RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Utrecht
Sector bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
zaaknummer: AWB 12/25635 en AWB 12/25638
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], geboren op [1990], van gestelde Marokkaanse nationaliteit, eiser,
(gemachtigde: mr. P.L.E.M. Krauth),
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder,
(gemachtigde: mr. S. Faddach).
Verweerder heeft op 10 augustus 2012 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Bij besluit van 10 augustus 2012 heeft verweerder aan eiser het besluit opgelegd dat hij Nederland onmiddellijk moet verlaten. Het besluit omvat tevens een inreisverbod voor de periode van twee jaar.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij deze rechtbank. Op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw strekt dit beroep tevens tot toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2012. Eiser is niet verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om onderzoek te doen naar de afwezigheid van eiser ter zitting. Nadat de hiertoe benodigde informatie door de rechtbank is ontvangen en partijen toestemming hebben gegeven voor de verdere afdoening van de zaak buiten zitting, heeft de rechtbank het onderzoek op 23 augustus 2012 gesloten.
1. Ten aanzien van het beroep tegen het terugkeerbesluit overweegt de rechtbank het volgende.
2. Eiser heeft de vraag opgeworpen of het gehoor, voorafgaande aan de oplegging van het terugkeerbesluit deel uitmaakt van het terugkeerbesluit. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Het proces verbaal van gehoor van 10 augustus 2012, 14:30 uur, vermeldt -voor zover hier van belang- dat eiser vóór het opleggen van het besluit is gehoord, en dat hij daarvoor is geïnformeerd over het hem op te leggen terugkeerbesluit. In het terugkeerbesluit is vermeld dat uit het gehoor niet is gebleken dat afgezien zou moeten worden van het opleggen van dit besluit. Deze procedure is in overeenstemming met het voorschrift van artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht in het kader van de voorbereiding van het besluit. Hiermee voldoet het terugkeerbesluit naar het oordeel van de rechtbank aan de hiervoor geldende eisen. Naar het oordeel van de rechtbank is het gehoor van eiser een onderdeel van de voorbereiding van het bestreden besluit en maakt dit hiervan geen deel uit. Voor zover eiser heeft bedoeld dat de voorbereiding van het terugkeerbesluit niet zorgvuldig is geweest, slaagt dit beroep al niet nu uit het proces verbaal van gehoor van 10 augustus 2012 is gebleken dat eiser is geïnformeerd over het aan hem opgelegde terugkeerbesluit en in de gelegenheid is gesteld hierop te reageren.
3. Nu eiser geen inhoudelijke gronden tegen het terugkeerbesluit heeft aangevoerd, zal de rechtbank het beroep hiertegen ongegrond verklaren.
4. Ten aanzien van het beroep tegen de maatregel van bewaring overweegt de rechtbank het volgende.
5. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw, dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 94, vierde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser niet ter zitting is verschenen. Gelet op de tekst van artikel 94, tweede lid, van de Vw heeft de rechtbank een onderzoek naar de afwezigheid van eiser ingesteld. In dat kader heeft de rechtbank bij faxbericht van 20 augustus 2012 een door eiser ondertekende verklaring ontvangen dat hij niet wenst te verschijnen voor de zitting van de Vreemdelingenkamer op 20 augustus 2012. Deze verklaring is gedateerd op 19 augustus 2012.
7. De gemachtigde van eiser heeft bij faxbericht van 21 augustus 2012 gesteld dat eiser de Nederlandse taal niet beheerst en dat van de persoon in wiens bijzijn de verklaring is afgelegd alleen de voornaam is opgenomen, zodat die niet naar behoren kan worden geïdentificeerd. Voorts acht de gemachtigde van eiser de verklaring onvoldoende omdat eiser slechts verklaart niet te wensen te verschijnen, waar de jurisprudentie het over het niet gehoord wensen te worden heeft.
8. De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van eiser er niet aan twijfelt dat de verklaring door eiser is getekend. Voorts overweegt de rechtbank dat een verklaring als deze vormvrij is. Naar het oordeel van de rechtbank is het dan ook niet noodzakelijk dat op de verklaring wordt vermeld dat deze in aanwezigheid van een getuige is getekend en dat deze getuige nader te identificeren is. Voorts is de enkele stelling van de gemachtigde van eiser dat eiser de Nederlandse taal niet machtig is, onvoldoende om uit te gaan van de onjuistheid van de verklaring. Anders dan de gemachtigde betoogt, is de rechtbank niet van oordeel dat de verklaring niet aan de vereisten voldoet, nu daarop slechts het voor de rechtbank verschijnen is vermeld en niet het horen door de rechtbank. Beide situaties zijn zodanig met elkaar verweven dat met de verklaring van eiser voldoende duidelijk is dat hij niet wenst te worden gehoord. De rechtbank volgt niet de stelling van eiser dat de formulering exacter zou moeten in deze tijd van telehoren niet. Op grond hiervan heeft de rechtbank het onderzoek mogen voortzetten en mag zij uitspraak doen zonder dat eiser ter zitting is gehoord.
9. Eiser voert aan dat, indien de rechtbank het beroep tegen het terugkeerbesluit gegrond verklaart en het terugkeerbesluit vernietigt, dit tot gevolg heeft dat de grond aan de bewaring is komen te ontvallen en deze hierdoor onrechtmatig wordt.
10. De rechtbank heeft, gelet op het hierboven overwogene, geen aanleiding gevonden om het aan eiser opgelegde terugkeerbesluit onrechtmatig te achten. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Gelet op het voorgaande en artikel 94, vierde lid, van de Vw is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring niet in strijd is met de Vw. Ook bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat, bij afweging van de betrokken belangen, de maatregel in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het terugkeerbesluit ongegrond;
- verklaart het beroep tegen de maatregel van bewaring ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.E. Scheepers-van Die, rechter, in aanwezigheid van
mr. P. Bruins-Langedijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
27 augustus 2012.
Afschrift aan partijen verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.