ECLI:NL:RBSGR:2012:BX6153

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
392812 - HA ZA 11-1333
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging van een duurovereenkomst en proceskostencompensatie bij verwarring omtrent identiteit wederpartij

In deze zaak, die voor de Rechtbank 's-Gravenhage werd behandeld, ging het om de opzegging van een duurovereenkomst tussen de besloten vennootschap KONINKLIJKE PostNL B.V. en [A], die handelde onder de naam 't Kasteel. De overeenkomst, die op 30 september 2009 was ondertekend, had een looptijd van drie jaar en zou eindigen op 2 maart 2012. PostNL vorderde betaling van een bedrag van € 48.648,42 wegens geleverde artikelen, die door [A] niet waren betaald. [A] voerde verweer en stelde dat er geen overeenkomst met PostNL bestond en dat hij geen verplichtingen had jegens hen. De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst rechtsgeldig was en dat PostNL gerechtigd was om betaling te vorderen.

De rechtbank verwierp het verweer van [A] dat hij geen schuld had aan PostNL, omdat de facturen waren verzonden door TNT Post Retail B.V., een gelieerde vennootschap van PostNL. De rechtbank stelde vast dat de prestaties waarvoor gefactureerd was, waren verricht op basis van de overeenkomst tussen PostNL en [A]. De rechtbank oordeelde dat PostNL de overeenkomst op 9 juli 2010 terecht had beëindigd vanwege de niet-nakoming van betalingsverplichtingen door [A].

In reconventie vorderde [A] een verklaring voor recht dat de overeenkomst niet tussentijds opzegbaar was en schadevergoeding wegens onterechte opzegging. De rechtbank oordeelde dat de vordering van [A] ongegrond was, omdat PostNL gerechtigd was de overeenkomst te beëindigen. De rechtbank besloot tot proceskostencompensatie, waarbij partijen ieder hun eigen kosten droegen, en veroordeelde [A] tot betaling van het gevorderde bedrag aan PostNL, vermeerderd met rente.

Uitspraak

vonnis
______________________________________________________________________ __
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 392812 / HA ZA 11-1333
Vonnis van 25 juli 2012 bij vervroeging
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KONINKLIJKE PostNL B.V.,
(voorheen genaamd Koninklijke TNT Post B.V.)
gevestigd te Groningen,
eiseres in conventie,
verweerder in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. M.J. Blokzijl te Groningen,
tegen
[A],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. H. Loonstein te Amsterdam.
Partijen zullen hierna PostNL en [A] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 november 2010 van PostNL;
- het verwijzingsvonnis van de rechtbank Amsterdam van 30 maart 2011;
- het oproepingsexploit van 19 april 2011;
- de akte uitlating van PostNL;
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie, alsook incidentele vordering van [A];
- de conclusie van antwoord in het incident van PostNL;
- akte houdende uitlating producties van [A];
- het tussenvonnis van 14 december 2011, waarin is beslist op de exhibitievordering in het incident en waarbij in de hoofdzaak een comparitie van partijen is bepaald;
- de conclusie van antwoord in reconventie van PostNL;
- het proces-verbaal van comparitie van 16 juli 2012.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Tussen (de rechtsvoorganger van) PostNL en [A] - laatstgenoemde handelende onder de naam 't Kasteel - is op 30 september 2009 een schriftelijke "Overeenkomst TNT Postkantoor" (verder: de overeenkomst) ondertekend. Op grond van deze overeenkomst zou [A] als zelfstandig ondernemer, onder de naam TNT Postkantoor, de verkoop van zegelwaarden, producten en diensten verrichten. Ten behoeve daarvan zou PostNL diverse daartoe benodigde producten aan [A] leveren.
De overeenkomst is van kracht geworden op 3 maart 2009 en zou een looptijd hebben van drie jaar en daardoor (na tijdige opzegging) eindigen op 2 maart 2012.
2.2. Op grond van artikel 12.1 van de overeenkomst worden bestellingen (gedaan door [A]) door PostNL "via haar toeleverancier of een andere door TNT Post daartoe aangewezen onderneming" gefactureerd.
2.3. Nadat eerder, in januari 2010, een opzegging van de overeenkomst van de zijde van PostNL had plaatsgevonden (waarna partijen een regeling heb ben getroffen, op grond waarvan de overeenkomst is hervat) heeft PostNL bij brief van 9 juli 2010, op grond van de niet-nakoming van betalingsverplichtingen door [A], andermaal de overeenkomst met [A] met onmiddellijke ingang beëindigd.
3. De vordering in conventie
3.1. PostNL vordert - behoudens een veroordeling in de proceskosten - de veroordeling van [A] tot betaling van de hoofdsom van € 48.648,42 wegens geleverde artikelen, waarvoor diverse facturen zijn gezonden. Van de facturen is per saldo het gevorderde bedrag onbetaald gebleven.
Verder vordert PostNL vergoeding van de kosten van een faillissementsaanvraag (€ 750,-), buitengerechtelijke kosten (€ 1.500,-, verhoogd met BTW) en de contractuele rente (3% per jaar) althans de wettelijke rente. Per datum dagvaarding bedraagt de totale gevorderde som € 51.322,26.
4. Het verweer in conventie
4.1. [A] voert aan dat PostNL niet ontvankelijk is in haar vordering, omdat [A] met PostNL geen overeenkomst heeft en hij geen verplichtingen heeft jegens PostNL. In samenhang daarmee stelt [A] dat PostNL niet in opdracht en voor rekening van hem werkzaamheden heeft verricht.
Verder voert [A] het verweer dat er geen algemene voorwaarden (van kracht) zijn, respectievelijk dat PostNL geen buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt.
[A] stelt zich op het standpunt dat de in de overgelegde facturen genoemde prijzen redelijk noch gebruikelijk zijn.
5. De vordering in voorwaardelijke reconventie
5.1. [A] vordert voorwaardelijk in reconventie (namelijk onder de voorwaarde dat PostNL in conventie blijkt de wederpartij van [A] te zijn bij de "Overeenkomst TNT Postkantoor") - behoudens een veroordeling in de proceskosten - een verklaring voor recht dat de overeenkomst tussen [A] en PostNL een looptijd had van drie jaar en niet tussentijds opzegbaar was. Verder vordert [A] dat PostNL wordt veroordeeld de schade die hij lijdt als gevolg van de onterechte opzeggingen in januari en juli 2010, te vergoeden, op te maken bij staat.
6. Het verweer in voorwaardelijke reconventie
6.1. PostNL voert aan dat zij gerechtigd was de overeenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen op 9 juli 2010, omdat [A] zijn betalingsverplichtingen niet nagekomen was. Het stond haar toen vrij, mede gelet op hetgeen omtrent beëindiging in de overeenkomst is bepaald, tot beëindiging met onmiddellijke ingang over te gaan.
7. De beoordeling
In conventie
7.1. Het beroep van [A] op de niet-ontvankelijkheid van PostNL in haar vordering verwerpt de rechtbank. Niet in geschil is dat de overeenkomst, die schriftelijk is aangegaan, is gesloten door (de rechtsvoorganger van) PostNL en [A]. Ofschoon [A] aanvoert dat er contractsoverneming heeft plaatsgevonden, is gesteld noch gebleken dat een wettelijk daartoe vereiste akte is opgemaakt en aan [A] om medewerking is verzocht (artikel 6:159 BW). In de overeenkomst is uitdrukkelijk bepaald dat PostNL voor verrichte leveringen gelieerde vennootschappen kan laten factureren, zoals - naar tussen partijen vast staat - meermaals is gebeurd, met name door de 100%-werkmaatschappij TNT Post Retail B.V. In het factureren van leveringen door TNT Post Retail B.V. ligt echter geen contractsoverneming besloten.
7.2. Er is geen reden om aan te nemen dat de bepalingen van de overeenkomst tussen PostNL en [A] - die [A] mogelijk terecht aanduidt als algemene voorwaarden - niet daadwerkelijk van kracht zouden zijn. [A] heeft althans geen deugdelijk argument aangevoerd om tot dat oordeel te kunnen komen.
7.3. [A] moet worden toegegeven dat het minst genomen verwarringwekkend is geweest dat hij - conform aan zijn advocaat telefonisch verstrekte informatie - na een eerste opzegging van de overeenkomst in januari 2010 TNT Post Retail B.V. in rechte heeft betrokken, en deze vennootschap (zonder enig bezwaar) in rechte is verschenen en zelfs in eigen naam een regeling heeft getroffen over de (voorwaardelijke) voortzetting van de overeenkomst. Hoewel het daarom niet onbegrijpelijk is dat [A] toen de indruk heeft gekregen dat TNT Post Retail B.V. de positie van PostNL had overgenomen, kan ook in deze gedragingen van TNT Post Retail B.V. geen contractsoverneming gelegen zijn.
7.4. De rechtbank volgt [A] niet in zijn verweer dat hij geen schuld heeft aan PostNL, (naar de rechtbank begrijpt:) hoogstens aan TNT Post Retail B.V., omdat de facturen waarvan betaling wordt gevorderd door deze BV zijn gezonden.
Niet ter discussie staat dat de prestaties waarvoor deze facturen zijn gezonden alle zijn verricht ingevolge de overeenkomst tussen PostNL en [A]. De voorziening in artikel 12.1 van de overeenkomst kan niet anders worden begrepen dan dat PostNL de door of namens haar ingevolge de overeenkomst te verrichten prestaties kan laten factureren door derden (zoals met name TNT Post Retail B.V.), maar de prestaties waarvoor wordt gefactureerd blijven gelden als prestaties verricht door PostNL, zodat PostNL in relatie tot de [A] de positie van crediteur behoudt. Op deze grond kan PostNL dan ook betaling vorderen van de door TNT Post Retail B.V. gefactureerde bedragen.
7.5. Tegen de hoogte van het gevorderde heeft [A] geen steekhoudend verweer gevoerd. De tegenwerping dat de tarieven die hem in rekening zijn gebracht gebruikelijk noch redelijk zijn heeft [A] op geen enkele wijze onderbouwd.
7.6. Uit het voorgaande volgt dat de hoofdsom, verhoogd met de gevorderde contractuele rente, toewijsbaar is. De rechtbank zal echter de gevorderde kosten in verband met een kennelijk ingediend verzoek tot faillietverklaring van [A] afwijzen, nu de door PostNL tijdens de comparitie genoemde grondslag van die vordering (artikel 6:96 BW) deze niet kan dragen. PostNL heeft ter comparitie niet duidelijk kunnen maken waarom het ingediende verzoek tot faillietverklaring uiteindelijk toch niet is doorgezet of niet tot faillietverklaring heeft geleid.
Tegen de gevorderde veroordeling in de buitengerechtelijke incassokosten heeft [A] verweer gevoerd. PostNL heeft over de gegrondheid en de omvang van de gevorderde kosten ter comparitie niet meer naar voren heeft gebracht dan dat er een "behoorlijk incassotraject is doorlopen" en heeft een tweetal standaard-incassobrieven overgelegd. Die brieven bieden echter onvoldoende grond voor toewijzing van deze vordering tot schadevergoeding.
In reconventie
7.7. De voorwaarde waaronder de vordering in reconventie is ingesteld is vervuld, zodat de rechtbank die vordering zal beoordelen.
7.8. De overeenkomst tussen PostNL en [A] bevatte een uitdrukkelijke regeling voor het geval [A] zijn betalingsverplichtingen niet zou nakomen, en gaf PostNL de bevoegdheid de overeenkomst in dat geval met onmiddellijke ingang te beëindigen, zoals PostNL heeft gedaan met ingang van 9 juli 2010. Ter comparitie heeft PostNL toegelicht dat [A] de betalingsregeling die in januari 2010 met hem was getroffen (vrijwel) geheel is nagekomen, maar dat nadien weer aanzienlijke nieuwe betalingsachterstanden zijn ontstaan, zodat [A] wederom toerekenbaar tekort is geschoten. Deze toelichting is door [A] niet bestreden, zodat daarvan moet worden uitgegaan. Nu PostNL op grond van de overeenkomst tot "beëindiging" (althans: tot ontbinding) wegens toerekenbare niet-nakoming door [A] heeft kunnen komen ondanks de bepaalde duur waarvoor de overeenkomst is aangegaan, is de vordering van [A] ongegrond.
7.9. Nu de beëindiging van de overeenkomst op 9 juli 2012 gerechtvaardigd was, kan [A] geen aanspraak maken op een schadevergoeding wegens onopzegbaarheid van de overeenkomst.
[A], die veroordeling tot schadevergoeding vordert in verband met de "onterechte opzeggingen", richt zijn pijlen kennelijk ook op de beëindigingsverklaring uit januari 2010. [A] heeft echter - tegenover het relaas van PostNL dat er destijds ook sprake was van een betalingsachterstand - onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat PostNL (of beter: TNT Post Retail B.V. namens PostNL) door destijds de overeenkomst te willen beëindigen, schadeplichtig is geworden.
7.10. De slotsom in reconventie moet daarom zijn dat deze vordering niet toewijsbaar is.
Proceskosten in conventie, in reconventie en in het incident
7.11. Van de hiervoor als verwarringwekkend bestempelde gang van zaken rond de posities van PostNL en TNT Post Retail B.V. kan PostNL een verwijt worden gemaakt, ook al is haar vordering niettemin grotendeels toewijsbaar. In de afwijzing van de gevorderde vergoeding van de kosten van de faillissementsaanvraag en van de buitengerechtelijke kosten, maar vooral in de zojuist bedoelde gang van zaken rond de posities van TNT Post Retail B.V. en PostNL, ziet de rechtbank aanleiding in conventie te komen tot een proceskostencompensatie, zodat partijen ieder de eigen kosten dragen.
7.12. [A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in reconventie worden veroordeeld in de kosten in dat geding.
7.13. In het tussenvonnis is de beslissing over de kosten in het incident aangehouden. [A] zal, als de in het ongelijk gestelde eiser in het incident, ook worden veroordeeld in de kosten daarvan.
8. De beslissing
De rechtbank
In conventie
8.1. veroordeelt [A] tot betaling van een bedrag van € 48.648,42, verhoogd met de contractuele rente van 3% per jaar te rekenen vanaf 15 juli 2010;
8.2. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
8.3. compenseert de proceskosten in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen;
8.4. wijst af het meer of anders gevorderde;
In reconventie
8.5. wijst de vorderingen af;
8.6. veroordeelt [A] in de kosten, tot aan de uitspraak aan de zijde van PostNL begroot op € 452,- aan advocaatkosten;
8.7. verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
In het incident
8.8. veroordeelt [A] in de kosten in het incident, aan de zijde van PostNL begroot op € 452,-;
8.9. verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2012.