ECLI:NL:RBSGR:2012:BX5689

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
420429 / HA RK 12-286 Wrakingnummer 2012/36
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van rechter-commissaris in schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen rechter-commissaris mr. P. van Essen tijdens de behandeling van een voordracht tot tussentijdse beëindiging van haar schuldsaneringsregeling. Verzoekster betoogde dat er sprake was van vooringenomenheid of de schijn daarvan, vooral door de manier waarop mr. Van Essen haar advocaat behandelde tijdens de zitting op 25 mei 2012. Verzoekster herkende mr. Van Essen als de rechter die eerder haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling had behandeld en afgewezen. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoekster zorgvuldig overwogen, inclusief de beschuldigingen van een suggestieve en denigrerende houding van mr. Van Essen. De wrakingskamer concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid konden onderbouwen. De kritische vragen die mr. Van Essen stelde, werden als een normale taak van de rechter beschouwd, mits partijen in hun waarde worden gelaten. De wrakingskamer oordeelde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid en wees het wrakingsverzoek af. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 9 juli 2012.

Uitspraak

beslissing
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2012/36
rekestnummer: 420429/ HA RK 12-286
insolventienummer: 09/577 R
datum beslissing: 9 juli 2012
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
advocaat: mw. mr. J. Dongelmans,
strekkende tot wraking van:
mr. P. van Essen,
rechter in de rechtbank te 's-Gravenhage, sector civiel recht, insolventiekamer.
1. De voorgeschiedenis en het procesverloop
Bij arrest van 24 september 2009 heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage ten aanzien van verzoekster de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. Het arrest is gewezen naar aanleiding van een door verzoekster ingesteld beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 3 juli 2009, waarbij haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling was afgewezen. Vervolgens is door de rechtbank 's-Gravenhage mevrouw [bewindvoerder] van [bewindvoerdersorganisatie] tot bewindvoerder benoemd.
Door de rechter-commissaris is op 12 maart 2012 een voordracht tot tussentijdse beëindiging van deze schuldsaneringsregeling van de rechtbank 's-Gravenhage ingediend.
De behandeling van de voordracht stond gepland op 25 mei 2012 ter zitting van de enkelvoudige kamer, sector civiel recht, van de rechtbank 's-Gravenhage. Tijdens de zitting heeft verzoekster de behandelend rechter mr. Van Essen gewraakt, waarna de behandeling van de voordracht is geschorst.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
Op 25 juni 2012 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoekster, bijgestaan door haar advocaat mr. Dongelmans, is verschenen.
Het wrakingsverzoek is door de advocaat toegelicht. Voorafgaand aan de zitting van de wrakingskamer heeft de advocaat van verzoekster een schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek, gedateerd 19 juni 2012, naar de wrakingskamer gestuurd.
Mr. Van Essen heeft per e-mail op 12 juni 2012 de griffier van de wrakingskamer bericht niet op de zitting te zullen verschijnen en een schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek te zullen sturen. Op 13 juni 2012 is ter griffie van de rechtbank ingekomen de schriftelijke reactie van mr. Van Essen.
De heren [X] en [Y] van [bewindvoerdersorganisatie] zijn verschenen.
3. Het standpunt van verzoekster
Verzoekster stelt zich op het standpunt dat er bij mr. Van Essen sprake is van vooringenomenheid, dan wel dat de schijn van vooringenomenheid is gewekt door de wijze waarop mr. Van Essen de advocaat van verzoekster tijdens de zitting van 25 mei 2012 bejegende. Daartoe is onder meer aangevoerd dat mr. Van Essen een suggestieve opmerking maakte tegen de advocaat van verzoekster, welke opmerking tevens als badinerend is ervaren. Voorts werd de advocaat van verzoekster op de zitting geen enkele ruimte geboden om het rapport, waarin staat vermeld dat er een arbeidsdeskundig onderzoek moet plaatsvinden, te bespreken en naar aanleiding van dat rapport te discussiëren over de sollicitatieplicht van verzoekster. Doordat mr. Van Essen weigerde die discussie met de advocaat van verzoekster aan te gaan, stond voor de advocaat vast dat mr. Van Essen al een beslissing over de voordracht tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van verzoekster had genomen.
De schijn van vooringenomenheid jegens verzoekster is versterkt doordat verzoekster mr. Van Essen herkende als de rechter die haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling op 26 juni 2009 heeft behandeld, welk verzoek op 3 juli 2009 is afgewezen.
4. Het standpunt van mr. Van Essen.
Mr. Van Essen heeft in haar schriftelijke reactie, gedateerd 12 juni 2012, te kennen gegeven dat zij niet in de wraking berust. Zij stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is geweest van een "vijandige houding" of vooringenomenheid. Zoals gebruikelijk heeft zij ten aanzien van de WSNP-verplichtingen kritische vragen gesteld en zich daarbij gebaseerd op de bevindingen van de bewindvoerder. Binnen de schuldsaneringsregeling gelden specifieke regels en uitgangspunten waarop zij mr. Dongelmans heeft gewezen en waarmee zij bij de uiteindelijke beoordeling van het verzoek rekening dient te houden. Na de wraking is haar gebleken dat niet zij, maar één van haar collega's degene is geweest die destijds het toelatingsverzoek van verzoekster heeft afgewezen.
5. De beoordeling.
5.1 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2 Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3 Voor zover is gesteld dat mr. Van Essen als rechter bij de eerdere afwijzing van het toelatingsverzoek van verzoekster betrokken is geweest, overweegt de wrakingskamer, dat deze stelling kennelijk op een vergissing berust. In het dossier bevindt zich immers een proces-verbaal van de zitting van 26 juni 2009, waarin is vermeld dat de behandelende rechter destijds mr. Derijks is geweest. Ook het vonnis van 3 juli 2009 is destijds door mr. Derijks gewezen. Daarmee staat voor de wrakingskamer genoegzaam vast dat mr. Van Essen niet eerder de zaak van verzoekster heeft behandeld. De rechtbank overweegt ten overvloede dat, zo mr. Van Essen destijds wel de behandelend rechter zou zijn geweest, dit niet zonder meer de conclusie rechtvaardigt dat zij een vooringenomenheid jegens eiseres zou hebben gekoesterd.
5.4 Voor zover is gesteld dat door de wijze waarop de advocaat van verzoekster door mr. Van Essen is bejegend, mr. Van Essen er tijdens de zitting blijk van heeft gegeven vooringenomen jegens verzoekster te zijn, overweegt de wrakingskamer het volgende.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 25 mei 2012 leidt de wrakingskamer af dat er sprake is geweest van een kritische bevraging door mr. Van Essen. Het is de taak van de rechter om kritisch vragen te stellen aan partijen, mits partijen daarbij in hun waarde worden gelaten. Uit het proces-verbaal volgt niet dat van dit laatste geen sprake is geweest.
Uit dit proces-verbaal blijkt echter dat er op de zitting ook sprake is geweest van een misverstand tussen de advocaat en mr. Van Essen. De advocaat onderbrak mr. Van Essen, omdat zij in de veronderstelling verkeerde dat de rechter een rare opmerking in haar richting maakte, terwijl de rechter de regels die gelden in de schuldsaneringsregeling wilde uitleggen. Vervolgens zijn er door mr. Van Essen beurtelings vragen gesteld aan de advocaat en de bewindvoerder en hebben zowel de advocaat als de bewindvoerder hun standpunten over een en ander naar voren gebracht. Alle punten die de advocaat namens verzoekster naar voren wilde brengen - de sollicitatieplicht, de auto en de huurachterstand - zijn uitvoerig aan de orde gekomen tijdens de zitting. Verzoekster heeft nog aangevoerd dat de advocaat zich 'weggezet' voelde doordat mr. Van Essen haar heeft gevraagd of de maanden mei, juni en juli 2010 in de schuldsaneringsperiode zijn gelegen, hetgeen een vreemde vraag is omdat voor een ieder zonder meer duidelijk is dat dit het geval is. In het proces-verbaal staat echter als vraag van de rechter vermeld "zijn wij het erover eens dat dat tijdens de schuldsaneringsregeling is geweest". Een dergelijke uitlating is wel geformuleerd als een vraag, maar komt in feite neer op een constatering, die als zodanig niet vooringenomen of denigrerend is. De onderliggende vraag, namelijk of er in de betreffende periode sprake was van een huurachterstand, is op de zitting uitvoerig aan de orde gekomen.
Al met al is de wrakingskamer van oordeel dat er geen feiten of omstandigheden zijn gesteld dan wel aannemelijk geworden die grond geven te vrezen dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt of dat ten aanzien van verzoekster de schijn van partijdigheid is gewekt.
6. De beslissing.
De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekster p/a haar advocaat mr. J. Dongelmans;
• de bewindvoerder;
• de rechter mr. P. van Essen.
Deze beslissing is gegeven door mrs. I.D. Bellaart, F.J. Verbeek en K.M. Braun, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Gest als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2012.