ECLI:NL:RBSGR:2012:BX6122

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/757915-12
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval op speelgoedwinkel met bedreiging en vuurwapen

Op 30 augustus 2012 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die samen met een medeverdachte een overval heeft gepleegd op een speelgoedwinkel in 's-Gravenhage. De overval vond plaats op 18 februari 2012, waarbij de eigenaar van de winkel onder bedreiging van een vuurwapen gedwongen werd een geldbedrag van ongeveer 240 euro af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, op camerabeelden zichtbaar, een significant aandeel had in de overval. Tijdens de overval was er sprake van geweld en bedreiging, wat een grote inbreuk maakte op het gevoel van veiligheid van het slachtoffer en de samenleving. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het feit dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten en verboden wapenbezit.

Naast de overval is de verdachte ook beschuldigd van het voorhanden hebben van wapens van categorie II en III en van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van zes jaar toegewezen, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte toegewezen, wat betekent dat hij ook een deel van zijn eerdere straf moet ondergaan. De rechtbank heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De rechtbank heeft de inbeslaggenomen goederen onttrokken aan het verkeer, omdat deze in strijd zijn met de wet en het algemeen belang.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers 09/757915-12; 99/000047-38 (herroeping VI)
Datum uitspraak: 30 augustus 2012
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats],
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Haaglanden - Zoetermeer" te Zoetermeer.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 16 augustus 2012.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C. Voskens en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. C.J.M. van den Brûle, advocaat te 's-Gravenhage, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 februari 2012 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag (van ongeveer 400 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [speelgoedwinkel], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [aangever] (eigenaar van het [speelgoedwinkel]-filiaal), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit
- het richten van (een) vuurwapen(s), in elk geval een (of meer) op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en), op die [aangever] en/of
- het tegen die [aangever] roepen: "geld, geld" en/of "ga liggen" en/of "ik schiet je neer, pang pang" althans woorden van gelijke aard en/of streking.
en/of
hij op of omstreeks 18 februari 2012 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever] (eigenaar van het [speelgoedwinkel]-filiaal) heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (van ongeveer 400 euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [speelgoedwinkel], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit
- het richten van (een) vuurwapen(s), in elk geval een (of meer) op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en), op die [aangever] en/of
- het tegen die [aangever] roepen: "geld, geld" en/of "ga liggen" en/of "ik schiet je neer, pang pang" althans woorden van gelijke aard en/of streking.
2.
Ter berechting gevoegd de zaak met parketnummer 925212-12
hij op of omstreeks 03 maart 2012 te 's-Gravenhage [aangeefster] en/of een of meer anderen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een vuurwapen, althans een voorwerp, in zijn hand(en) gehad en/of dreigend getoond en /of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd: "Rot op! Ga weg! Ik ga schieten!", althans woorden van gelijk dreigende aard of strekking;
3.
hij te 's-Gravenhage, op of omstreeks 03 maart 2012, een wapen en/of munitie van Categorie III onder 1, te weten een Gaspistool, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 03 maart 2012 te 's-Gravenhage (een) wapen(s) van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;
5.
hij op of omstreeks 03 maart 2012 te 's-Gravenhage een of meer wapens van categorie I onder 7, te weten een mes, voorhanden heeft gehad.
3. Voorvragen
De raadsvrouw heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard met betrekking tot het ten laste gelegde onder 1 (de overval op [speelgoedwinkel]). Het eerste onderdeel van het verweer richt zich op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie vanwege opgenomen telefoongesprekken door de penitentiaire inrichting Doetinchem, welke opnamen zijn gevorderd door het openbaar ministerie. Het tweede onderdeel richt zich op de inzet van een IMSI-catcher.
3.1 Opgenomen telefoongesprekken PI
De raadsvrouw heeft opgemerkt dat de telefoongesprekken die verdachte vanuit de penitentiaire inrichting heeft gevoerd, zijn opgenomen. Nu aan verdachte niet van tevoren de mededeling zou zijn gedaan omtrent de aard en reden van het op zijn telefoongesprekken toegepaste toezicht, was, aldus de raadsvrouw, de opname van de telefoongesprekken in strijd met artikel 8 EVRM en artikel 39, tweede lid, juncto artikel 36, vierde lid, van de Penitentiaire Beginselenwet. Door het niet aanvragen van een vordering ex artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in de zaak tegen verdachte hebben politie en justitie de waarborgen en rechterlijke toetsing door de rechter-commissaris omzeild, waardoor doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen en het recht op privacy van de verdachte is gehandeld. Dit dient volgens de raadsvrouw tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie te leiden, subsidiair dient het te leiden tot bewijsuitsluiting en meer subsidiair tot strafreductie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanvraag van de opgenomen telefoongesprekken volgens de regels is gegaan. Bij penitentiaire inrichtingen is het gebruikelijk dat telefoongesprekken worden opgenomen en dat dit gebeurt in het kader van een ordemaatregel. De officier van justitie heeft aangegeven dat de opgenomen gesprekken zijn gevorderd op grond van artikel 126nd Sv. Gelet hierop acht de officier van justitie zichzelf ontvankelijk in de zaak tegen verdachte en bestaat er geen aanleiding aanwezig bewijs uit te sluiten dan wel om een eventueel op te leggen straf te matigen.
De rechtbank is van oordeel dat het eerste onderdeel van het verweer van de raadsvrouw dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging dient te worden verworpen. Zij overweegt daaromtrent het volgende.
Het opnemen van de telefoongesprekken die zijn gevoerd door de verdachte vanuit de penitentiaire inrichting, wat daar verder van zij, heeft niet op initiatief van of verzoek van de politie en het openbaar ministerie en heeft evenmin in het kader van het voorbereidend onderzoek tegen deze verdachte plaatsgevonden. Het betreft dus geen optreden van de politie of het openbaar ministerie en kan hun dan ook - gesteld reeds dat sprake zou zijn van onrechtmatig handelen - niet worden aangerekend; artikel 359a Sv is reeds hierom niet van toepassing (HR 30 maart 2004, LJN AM2533, r.o. 3.4.2), reden waarom het verweer faalt. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat een schending van artikel 8 EVRM, zoals aan het onderhavige verweer ten grondslag gelegd, niet zonder meer meebrengt dat ook artikel 6 EVRM is geschonden. Dat betekent dat zelfs wanneer wel in strijd met artikel 8 EVRM zou zijn gehandeld, die enkele omstandigheid onvoldoende is om tot toepassing van artikel 359a Sv aanleiding te geven.
De raadsvrouw heeft bij de bespreking van dit verweer nog opgemerkt dat een telefoongesprek dat op 5 mei 2012 is gevoerd met een onbekend gebleven vrouw1 mogelijk een geheimhoudersgesprek is geweest tussen verdachte en zijn advocaat. De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van de verdediging had gelegen om dit verweer nader te onderbouwen, bijvoorbeeld door via het openbaar ministerie (de tenaamstelling van) het contranummer op te vragen. Evenmin heeft de verdediging betoogd waarom de gestelde omstandigheid tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie of tot enig ander bij art. 359a Sv voorzien rechtsgevolg zou dienen te leiden. Bij die stand van zaken kan het verweer verder onbesproken blijven. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat dit gesprek geen bewijs heeft opgeleverd, zodat bewijsuitsluiting hoe dan ook niet kan plaatsvinden.
3.2 Inzet IMSI-catcher
De raadsvrouw heeft betoogd dat uit het dossier volgt dat verdachte in beeld is gekomen door de inzet van dit middel in de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte]. Zij heeft aangevoerd dat het middel niet is ingezet conform de wettelijke voorschriften, reden waarom het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair heeft zij een beroep gedaan op bewijsuitsluiting, dan wel strafreductie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan alle wettelijke vereisten is voldaan. Het proces-verbaal betreffende de inzet van de IMSI-catcher bevindt zich in het dossier op pagina 338. De inzet van dit middel heeft geen resultaten opgeleverd die in dit onderzoek zijn gebruikt. De verdachte is daardoor op geen enkele manier in zijn belangen geschaad, aldus de officier van justitie.
De rechtbank is van oordeel dat het verweer moet worden verworpen en overweegt dienaangaande als volgt. Uit het proces-verbaal van inzet zend/ontvangstapparatuur2 volgt dat deze apparatuur is ingezet in de zaak met parketnummer 09/757579-12, zijnde het parketnummer van de medeverdachte [medeverdachte]. Dat betekent dat bij de gestelde onrechtmatige inzet hiervan in ieder geval verdachte niet in zijn belangen is geschaad. Bij de beoordeling van de onrechtmatigheid van opsporingshandelingen gaat het er immers om dat de verdachte door dat handelen moet zijn getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogde te beschermen. Het moet gaan om een eigen belang van de verdachte, niet om dat van een ander (HR a.b.). Dat verdachte door de gestelde onrechtmatige inzet van de IMSI-catcher tegen de medeverdachte in een eigen belang is getroffen, is niet gebleken. Bovendien is verdachte niet in beeld gekomen door de inzet van de IMSI-catcher, maar door onderzoek naar het historisch telefoonverkeer met de telefoon van medeverdachte [medeverdachte], zodat het verweer ook feitelijke grondslag mist.3
Nu met betrekking tot verdachte geen sprake is van (onherstelbare) vormverzuimen, verwerpt de rechtbank het beroep van de raadsvrouw op niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie als bedoeld in artikel 359a Sv. Voor bewijsuitsluiting of enig ander bij genoemd artikel voorzien rechtsgevolg is deswege evenmin aanleiding.
4. Bewijsoverwegingen
4.1 Inleiding
Op 18 februari 2012 is de speelgoedwinkel [speelgoedwinkel] aan de [adres] te 's-Gravenhage overvallen, waarbij [aangever] (eigenaar van het [speelgoedwinkel]-filiaal) door twee personen met geweld is bedreigd en een geldbedrag van € 240,00 onder dwang heeft afgegeven aan de overvallers.
De rechtbank zal de vraag moeten beantwoorden of verdachte die dag ten tijde van de overval in deze speelgoedwinkel aanwezig was en of verdachte een van de overvallers is geweest.
Daarnaast wordt verdachte onder feit 2 verweten dat hij op 3 maart 2012 een of meer personen heeft bedreigd met een vuurwapen en het uitspreken van dreigende bewoordingen. Op dezelfde datum zou verdachte een gaspistool (feit 3), een stroomstootwapen (feit 4) en een mes (feit 5) voorhanden hebben gehad.
4.2 Het standpunt van de officier van justitie
Het standpunt van de officier van justitie komt er ten aanzien van feit 1 op neer dat verdachte een van de overvallers is geweest. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank, onder vrijspraak voor het onder 1, eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde, wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het onder 1, tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit (in vereniging) alsook de feiten 2, 3, 4 en 5 heeft begaan.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot het derde en vierde feit op de dagvaarding gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Met betrekking tot het eerste feit op de dagvaarding heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte ten aanzien van de beide varianten dient te worden vrijgesproken, nu de signalementen onvoldoende concreet zijn en de aangetroffen sporen op een plastic tas niet tot de conclusie kunnen leiden dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan. Ten aanzien van het tweede en vijfde feit op de dagvaarding heeft de raadsvrouw eveneens verzocht om vrijspraak.
4.4 De beoordeling van de tenlastelegging4
Feit 1: overval op de [speelgoedwinkel]
De volgende feiten en omstandigheden hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering als vertrekpunt voor de beantwoording van de bewijsvraag dienen. Op 18 februari 2012 heeft te 's-Gravenhage een overval plaatsgevonden, waarbij [aangever] is gedwongen een geldbedrag van € 240,00 af te geven.5 Tegen [aangever] is daarbij gezegd "geld, geld" en "ga liggen" en "ik schiet je neer, pang pang" en is op hem is een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gericht.6
Aangever [aangever] heeft verklaard7 dat hij op 18 februari 2012, omstreeks 13.15 uur, in zijn speelgoedwinkel aan de [adres] te 's-Gravenhage is overvallen door twee jonge - naar hij onder meer op grond van de door één van hen gebezigde taal meent - Surinaamse jongens. De voorste van de twee mannen had een zwart tasje bij zich en gooide dat tasje op de toonbank. Deze zwarte tas is achtergebleven in de winkel. Ter terechtzitting op 16 augustus 2012 zijn de beveiligingsbeelden uit de winkel waarop de overval te zien is, vertoond. Hierbij heeft de rechtbank waargenomen dat één van de twee overvallers een zwart tasje op de toonbank legt.8
Aan deze zwarte plastic tas is sporenonderzoek9 verricht. Uit dactyloscopisch onderzoek10 is gebleken dat de vier van de zeven dactyloscopische sporen op deze tas, zijn geïdentificeerd afkomstig van verdachte. Uit het DNA-onderzoek van het monster dat is genomen van het handvat van de zwarte plastic tas volgt dat dat DNA-materiaal afkomstig kan zijn van verdachte11.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard12 dat hij in de [straat 2] twee mannen zag komen aanrennen. Een van de mannen hield een zwart pistool in de hand. De andere man had een 'opgeschoren baard', inhoudende een baard van een paar dagen oud. De man droeg een zwarte jas en deze stond open. Hij had een van zijn handen onder de jas en met zijn andere hand hield hij zijn jas dicht. [getuige 1] zag ook nog een andere man achter deze twee mannen rennen.
Getuige [getuige 2], die zich in het gezelschap van [getuige 1] bevond, heeft verklaard13 dat hij in de [straat 2] twee mannen zag komen aanrennen. Beide mannen hadden een pistool in hun hand. De ene man was niet blank. Hij had kort geschoren haar van ongeveer twee centimeter, maar het stond niet recht overeind. Hij had een baardje van een paar dagen oud, maar geen snor. De man had een zwart pistool in zijn rechterhand.
De andere man was ook niet blank. Hij droeg zijn jas open en had zijn armen gekruist voor zijn buik. Hij had een vuurwapen in een van zijn handen.
Uit camerabeelden, gemaakt door vier bewakingscamera's op een woning in de [straat 2],14 is gebleken dat op 18 februari 2012, omstreeks 13.17 uur, een zilvergrijze auto de [straat 3] in kwam rijden. Kort hierop kwamen 2 personen aanlopen. Om 13.22 uur is de melding van de overval op de [speelgoedwinkel] bij de politie binnengekomen. Na dit tijdstip was te zien dat dezelfde twee mannen kwamen teruggerend. Eén van de twee mannen had kort zwart haar en op zijn gelaat baardgroei. Uit de waarnemingen op de camerabeelden in combinatie met de verklaring van de getuigen en de aangever concludeert de rechtbank dat het bij de twee mannen die kort voor en na de overval op door de [straat 2] lopen om de beide overvallers gaat.
Aangever [aangever] heeft verder verklaard15 dat hij direct achter de twee overvallers is aangelopen en dat hij heeft gezien dat de mannen in een kleine grijze auto stapten. Het kenteken van de auto heeft aangever aan de meldkamer van de politie doorgegeven: [kenteken 1]. 16
Naar aanleiding van deze melding heeft de politie een onderzoek ingesteld waarbij het volgende is bevonden17. De vluchtauto betrof een auto van het merk Ford, type Fiesta, recent model.18 De aangever is zeker van de cijfercombinatie [cijfercombinatie]. Na een zoekslag in de geautomatiseerde bestanden van de Rijksdienst voor het Wegverkeer bleek een auto met het kenteken [kenteken 2] op naam te staan van [X], adres: [adres] te [woonplaats]. Deze [X] is de vader van medeverdachte [medeverdachte]19
Uit onderzoek20 van de data van de verkeerssystemen ARS en Vialis is gebleken dat de Ford Fiesta met het kenteken [kenteken 2] op 18 februari 2012 om 13.08 u (derhalve 7 minuten voor de overval), en opnieuw om 13.26 u (derhalve ongeveer 11 minuten na de overval) is geregistreerd door een camera op de [straat 4] nabij de [straat 5] op ca. 700 meter van de winkel van [speelgoedwinkel]. Daarvoor was de auto om 12.55 u waargenomen door een camera op de [straat 6]. De plaats van de overval bevindt zich op 1400 à 1600 meter van laatstgenoemde camera.
Uit de verhoren van de ouders van [medeverdachte]21 is gebleken dat slechts drie personen gebruik maken van de auto, te weten: de vader van [medeverdachte], de moeder van [medeverdachte] en [medeverdachte] zelf. De vader van [medeverdachte] heeft verklaard22 dat hij de nacht voor de overval nachtdienst had gehad en dat hij dan doorgaans rond 08.30 uur thuiskomt en vervolgens slaapt tot 15.00 uur. De moeder van [medeverdachte] heeft verklaard23 dat, indien haar man nachtdienst heeft gehad, zij de dag erna meestal ook lang slaapt, tot ongeveer 12.00 uur. Daarenboven kan als vaststaand worden aangenomen dat de overval door twee mannen is gepleegd, terwijl [vader medeverdachte] reeds gelet op diens leeftijd in verband met de vastgestelde signalementen daarvoor niet als verdachte in aanmerking komt. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat het medeverdachte [medeverdachte] moet zijn geweest die op 18 februari 2012 in het begin van de middag in de auto van zijn vader in de directe omgeving van de [speelgoedwinkel] aan de [adres] in Den Haag heeft rondgereden en dat hij het dus ook was die deze auto als vluchtauto na de overval heeft gebruikt.
Uit historisch onderzoek van telefoon(verkeer)gegevens blijkt voorts dat verdachte - wiens vingerafdrukken en DNA zijn aangetroffen op de plastic zak die door één van de overvallers in de winkel is achtergelaten - en zijn medeverdachte [medeverdachte] kort voor de overval op 18 februari 2012, te weten om 12.25 en 12.31 u, twee keer telefonisch contact hebben gehad, waarbij beider telefoons (onder meer) gebruik maken van een zendmast aan de [straat 7], derhalve in de directe omgeving van de woning van verdachte24. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte door zijn medeverdachte [medeverdachte] kort voor de overval thuis is opgehaald.
Verweren
De raadsvrouw heeft betoogd dat de resultaten van het dactyloscopische onderzoek kritisch moeten worden bezien, omdat slechts een gedeelte van de linkerwijsvinger is vergeleken. Het enkele aantreffen van drie van de vele sporen die aan verdachte te koppelen zouden zijn, is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen van betrokkenheid van verdachte bij de overval.
De rechtbank is van oordeel dat dit betoog faalt. De identificatie is uitgevoerd volgens de voorgeschreven methode en vaste procedure en voldoet aan de in Nederland geldende forensisch-technische normen en eisen. Er bestaat daarom geen enkele aanleiding voor de conclusie dat het onderzoek niet op zorgvuldige wijze is verricht. Evenmin bestaat aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de resultaten van het verrichte dactyloscopische onderzoek, waaruit volgt dat vier afdrukken van verdachte afkomstig zijn. Bovendien is ook DNA van verdachte op de plastic tas aangetroffen, waarvoor verdachte geen aannemelijke en verifieerbare verklaring heeft gegeven. Gelet op de plaats van het aantreffen van de tas is het spoor aan te merken als een daderspoor. Verscheidene personen hebben het tasje in handen gehad, te weten een agent, de eigenaar van de winkel en mogelijk ook diens nichtje. Er is echter slechts van één persoon DNA aangetroffen en dat is van verdachte.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte op 18 februari 2012 samen met een ander, te weten medeverdachte [medeverdachte], in de speelgoedwinkel [speelgoedwinkel] aan de [adres] te 's-Gravenhage is geweest.
De rechtbank komt tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen is dat het verdachte is geweest die samen met een ander de afpersing heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 1, eerste cumulatief/alternatief, ten laste gelegde.
Feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Verdachte heeft verklaard25 dat hij op 3 maart 2012 te 's-Gravenhage een vuurwapen in zijn handen had op het moment dat hij een discussie voerde met een groep mensen.
Aangeefster [aangeefster]26 zag verdachte met een pistool zwaaien. Verdachte richtte het pistool vervolgens op haar en zij hoorde dat verdachte zei: "Rot op! Ga weg! Ik ga schieten!". Op het moment dat de politie erbij was, zag zij naast de jongen een pistool op de grond liggen. Dit was het pistool dat hij eerder op haar had gericht.
Getuige [getuige 3] heeft verklaard27 dat zij zag dat de Hindoestaanse jongen een pistool in zijn hand had. Zij hoorde de jongen schreeuwen: "Ik schiet echt hoor. Het is niet de eerste keer dat ik gezeten heb."
Op grond van het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht tegen [aangeefster] en anderen.
Feiten 3 en 4: voorhanden hebben van een wapen van categorie II en III
Nu verdachte het derde en vierde feit op de tenlastelegging heeft bekend - te weten het voorhanden hebben van een wapen van categorie II en het voorhanden hebben van een wapen van categorie III - en nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsvrouw hiervoor vrijspraak heeft bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 augustus 2012, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;28
- het proces-verbaal van bevindingen van 3 maart 2012 29;
- het proces-verbaal van bevindingen van 3 maart 2012 30.
Feit 5: voorhanden hebben van een wapen van categorie I
De rechtbank overweegt met betrekking tot dit feit het volgende. De tenlastelegging verwijt verdachte dat hij in strijd met het verbod gesteld bij artikel 13 van de Wet wapens en munitie gehandeld zou hebben door een wapen van categorie I onder 7, te weten een mes, voorhanden te hebben gehad.
De rechtbank constateert, mede gelet op het proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 maart 2012, dat het mes niet een wapen van categorie I onder 7 - te weten 'andere door Onze Minister aangewezen voorwerpen die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken, dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn' - is, maar, gelet op de toelichting van de officier van justitie in haar requisitoir, te beschouwen is als een voorwerp waarvan, gelet op de aard of omstandigheden waaronder het wordt aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het voor geen ander doel is bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen en dat niet onder een van de andere categorieën valt, derhalve een wapen van categorie IV onder 7.
Om deze reden zal de rechtbank verdachte van dit feit vrijspreken.
4.5 De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1. (tweede cumulatief/alternatief)
hij op 18 februari 2012 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever] (eigenaar van het [speelgoedwinkel]-filiaal) heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (van ongeveer 240 euro), toebehorende aan [speelgoedwinkel], welke bedreiging met geweld bestond uit
- het richten van op vuurwapens gelijkende voorwerpen op die [aangever] en
- het tegen die [aangever] roepen: "geld, geld" en "ga liggen" en "ik schiet je neer, pang pang" althans woorden van gelijke aard en strekking;
2.
hij op 03 maart 2012 te 's-Gravenhage [aangeefster] en anderen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen in zijn hand gehad en dreigend getoond en daarbij deze dreigend de woorden toegevoegd: "Rot op! Ga weg! Ik ga schieten!", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij te 's-Gravenhage, op 03 maart 2012, een wapen van Categorie III onder 1, te weten een Gaspistool, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op 03 maart 2012 te 's-Gravenhage een wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of personen pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.
5. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
7. De strafoplegging
7.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden vrijgesproken van het eerste feit, eerste cumulatief/alternatief en dat verdachte ten aanzien van feit 1, tweede cumulatief/alternatief, 2, 3 en 4 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Ten aanzien van het vijfde feit heeft de officier van justitie gevorderd de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van de onder 1, 2 en 5 ten laste gelegde feiten bepleit en geen standpunt ingenomen over een in geval van bewezenverklaring op te leggen straf. Ten aanzien van de feiten 3 en 4 op de tenlastelegging heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregelen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich met een ander schuldig gemaakt aan een overval op een speelgoedwinkel, waarbij de eigenaar van de winkel werd afgeperst. Op het slachtoffer werd een vuurwapen gericht en er werd gedreigd met geweld. Verdachte heeft deze overval gepleegd op een zaterdagmiddag, omstreeks 13.15 uur. Op de camerabeelden is goed te zien hoe een klant van de winkel, met haar jonge kinderen, de winkel uit vlucht op het moment dat verdachte en zijn mededader de overval plegen. Dit is een zeer ernstig feit dat een grote inbreuk maakt op het gevoel van veiligheid bij het slachtoffer, maar ook de gevoelens van onveiligheid in de samenleving versterkt. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat het verdachte was die - gelet op de beelden die ter terechtzitting zijn getoond - het grootste aandeel had in de overval. Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van (vuur)wapens van categorie II en III en aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Dit alles rekent de rechtbank verdachte ernstig aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 mei 2012 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld wegens geweldsdelicten en verboden wapenbezit. Verdachte heeft zich van deze eerdere veroordelingen tot deels langdurige gevangenisstraffen kennelijk niets aangetrokken.
De rechtbank heeft kennis genomen van het omtrent verdachte opgemaakte reclasseringsadvies d.d. 9 augustus 2012, opgemaakt door [reclasseringsmedewerker], reclasseringswerker bij Palier, onder leiding van [leidinggevende]. In dit rapport wordt geadviseerd een NIFP-rapportage aan te vragen betreffende verdachte. Zowel de officier van justitie als de raadsvrouw van verdachte hebben ter zitting te kennen gegeven niets te zien in een dergelijk onderzoek. De rechtbank neemt dit advies van de reclassering evenmin over, te minder nu verdachte op geen enkele wijze gemotiveerd lijkt mee te werken aan een dergelijk onderzoek
De rechtbank heeft bij de bepaling van de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten straftoemeting die in de strafrechtspleging worden gehanteerd voor overval en beroving, en ook voor verboden wapenbezit. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die een grond zouden kunnen vormen om van die oriëntatiepunten af te wijken. Als strafvermeerderende factoren laat de rechtbank meewegen dat de overval is gepleegd op een speelgoedwinkel op een zaterdagmiddag en ook dat verdachte veelvuldig eerder is veroordeeld. Daarnaast weegt de rechtbank als strafvermeerderende factor mee dat de overval in vereniging is gepleegd en dat daarbij een wapen is gebruikt.
De rechtbank is - alles overwegende - van oordeel dat een gevangenisstraf van zes jaren passend en geboden is.
8. De vordering van de benadeelde partij
[aangever] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 840,00.
8.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de vordering van de benadeelde partij, nu verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, niet kan worden toegewezen.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
9. De inbeslaggenomen goederen
9.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage aan dit vonnis is gehecht) onder 1. en 2. genummerde voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
9.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
9.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1. en 2. genummerde voorwerpen onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen de onder 3 en 4 bewezenverklaarde feiten zijn begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang.
10. Beslissing op de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
10.1 De vordering van de officier van justitie
De schriftelijke vordering van de officier van justitie d.d. 20 maart 2012 strekt ertoe dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling herroept wegens het niet naleven van de daaraan verbonden bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich zal melden bij de reclassering en dat de veroordeelde zal deelnemen aan verschillende trainingen, nu veroordeelde geen gehoor heeft gegeven aan een nieuwe meldafspraak nadat aan hem op 15 februari 2012 een officiële waarschuwingsbrief was verstuurd. Veroordeelde heeft voorts de intake bij Stichting Door, of een soortgelijke instelling in het kader van een woonbegeleidingsprogramma, niet bijgewoond. Veroordeelde heeft evenmin deelgenomen aan de intake van een leefstijltraining, waardoor hij niet kon deelnemen aan deze training. Veroordeelde is verscheidene afspraken die zijn gemaakt met de Forensische Polikliniek De Waag niet nagekomen, waaronder een verplichte gezamenlijke evaluatie.
De officier van justitie heeft zich in antwoord op het na te noemen verweer van de verdediging op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is, aangezien de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling onverwijld is ingediend. De vordering is op 20 maart 2012 ingediend bij de rechtbank.
10.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, aangezien niet is voldaan aan het vereiste dat de vordering onverwijld bij de rechtbank dient te worden ingediend (art. 15i, tweede lid, Sr.).
10.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het 'advies terugplaatsing' van de reclassering Palier gedagtekend is op 8 maart 2012, waarna de vordering van de officier van justitie op 20 maart 2012 is gedaan. Dat is naar het oordeel van de rechtbank als onverwijld in de zin van artikel 15i, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht aan te merken, reden waarom het verweer wordt verworpen. De officier van justitie is derhalve ontvankelijk in de vordering.
De rechtbank stelt vast - op grond van hetgeen de officier van justitie aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd - dat veroordeelde zich niet heeft gehouden aan de bijzondere voorwaarden die hem door de reclassering in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling zijn opgelegd. Reeds hierom is de rechtbank van oordeel dat de vordering van de officier van justitie dient te worden toegewezen. Dit oordeel wordt bevestigd door het feit dat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling, zoals blijkt uit de bewezenverklaring van dit vonnis, opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd. De veroordeelde heeft aldus ook de algemene voorwaarde die aan de voorwaardelijke invrijheidstelling is verbonden, niet nageleefd.
11. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 15g, 15i, 15j, 36b, 36c, 57, 285 en 317 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
12. De beslissing
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1, eerste cumulatief/alternatief en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1, tweede cumulatief/alternatief, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1, tweede cumulatief/alternatief:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
ten aanzien van feit 4:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) JAREN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat de benadeelde partij [aangever] niet ontvankelijk is in zijn vordering en dat de benadeelde partij die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 1. en 2. genummerde voorwerpen, te weten: 1. 1.00 STK Pistool ([merk] 9 [nummer]) en 2. 1.00 STK Stroomstootwapen ([nummer];
wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe en gelast dat het gedeelte van de vrijheidstraf dat als gevolg van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd alsnog geheel moet worden ondergaan, te weten 365 (driehonderdvijfenzestig) DAGEN.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Rabbie, voorzitter,
mrs. M.L. Harmsen en R.G.C. Veneman, rechters,
in tegenwoordigheid van L. van Staden, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 augustus 2012.
1 Dossier pagina 317.
2 Dossier pagina 338.
3 Processen-verbaal van bevindingen d.d. 25 april 2012 en 9 mei 2012, p. 137-142.
4 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het doorgenummerde proces-verbaal met het nummer PL2012036803, van de regiopolitie Haaglanden, p. 1 tot en met p. 396, met bijlagen en naar de pagina's van het doorgenummerde proces-verbaal met het nummer PL1512 2012047294, van de regiopolitie Haaglanden, p. 1 tot en met p. 119, met bijlagen.
5 Proces-verbaal aangifte [aangever], p. 38-40 en proces-verbaal verhoor aangever [aangever], p. 308..
6 Proces-verbaal aangifte [aangever], p. 39.
7 Proces-verbaal aangifte [aangever], p. 39 en 40.
8 Eigen waarneming van de rechters bij het onderzoek ter terechtzitting d.d. 16 augustus 2012.
9 Geschrift: rapport NFI d.d. 29 juni 2012, p. 365 - 380.
10 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 augustus 2012, niet genummerd.
11 Rapport NFI d.d. 1 mei 2012, pag. 158-160. Het betreft een volledig DNA-profiel met de gebruikelijke 'likelihood ratio' van 1.000.000.000 of meer.
12 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] d.d. 18 februari 2012, p. 48.
13 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] d.d. 18 februari 2012, p. 57 en 58.
14 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 februari 2012, p. 94 en 95.
15 Proces-verbaal aangifte [aangever], p. 39.
16 Het kenteken [kenteken] is toegekend aan een Citroén C3, kleur grijs, waarvan de kentekenhouder een persoon geboren in 1928 is, die woonachtig is te [plaats]. Het voertuig stond op de dag van de overval in de garage van de tennaamgestelde (proces-verbaal p. 4-5). De rechtbank heeft (in het bijzonder aan de hand van de plaats van de achterlichten en de vorm van de carrosserie) vastgesteld dat de vluchtauto op de camerabeelden (proces-verbaal p. 86-88) niet een Citroën C3 betreft.
17 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 februari 2012, p. 89 en 90.
18 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 februari 2012, p. 85.
19 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 maart 2012, p. 122.
20 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 maart 2012, p. 122 en 123.
21 Proces-verbaal verhoor verdachte [vader medeverdachte], p. 197 - 199 en proces-verbaal verhoor getuige [getuige 4], p. 393 - 395.
22 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 mei 2012, p. 156.
23 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 4], p. 393.
24 Processen-verbaal van bevindingen d.d. 13 maart 2012, p. 132, 133, d.d. 25 april 2012, p. 137-138, 139 en 9 mei 2012, p. 141-142.
25 Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 16 augustus 2012.
26 Proces-verbaal verhoor aangeefster [aangeefster], p. 30 en 31.
27 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3], p. 102 en 103.
28 Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 16 augustus 2012.
29 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 maart 2012, p. 40 en 41.
30 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 maart 2012, p. 42 en 43.