Rolnr.: 1099295 RL EXPL 11-25966
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
gemachtigde: mr. E. Doornbos,
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN FINANCIËN),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. W.B. Gaasbeek.
Partijen worden aangeduid als [eiser] en de Staat.
1.1. De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding van 24 augustus 2011 (met producties);
- de conclusie van antwoord (met producties);
- de conclusie van repliek; en
- de conclusie van dupliek.
2.1. [eiser] is op 12 juni 2009 aangehouden op verdenking van een misdrijf. In het kader van het strafvorderlijke onderzoek is beslag gelegd op een auto van [eiser], te weten een Volvo S40 1.6 Diesel met kenteken [nummer] (hierna: de auto). [eiser] heeft de auto op 17 april 2009 gekocht voor een bedrag van € 10.250,00.
2.2. Na enige tijd is de auto op 17 augustus 2009 overgebracht naar de Dienst Domeinen roerende Zaken (hierna: Domeinen), een orgaan van het Ministerie van Financiën. Daar heeft een medewerker van Domeinen de waarde van de auto per datum 15 september 2009 getaxeerd op € 4.465,00.
2.3. Op 24 september 2009 heeft de officier van justitie te Haarlem een machtiging op grond van artikel 117 lid 2 Wetboek van strafvordering (hierna: Sv) afgegeven om de auto te vervreemden. De auto is vervolgens op 11 december 2009 bij opbod verkocht voor een bedrag van € 7.350,00.
2.4. Bij vonnis van 11 december 2009 van de rechtbank Haarlem is [eiser] gedeeltelijk vrijgesproken van de hem tenlastegelegde feiten.
2.5. Op 28 maart 2011 heeft de officier van justitie de teruggave gelast van de auto aan [eiser]. Bij brief van 31 maart 2011 heeft een medewerker van justitie aan [eiser] bericht dat aan hem een bedrag, verhoogd met opgebouwde heffingsrente, wordt teruggegeven. In april 2011 is een totaalbedrag van € 7.611,00 aan [eiser] overgemaakt, bestaande uit de verkoopopbrengst van € 7.350,00 en heffingsrente van € 261,00.
2.6. Hierna heeft [eiser] de Staat aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade, bestaande uit het verschil tussen de verkoopopbrengst en de door hem betaalde aankoopprijs van de auto.
3.1. [eiser] vordert veroordeling van de Staat tot betaling aan [eiser] van € 2.639,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juni 2009 tot aan de dag van algehele voldoening. Verder vordert [eiser] veroordeling van de Staat in de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het te wijzen vonnis, en de nakosten.
3.2. [eiser] legt hieraan ten grondslag dat de Staat onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door zijn auto te verkopen zonder daartoe het recht te hebben. De Staat heeft dit volgens [eiser] reeds erkend door het vergoeden van een gedeelte van de schade. De resterende schade van totaal € 2.639,00 is nog niet vergoed. Die schade bestaat uit een bedrag van € 10.250,00, zijnde de waarde van de auto bij aankoop, minus het reeds ontvangen bedrag van € 7.611,00.
3.3. De Staat heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen. Volgens de Staat is geen sprake van onrechtmatig handelen. Hij heeft uitsluitend toepassing gegeven aan de uit artikel 119 lid 2 Sv voortvloeiende verplichting tot uitbetaling aan [eiser] van de prijs die de auto bij verkoop door de bewaarder heeft opgebracht. Bovendien betekent de enkele vrijspraak door de rechtbank Haarlem nog niet dat de inbeslagname van de auto achteraf bezien ten onrechte is toegepast. [eiser] voldoet niet aan het gebleken onschuld-criterium uit vaste rechtspraak, aldus de Staat.
4.1. In dit geschil tussen partijen zijn twee hoofdvragen te beantwoorden. Allereerst speelt de vraag of de inbeslagname op zichzelf als onrechtmatig moet worden aangemerkt. De kantonrechter begrijpt de vordering van [eiser] voorts dat hij tevens heeft bedoeld te stellen dat de Staat, ook los daarvan, de totale aankoopwaarde van de auto moet compenseren. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, moet aldus worden beoordeeld of de verkoopopbrengst van de auto ook een redelijke opbrengst was.
Inbeslagname onrechtmatig?
4.2. Naar het oordeel van de kantonrechter kan niet worden geoordeeld dat de inbeslagneming van de auto onrechtmatig is geweest.
4.3. Allereerst heeft de Staat in dit verband terecht aangevoerd dat [eiser] door de strafrechter voor een deel van de tenlastegelegde feiten is veroordeeld en slechts gedeeltelijk is vrijgesproken. De kantonrechter overweegt dat van een integrale vrijspraak derhalve geen sprake is, terwijl bovendien niet is gesteld of gebleken dat de onschuld van [eiser] onomstotelijk blijkt uit het strafvorderlijk onderzoek, hetgeen volgens vaste rechtspraak een vereiste is voor aansprakelijkheid voor onrechtmatige toepassing van dwangmiddelen.
4.4. Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat de Staat voldoende gemotiveerd heeft aangevoerd dat na de inbeslagneming is gehandeld in overeenstemming met de toepasselijke regels. Kort gezegd komen deze hierop neer dat het openbaar ministerie (OM) op grond van artikel 117 lid 2 Sv aan de bewaarder een machtiging tot vervreemding van in beslag genomen voorwerpen kan verlenen ten aanzien van (onder meer) voorwerpen die vervangbaar zijn en waarvan de tegenwaarde op eenvoudige wijze kan worden bepaald. [eiser] heeft niet, althans niet gemotiveerd, weersproken dat deze regels zijn nagevolgd. Hij heeft weliswaar gesteld dat zijn auto niet vervangbaar is, omdat hij lang heeft gezocht naar die auto, maar daaruit volgt nog niet dat die auto (objectief gezien) onvervangbaar is. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] onvoldoende specifieke feiten en omstandigheden heeft aangedragen die kunnen leiden tot de conclusie dat de auto unieke eigenschappen bezit, bijvoorbeeld door te stellen dat zijn auto een "collectors item" is of anderszins unieke eigenschappen bezit die de auto onvervangbaar maken.
4.5. Gelet op het voorgaande moet de vordering tot schadevergoeding wegens onrechtmatige inbeslagneming worden afgewezen.
4.6. Vervolgens is aan de orde of de Staat [eiser] had moeten compenseren voor een hoger bedrag dan de verkoopopbrengst van € 7.350,00. Op grond van artikel 119 lid 2 Sv moet, indien niet aan de last tot teruggave kan worden voldaan omdat een machtiging tot vervreemding is verleend als bedoeld in artikel 117, lid 2 Sv, worden overgegaan tot uitbetaling van de prijs, die het voorwerp bij verkoop door de bewaarder heeft opgebracht of redelijkerwijze zou hebben opgebracht.
4.7. [eiser] stelt zich op het standpunt dat de Staat de auto voor een onevenredig laag bedrag heeft verkocht, namelijk voor € 7.350,00 in plaats van het door hem betaalde aankoopbedrag van € 10.250,00. Dat is een waardedaling van bijna 30% in nog geen twee maanden tijd, aldus [eiser].
4.8. De Staat heeft gemotiveerd betwist dat sprake is van een onevenredig lage verkoopopbrengst en daartoe aangevoerd dat de auto op een openbare veiling is verkocht en aan de hoogste bieder is gegund, zodat een marktconforme prijs is betaald. Dit blijkt ook uit het feit dat de auto voor een aanzienlijk hoger bedrag is verkocht dan in eerste instantie door Domeinen was getaxeerd (€ 4.465,00). Daarnaast ligt tussen de datum van aankoop door [eiser] in april 2009 en de verkoopdatum in december 2009 een periode van acht maanden, en geen twee maanden. De Staat heeft voorts weersproken dat de aankoopprijs van € 10.250,00 die [eiser] heeft betaald, ook de werkelijke waarde van de auto vertegenwoordigt.
4.9. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de Staat is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] zijn standpunt omtrent de waarde van de auto onvoldoende heeft onderbouwd. De wijze van verkoop, te weten een openbare veiling met gunning aan de hoogste bieder, acht de kantonrechter in de gegeven omstandigheden geschikt om een zo hoog mogelijke opbrengst te genereren. [eiser] heeft geen argumenten aangedragen waarom deze wijze van verkoop in de gegeven situatie juist ongeschikt zou zijn. Het had op de weg van [eiser] gelegen om onderbouwd te stellen dat de verkoopprijs die de auto redelijkerwijze op een veiling zou hebben opgebracht hoger ligt dan de gerealiseerde verkoopprijs van € 7.350,00. [eiser] heeft slechts - zonder enige onderbouwing - gesteld dat aansluiting moet worden gezocht bij het bedrag dat [eiser] voor de auto heeft betaald in april 2009.
4.10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen.
4.11. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Staat worden begroot op totaal € 350,00 aan salaris gemachtigde (2 punten à tarief € 175,00).
5.1. wijst de vorderingen af;
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 350,00;
5.3. verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. M.J. Van Cleef-Metsaars en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juni 2012.