Parketnummer: 09/925152-11
Datum uitspraak: 30 augustus 2012
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats],
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Midden Holland - Huis van Bewaring De Geniepoort te Alphen aan den Rijn.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 27 mei 2011, 4 augustus 2011, 27 oktober 2011, 19 januari 2012, 13 april 2012, 5 juli 2012 en 16 augustus 2012.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Warnaar en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. J.A.W. Knoester, advocaat te 's-Gravenhage, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 februari 2011 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade zijn vader [vader] (geboren op [geboortedatum] 1951) van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een (vlinder)mes heeft gestoken in het hoofd en/of de arm en/of de borst en/of de kin en/of de nek/hals en/of de buik en/of (elders) in het lichaam van die [vader], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
De vraag die aan de rechtbank ter beantwoording voorligt is of verdachte op 18 februari 2011 te [plaats] zijn vader meerdere malen met een mes heeft gestoken en, indien de rechtbank die vraag bevestigend beantwoordt, hoe zijn handelen strafrechtelijk moet worden gekwalificeerd.
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - zoals verwoord in haar schriftelijke requisitoir - zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op zijn vader. Voor de ten laste gelegde voorbedachte rade acht de officier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden.
3.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman acht een poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. Ook hij ziet onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de voorbedachte rade.
3.4 De beoordeling van de tenlastelegging1
De rechtbank stelt op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 18 februari 2011, omstreeks 21.15 uur, kwam via de centrale meldkamer van de politie de melding binnen dat zojuist in de woning aan de [adres] te [plaats] een man met een mes was gestoken door zijn zoon.2
Ter plaatse gekomen verbalisanten troffen op de zolder van deze woning een man aan genaamd [vader] (hierna:[vader]). Deze lag op zijn rug op de grond en de verbalisanten zagen dat het bovenlichaam, de linkerarm en het hoofd van [vader] deels met bloed bedekt waren. Ook zagen de verbalisanten dat op de grond een aanzienlijk hoeveelheid bloed lag. Voorts zagen zij snijwonden in de linkerarm, op de borst, onder de kin en links in de nek van [vader]. Hij zei dat zijn zoon [zoon] dit had gedaan. [vader] is vervolgens per ambulance naar het ziekenhuis vervoerd.3
[vader] heeft verklaard dat verdachte op 18 februari 2011 onverwacht bij zijn woning voor de deur stond. Verdachte wilde met hem praten. [vader] liet verdachte binnen. Verdachte was nerveus en onrustig en kwam agressief over. De vrouw van [vader] probeerde hem te kalmeren. Toen verdachte na een tijdje door [vader] en zijn vrouw naar buiten werd gelaten, vroeg hij of er nog iemand anders in huis was, omdat op zolder het licht brandde. Om de achterdocht weg te nemen is [vader] vervolgens voor verdachte uit naar de zolder gelopen. Op zolder voelde [vader] plotseling een klap. Hij voelde dat verdachte op zijn rug sprong. Het volgende dat hij zich kon herinneren was dat hij in een plas bloed lag. Hij voelde toen pijn in zijn hals, hoofd, pink en onderrug.4
Uit een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 6 januari 2012 blijkt dat [vader] zeven als "steekletsels" gekwalificeerde verwondingen heeft opgelopen, te weten een letsel aan de rechterslaap met een slagaderlijke bloeding, een verwonding aan de linkerachterzijde van de nek, twee verwondingen rechtsvoor aan de borstkas met bloeding in de borstholte, twee letsels aan respectievelijk de linkeronderarm en aan de linkerduim en een verwonding met strekpeesletsel aan de rechterpink. Het letsel aan de rechtervoorzijde van de borstkas kan, gezien de in directe relatie daarmee opgetreden bloeding tussen de binnenzijde van de bortskaswand en de buitenzijde van de rechterlong, worden aangemerkt als potentieel levensbedreigend. Het letsel aan de rechterslaap, gepaard gaande met een moeizaam te stelpen slagaderlijke bloeding, kan gekwalificeerd worden als ernstig, en mogelijk, in combinatie met het letsel aan de borstkas zoals hiervoor beschreven, ook potentieel levensbedreigend zijn.5
Verdachte heeft verklaard dat hij op 18 februari 2011 in de woning van zijn vader aanwezig was en dat hij op een gegeven moment met zijn vader naar de zolder is gegaan.6 Voorts heeft verdachte kort na zijn aanhouding bij de politie verklaard dat hij zijn vader toen met het mes dat hij bij zich had heeft gestoken.7
Deze verklaring is opgetekend in een niet door verdachte ondertekend proces-verbaal van voorgeleiding in verband met inverzekeringstelling, waarin eveneens is vermeld dat verdachte deze verklaring niet wilde ondertekenen omdat hij zich een beetje vaag voelde. Hoewel verdachte ter zitting heeft aangevoerd dat hij helemaal geen mes in zijn handen heeft gehad, dat zijn vader hem op zolder plotseling met een mes aanviel, dat hij daarop de handen van zijn vader vastpakte en er een duw- en trekpartij ontstond waardoor zijn vader op de grond is gevallen, en dat hij dit destijds ten overstaan van de verbalisant ook heeft verklaard, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de juistheid van het door verbalisant [verbalisant] op ambtseed opgemaakte en ondertekende proces-verbaal te twijfelen. Dat geldt temeer nu de lezing van verdachte geen enkele verklaring geeft voor de (meerdere) steekwonden die bij [vader] zijn geconstateerd.
De inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen brengt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Door met een mes in de nek en borstkas van zijn vader te steken heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans op een fatale verwonding aanvaard. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zich in de nek en borstkas vitale organen bevinden die bijzonder kwetsbaar zijn en dat een messteek in dit gebied zeer wel kan leiden tot het intreden van de dood. Gelet op de aard en de ernst van de verwondingen is de rechtbank dan ook van oordeel dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van zijn vader en dat verdachte deze kans met zijn handelen bewust heeft aanvaard, zodat er sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van zijn vader.
Net als de officier van justitie en de raadsman van verdachte ziet de rechtbank op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen vaststellen dat verdachte met voorbedachte rade heeft gehandeld. Niet is komen vast te staan op welk moment verdachte daadwerkelijk het besluit heeft genomen om zijn vader met een mes te steken. Reeds op deze grond kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geconcludeerd dat verdachte tijd en gelegenheid heeft gehad om zich op zijn daad te beraden.
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 18 februari 2011 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk zijn vader [vader], geboren op [geboortedatum] 1951, van het leven te beroven, met dat opzet met een mes heeft gestoken in het hoofd en de arm en de borst en de nek/hals van die [vader], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
4. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
5.1 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Hij heeft daarbij een beroep gedaan op noodweerexces. De raadsman voert daartoe aan dat verdachte, volgens zijn eigen zeggen, werd aangevallen door zijn vader met een mes, waardoor hij zich moest verdedigen tegen deze aanval. Nadat hij het mes van zijn vader heeft ontfutseld is hij te ver gegaan in zijn verdediging.
5.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het verweer - gelet op de eigen verklaring van verdachte ter terechtzitting - dient te worden verworpen.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman in de eerste plaats omdat op geen enkele wijze aannemelijk is geworden dat [vader] verdachte met een mes heeft aangevallen. Het is alleen verdachte die daarover verklaart. Er is dan ook naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een aanval waartegen verdachte zich moest verdedigen en derhalve geen sprake van een noodweersituatie zodat reeds om die reden een beroep op noodweerexces niet opgaat. Bovendien wordt het pleidooi van de raadsman dat verdachte het mes van zijn vader heeft ontfutseld en toen te ver is gegaan in zijn verdediging, geenszins gesteund door de verklaring van verdachte hieromtrent, die immers verklaart dat hij aan de arm van zijn vader heeft geschud en geduwd en zijn vader naar de grond heeft getrokken. Het betoog van de raadsman ter onderbouwing van het noodweerexces, strookt derhalve niet met de verklaring van verdachte op dit punt.
Omdat geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar.
6. Oplegging van straf en/of maatregel
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte ter beschikking wordt gesteld met een bevel tot dwangverpleging (hierna: TBS met dwangverpleging).
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat - nu de deskundigen niet tot de conclusie zijn gekomen dat verdachte lijdend is aan een stoornis - er geen ruimte is voor een TBS met dwangverpleging.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 18 februari 2011 schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Hij heeft met een mes zijn vader diverse malen gestoken. Door zijn handelen heeft zijn vader ernstig letsel opgelopen. Uit de medische informatie volgt dat sprake was van een levensbedreigende situatie. Dat zijn vader aan zijn verwondingen niet is overleden, is een omstandigheid die geenszins aan verdachte is toe te schrijven. Bovendien blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring dat de gevolgen voor zijn vader ook anderszins bijzonder ingrijpend zijn geweest. Verdachte heeft met zijn handelen ernstig inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van zijn vader en hem hiermee bijzonder veel leed berokkend. Daarbij komt dat dit grove geweldsdelict in de eigen woning van zijn vader heeft plaatsgevonden, wat met zich brengt dat gevoelens van angst en onveiligheid worden aangewakkerd. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met het de verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 februari 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder veroordeeld is geweest voor een geweldsdelict.
Met betrekking tot de door de officier van justitie gevorderde maatregel van TBS met dwangverpleging overweegt de rechtbank het navolgende.
De raadsman heeft betoogd dat het niet mogelijk is om aan verdachte de maatregel van TBS met dwangverpleging op te leggen, nu niet door een medisch deskundige is vastgesteld dat verdachte ten tijde van het feit leed aan een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, zoals neergelegd in het hier van toepassing zijnde artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank overweegt het navolgende.
Voor de beantwoording van de vraag of bij verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde feit al dan niet een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond, heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende zich in het dossier bevindende rapporten over verdachte en op de daaraan ontleende, hieronder zakelijk weergegeven, overwegingen en conclusies:
- het Pro Justitia rapport d.d. 2 juni 2011, opgemaakt en ondertekend door F.F. Hehemann, psychiater:
De rapporteur meldt dat uit diverse documenten in het dossier afgeleid kan worden dat er redelijk veel aanwijzingen zijn dat bij verdachte sinds een jaar sprake is van een (paranoïd) psychotische stoornis. Verdachte ontkent dit echter en tijdens de gesprekken met de rapporteur vertoont hij ook geen gedrag op basis waarvan er een vermoeden bestaat van een psychotische stoornis. Hij laat geen psychiatrisch gestoord gedrag zien. De rapporteur concludeert dat het op basis van de beschikbare gegevens en ook mede gelet op de ontkenning van verdachte niet mogelijk is om een formele uitspraak te doen over de vraag of er sprake is van een psychiatrische stoornis, alhoewel er wel een sterk vermoeden bestaat dat er bij verdachte sprake is van een (paranoïd) psychotische stoornis. Hij adviseert een klinische observatie in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) om te trachten een duidelijker beeld te krijgen van de psychiatrische toestand van verdachte.
- het Pro Justitia rapport d.d. 28 juni 2011, opgemaakt en ondertekend door drs. A.L. Faas, GZ-psycholoog in opleiding tot Klinisch Psycholoog:
De rapporteur meldt dat uit de beschikbare informatie aanwijzingen naar voren komen voor de aanwezigheid van een psychotische stoornis. Verdachte ontkent dit echter. De rapporteur concludeert dat op basis van de huidige onderzoekgegevens onvoldoende bewijs naar voren komt om een psychotische stoornis te diagnosticeren. Zij stelt derhalve de diagnose op as I uit. Er bestaat wel het ernstige vermoeden dat bij verdachte sprake is van een psychotische stoornis, waarbij verdachte tijdens het ten laste gelegde een eerste episode zou kunnen hebben doorgemaakt. Om deze diagnose uit te sluiten is verder onderzoek (observatie en milieuonderzoek) gewenst. De rapporteur adviseert daarom een klinische observatie in het PBC, dan wel op een Forensisch Psychiatrische Afdeling.
- het Pro Justitia rapport d.d. 19 juni 2012 van het PBC, opgemaakt en ondertekend door J.B. Seinen, psycholoog, en J. Marx, psychiater:
De rapporteurs melden dat verdachte niet heeft meegewerkt aan het onderzoek, waardoor er sprake is van een beperkt onderzoek. Verdachte sprak wel met de rapporteurs maar bij cruciale gespreksonderwerpen weigerde hij zijn medewerking. Als gevolg van zijn weigering kon er geen testpsychologisch onderzoek worden verricht. Ook liet verdachte zich niet onderzoeken door de huisarts en de neuroloog. Het kan volgens de rapporteurs niet worden uitgesloten dat psychotische motieven mee hebben gespeeld in de beslissing van verdachte om niet aan het onderzoek deel te nemen. Er is wel sprake van een uitgebreid milieuonderzoek. Daaruit blijkt onder andere het navolgende. Sinds de vroege puberteit lijkt er sprake te zijn van gedragsproblemen bij verdachte. Bovendien zijn er evidente aanwijzingen voor periodes waarin sprake was van psychotische ontregelingen (in de vorm van achterdocht en mogelijke akoestische hallucinaties). Daarnaast werd door verschillende referenten gesproken van geladenheid en "afwezigheid" in contact. Diverse referenten gaven aan bang voor verdachte te zijn. Vanuit collaterale informatie zijn er duidelijke aanwijzingen van excessief cannabisgebruik sinds het begin van de puberteit. Er zijn geen aanwijzingen dat er sprake is van misbruik, dan wel afhankelijkheid van cannabis. De rapporteurs hebben bij de groepsobservaties geen evidente psychotische symptomen waargenomen.
Alles in ogenschouw nemend concluderen de rapporteurs dat het niet mogelijk is om een diagnose te stellen. Er zijn wel evidente aanwijzingen voor (paranoïd) psychotische episoden in het verleden. Een psychotische stoornis kan in de observatieperiode echter niet worden aangetoond. Evenmin kan op basis van de beschikbare informatie worden vastgesteld of er bij verdachte ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een psychotische ontregeling.
De rapporteurs concluderen voorts dat de genoemde aanwijzingen voor vroegere psychotische episodes niet van dien aard zijn dat deze betrouwbare uitspraken toelaten aangaande het ziektekundig kader van de psychotische episodes, aangezien psychotische symptomen zowel onderdeel uitmaken van schizofrenie, een waanstoornis, het gebruik van drugsgebruik of veroorzaakt kunnen worden door een hersenorganische afwijking. Volgens de rapporteurs kunnen deze differentiaaldiagnostisch te overwegen stoornissen weliswaar niet worden aangetoond maar ze kunnen ook niet worden uitgesloten.
De rapporteurs Hehemann, Faas en Marx hebben de inhoudelijke behandeling van deze zaak bijgewoond. Zij zijn tevens ter zitting als deskundigen gehoord. Zij hebben gepersisteerd in de conclusies van hun rapporten dat - hoewel er aanwijzingen zijn van een (paranoïd) psychotische stoornis - een diagnose niet te stellen is.
Hoewel er duidelijk aanwijzingen en vermoedens voor een (paranoïd) psychotische stoornis bij verdachte bestaan, kan de rechtbank uit de rapportages van de deskundigen niet met een voldoende mate van zekerheid afleiden of verdachte ten tijde van het tenlastegelegde feit lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens.
Indien de verdachte, zoals in dit geval in het PBC, zijn (volledige) medewerking aan een onderzoek door gedragsdeskundigen heeft geweigerd, vervalt voor het opleggen van een terbeschikkingstelling de eis van een (volwaardig) multidisciplinair onderzoek als bedoeld in artikel 37 lid 2 Sr. Dit neemt niet weg dat blijft vereist, dat wordt vastgesteld dat sprake is van een psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte ten tijde van het plegen van het feit. Zonder die vaststelling is oplegging van TBS niet mogelijk.
Het is aan de rechter die over de feiten oordeelt, om die vaststelling te doen. De rechter zal zich daarbij in zeer sterke mate moeten laten leiden door de bevindingen en conclusies van gedragsdeskundigen, maar als de gedragsdeskundigen aan de grenzen komen van wat zij vanuit hun wetenschap nog kunnen verantwoorden, zal de rechter zijn eigen verantwoordelijkheid moeten nemen voor zover de wet hem daartoe de ruimte geeft.
De wet noch de jurisprudentie vereist dat de stoornis wordt geclassificeerd volgens het handboek DSM-IV en dat deze dient te worden vastgesteld door een gedragsdeskundige.
Dit betekent dat, anders dan de verdediging heeft aangevoerd, in het uiterste geval de rechter, uiteraard slechts met grote behoedzaamheid, tot de vaststelling van een psychiatrische aandoening ten tijde van het ten laste gelegde kan komen, ook al kunnen de gedragsdeskundigen op basis van de voor hen geldende wetenschappelijke criteria en tuchtrechtelijke normen niet tot die conclusie komen.
Voor zijn beslissing dient de rechter dan wel voldoende steun te vinden in hetgeen gedragsdeskundigen zo mogelijk wél hebben kunnen vaststellen en hetgeen de rechter verder aan feiten en omstandigheden is gebleken met betrekking tot de persoon van verdachte.
Op basis van bovengenoemde rapportages kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat bij verdachte sprake was van psychotische episoden in het verleden. Voorts biedt naar het oordeel van de rechtbank het dossier met betrekking tot de psychische gesteldheid van verdachte voorafgaand aan en kort na het plegen van het feit veel aanknopingspunten waaruit geconcludeerd kan worden dat er ook ten tijde van het delict bij verdachte vermoedelijk sprake was van een (paranoïd) psychotische stoornis. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder acht geslagen op de volgende passages uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting:
- Verdachte is voor een andere strafzaak op 19 maart 2010 voor de politierechter in deze rechtbank verschenen. Uit het proces-verbaal terechtzitting blijkt dat verdachte onder andere het navolgende heeft verklaard op die zitting:
"Ik heb al een tijdje het vermoeden dat er iemand probeert in te breken in mijn huis. Er is weliswaar niks verdwenen, maar ik merk dat mijn slot minder functioneert. Het lijkt alsof er iets met mijn slot is gebeurd. (....) Ik had wel het idee dat er meerdere malen iemand in mijn huis was geweest, omdat het leek alsof mijn woning was doorzocht. Ik was en ben bang dat iemand iets achtergelaten heeft in mijn woning om mij mee te vergiftigen. Ik vermoed dus wel dat ik vergiftigd ben."
- In het dossier bevinden zich diverse mutaties van de politie waaruit blijkt dat verdachte in september 2010 bij de politie een melding heeft gedaan dat hij thuis aan het zuigen was en licht in het hoofd werd. De ambulance zou hem willen vergiftigen en de politie zou er ook mee te maken hebben. Het zou om radioactief spul of antrax gaan. Verdachte kwam erg verward over.
- De politie heeft op het werk van verdachte gesproken met een collega van verdachte. Deze collega, [collega] genaamd, heeft verklaard dat zij bang is voor verdachte. Sinds december 2010 gedroeg hij zich vreemd en agressief. Tijdens een koffiepauze zagen mevrouw [collega] en haar collega's opeens dat verdachte in zijn gelaat veranderde. Hij kreeg een zeer agressieve blik in zijn ogen en bemoeide zich totaal niet met het gesprek. Na verloop van tijd veranderde de uitdrukking in zijn gezicht weer. Ook de collega's die bij hem op de kamer zaten hadden iets dergelijks een aantal keren meegemaakt. Ook bij haar op de kamer had hij zich agressief tegen haar gedragen en maakte hij met gebalde vuisten stoot- en steekbewegingen in haar richting. Pas toen zij meerdere malen "[naam verdachte]" had geroepen kwam hij weer terug en was er weer contact met hem te maken.
- Kort na zijn aanhouding is verdachte op het politiebureau bezocht door een arts van de GGZ te [plaats]. Op het crisisformulier wordt onder andere het navolgende vermeld:
"Is hyperalert, kijkt ons taxerend aan. Zegt zich vreemd rustig te voelen. Denkt dat er gas in de lucht zit of medicijnen in zijn water om hem rustig te houden. (...) Komt paranoïd psychotisch over. Zeer wantrouwend in het contact"
- Kort na zijn aanhouding heeft verdachte tijdens zijn voorgeleiding bij de hulpofficier van justitie het navolgende verklaard:
"Ik weet waarvan ik verdacht word. Ik begrijp dat ik mijn vader heb neergestoken. (...) Ik voel mij nog steeds vreemd. Ik voel mij leeg van binnen. (...) Ik heb het zakmes bij mij omdat ik geesten hoor die mij en anderen van het goede pad af willen halen en mij en anderen proberen te besturen. Tevens willen deze geesten mij of anderen beslissingen laten nemen. (...)
- Bij gelegenheid van zijn voorgeleiding bij de rechter-commissaris is verdachte op 21 februari 2011 (derhalve kort na zijn aanhouding) bezocht door de forensische psychiater drs. V.M. Artist. In zijn brief d.d. 1 maart 2011 meldt drs. Artist dat verdachte aan hem heeft verteld dat hij sinds enige tijd last heeft van stemmen. Het zijn stemmen die gekke dingen zeggen maar ze kunnen ook opdrachten geven. Verdachte zegt wel last van de stemmen te hebben maar hij is daardoor nooit in de problemen gekomen. Op de vraag van Artist of verdachte op het moment van het delict last had van stemmen die hem opdracht gaven om het delict te plegen, antwoordt verdachte dat het misschien wel zo was maar dat hij het niet meer zo goed kan terughalen.
- Verdachte heeft in diverse brieven aan de rechtbank, waaronder die van 15 november 2011 en ook ter zitting verklaard dat hij getuige is geweest van het feit dat zijn vader de hand van zijn zusje heeft afgehakt en dat zijn vader zijn zusje later ook heeft vermoord. Uit het door het Pieter Baan Centrum uitgevoerde milieu-onderzoek waarvoor niet alleen verdachtes vader, maar ook zijn beide broers en de broer van zijn moeder zijn gehoord, is echter geen enkele aanwijzing te vinden dat verdachte een zusje heeft gehad.
- Voorts heeft verdachte in zijn brieven melding gemaakt van het feit dat zijn vader het voornemen heeft hem te vermoorden. Ook hierover heeft verdachte ter zitting een verklaring afgelegd. Volgens hem wil zijn vader hem laten opnemen in een inrichting zodat hij sociaal geïsoleerd zou raken. Bij een opname zou verdachte zijn huis, baan en vrienden kwijtraken. Zijn leven zou dan geruïneerd zijn. Volgens verdachte geniet zijn vader ervan om hem te zien lijden. Daarom heeft zijn vader ook het plan opgevat om hem te vermoorden. Volgens verdachte kan je uit het feit dat hij in het verleden zijn zusje heeft vermoord, concluderen dat zijn vader ervan geniet om mensen kapot te maken, te verminken en te vermoorden. Mede door het overlijden van zijn moeder zou zijn vader zich gesterkt voelen dat hij zou slagen om verdachte kapot te maken. Ter zitting heeft verdachte in reactie op de schriftelijke slachtofferverklaring van zijn vader, verklaard dat hij niet kan verkroppen dat zijn vader zulke zielige verhalen houdt en als slachtoffer wordt aangemerkt.
Gelet op de conclusies van de deskundigen dat er sterke aanwijzingen zijn bij verdachte voor een (paranoïd) psychotische stoornis, in samenhang met de hierboven weergegeven passages uit het strafdossier, de inhoud van de brieven van verdachte en de verklaring van verdachte ter terechtzitting, concludeert de rechtbank dat er ernstige vermoedens aanwezig zijn dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit een geestelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond.
De rechtbank is van oordeel dat deze stoornis, mede gelet op hetgeen er is gebeurd, zodanig is dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Het door verdachte begane feit is een misdrijf dat een gevaar oplevert voor of een krenking is van de lichamelijke integriteit van een of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. De rechtbank zal daarom de terbeschikkingstelling gelasten met een bevel tot verpleging van overheidswege, nu de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen dit eist. Nu de maatregel wordt opgelegd ter zake een delicht dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon is sprake van een ongemaximeerde TBS-duur.
De rechtbank acht aannemelijk dat het bewezen verklaarde feit verdachte slechts in verminderde mate kan worden toegerekend vanwege de bij hem bestaande stoornis.
Die verminderde toerekeningsvatbaarheid betekent, dat de strafbaarheid van verdachte niet geheel is uitgesloten.
De rechtbank is van oordeel dat daarom naast de maatregel van TBS met dwangverpleging een gevangenisstraf dient te worden opgelegd.
Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft de rechtbank in het bijzonder rekening gehouden met het feit dat zij het van belang acht dat verdachte zo spoedig mogelijk nader gediagnosticeerd en behandeld kan worden. Zij zal daarom aan verdachte een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie geëist.
7. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 37a, 37b, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 2 (TWEE) JAREN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de terbeschikkingstelling van verdachte;
beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Timmermans, voorzitter,
mrs A.J.J.M. Weijnen en J.J. Peters, rechters,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 augustus 2012.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het proces-verbaal met het nummer PL1551 2011036845, van de regiopolitie Haaglanden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 412).
2 Proces-verbaal aanhouding, blz. 15
3 Proces-verbaal van bevindingen, blz. 41 en 42, en proces-verbaal van bevindingen, blz. 44 en 45
4 Proces-verbaal van aangifte [vader], blz. 33, en proces-verbaal van verhoor getuige [vader] bij de rechter-commissaris, d.d. 13 maart 2012, de punten 11, 12 en 13
5 een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, zaaknummer 2011.06.10.014.001, op 6 januari 2012 opgemaakt en ondertekend door H.N.J.M. van Venrooij , NFI-deskundige Forensische Geneeskunde
6 Eigen verklaring verdachte ter terechtzitting van 16 augustus 2012
7 Proces-verbaal van voorgeleiding i.v.m. inverzekeringstelling, blz. 27