ECLI:NL:RBSGR:2012:BX6026

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12 - 25238
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in verband met strafrechtelijke detentie van vreemdeling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 16 augustus 2012 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een vreemdeling van Franse nationaliteit, had bezwaar gemaakt tegen een handeling van een bestuursorgaan en verzocht om onmiddellijke opheffing van zijn onrechtmatige detentie. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van een handeling van een bestuursorgaan ingevolge de Vreemdelingenwet (Vw), maar dat verzoeker zich in strafrechtelijke detentie bevond. Deze detentie was niet onderbroken en er stond geen rechtsmiddel open op grond van de Vw.

De voorzieningenrechter stelde vast dat de detentie van verzoeker voortduurde en dat hij geen recht had op een voorlopige voorziening, omdat de relevante bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing waren op de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd dan ook afgewezen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bezwaar van verzoeker niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat er geen maatregel was opgelegd op grond van de Vw waartegen rechtsmiddelen konden worden aangewend.

De uitspraak werd gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, in aanwezigheid van griffier mr. drs. S.R.N. Parlevliet. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. De beslissing is in het openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12 / 25238
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 augustus 2012 in de zaak tussen
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum], van (gestelde) Franse nationaliteit,
verzoeker,
(gemachtigde: mr. W.A.L. de Boer, advocaat te Amsterdam),
en
Directie Penitentiare Inrichting Norgerhaven (PI Norgerhaven),
verweerder.
Procesverloop
Verzoeker heeft op 14 augustus 2012 op grond van artikel 72, derde lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) bezwaar gemaakt tegen een met een beschikking gelijk te stellen handeling van een bestuursorgaan tegen een vreemdeling als zodanig.
Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt om onmiddellijke opheffing van onrechtmatig in detentie houden.
Omdat onverwijlde spoed dat vereist, is op grond van artikel 8:83, vierde lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) een zitting achterwege gebleven.
Overwegingen
1. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Verzoeker voert aan dat hij na 26 juli 2012 ten onrechte in detentie wordt vastgehouden zonder dat daar een rechtmatige insluitingstitel aan ten grondslag ligt. Er is geen akte van uitreiking aan verzoeker of PI Norgerhaven. Ten aanzien van het parketnummer [nummer] zijn geen documenten beschikbaar. Verder voert verzoeker aan dat de Regeling van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 29 maart 2012 niet op hem van toepassing is, nu hij vóór 1 juli 2008 is veroordeeld. Verzoeker voert aan dat sprake is van bijzondere spoedeisendheid, nu hij zonder geldige insluitingstitel is gedetineerd. De huidige detentie schendt alle beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit en is bovendien in strijd met nationale en internationale regelgeving. Voorts stelt verzoeker dat, gezien zijn huidige slechte medische toestand, de huidige bewaring als uiterst bezwarend beschouwt dient te worden.
3. Ingevolge artikel 72, derde lid, Vw wordt voor de toepassing van afdeling 2 van hoofdstuk 7 van de Vw met een beschikking tevens gelijkgesteld een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig. In paragraaf B1/10.1 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is bepaald dat het hierbij moet gaan om een rechtens relevante (feitelijke) handeling ingevolge de Vw.
3.1 Uit de stukken in het dossier en telefonisch ingewonnen informatie bij de regievoerder van Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) blijkt het volgende.
3.2 Verzoeker is bij besluit van de minister voor Immigratie en Asiel tot ongewenst vreemdeling verklaard. Het tegen dit besluit ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 2 maart 2011 ongegrond verklaard.
3.3 Verzoeker zit thans in strafrechtelijke detentie, die in beginsel voortduurt tot 26 mei 2014. Sinds 26 juli 2012 kan verzoeker in aanmerking komen voor strafonderbreking op grond van de Regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 29 maart 2012, houdende wijziging van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, in verband met strafonderbreking voor vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Ingevolge artikel 40a van deze regeling kan de strafonderbreking worden verleend voor onbepaalde tijd en gaat deze in op het moment dat de vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten.
3.4 Gelet op het voorgaande oordeelt de voorzieningenrechter dat thans niet in geding is een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van verzoeker ingevolge of krachtens de Vw, maar is sprake van een strafrechtelijke detentie die thans (nog) niet is of wordt onderbroken, waartegen geen rechtsmiddel op grond van de Vw openstaat. Verzoekers stelling dat de feitelijke handeling van de directie van PI Norgerhaven om hem na 26 juli 2012 in detentie vast te houden gelijkgesteld kan worden aan een besluit om een vreemdeling na zijn (strafrechtelijke) detentie in bewaring te stellen, volgt de voorzieningenrechter niet, nu, zoals hiervoor is vastgesteld, aan verzoeker een strafrechtelijke detentie is opgelegd, welke vooralsnog niet is of wordt onderbroken en in beginsel nog voortduurt tot 26 mei 2014.
4. In artikel 1:6, aanhef en onder a, Awb zijn de hoofdstukken 2 tot en met 8 en 10 Awb niet van toepassing op de opsporing en vervolging van strafbare feiten, alsmede de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen. Verzoeker kan derhalve evenmin een rechtsmiddel instellen tegen de strafrechtelijke detentie op grond van de Awb. Gelet op het voorgaande zal het bezwaar van verzoeker door de daartoe bevoegde instantie niet-ontvankelijk moeten worden verklaard en dient het verzoek om een voorlopige voorziening te worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
-wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. drs. S.R.N. Parlevliet, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2012.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.