeker] zich op 30 januari 1984 liet
uitschrijven en vervolgens op 7 mei 1984 liet inschrijven, is gebaseerd. [verzoeker] heeft te kennen gegeven niet in het bezit te zijn van onderliggende bescheiden die daar op zien. De rechtbank zal daarom de IND verzoeken om via de geëigende kanalen deze gegevens te achterhalen. De zaak zal in afwachting daarvan worden aangehouden.
3.7.Na overlegging door de IND van de verzochte gegevens, eventueel voorzien van een korte toelichting, zal [verzoeker] in de gelegenheid worden gesteld om binnen een termijn van vier weken daarop te reageren. Vervolgens zal de rechtbank in beginsel de zaak op de stukken afdoen.
4.De beslissing
De rechtbank:
-verzoekt de IND de hiervoor onder 3.6. bedoelde gegevens op te vragen en aan de rechtbank en verzoeker toe te zenden,
-houdt in afwachting daarvan de zaak pro forma aan tot 15 november 2012.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.A. Koppen, mr. D.H. von Maltzahn en mr. A.M. Brakel en in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2012.