Parketnummer: 09/753355-11
Datum uitspraak: 21 augustus 2012
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1985 te [plaats] ([land]),
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Den Haag PPC" te 's-Gravenhage.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 14 november 2011, 31 januari 2012,
7 maart 2012, 10 mei 2012 en 7 augustus 2012.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.R. Joesoef Djamil en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. H.W. Bos-Hagens, advocaat te Noordwijkerhout, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 6 mei 2011 tot en met 7 mei 2011 te Gouda opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer]van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, met een of meer mes(sen) in de hals/keel gestoken en/of gesneden en/of met een mes, althans
een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
In de zomer van 2010 hebben [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) en verdachte elkaar leren kennen in Sousse (Tunesië). [slachtoffer] was daar op vakantie en verbleef in het hotel waar verdachte op dat moment werkte. Ze zijn verliefd geworden en toen [slachtoffer] weer naar Nederland was teruggekeerd, hebben ze vrijwel dagelijks contact met elkaar gehouden. In september 2010, november 2010 en februari 2011 is [slachtoffer] naar Tunesië teruggegaan om verdachte te bezoeken. In februari 2011 zijn de ouders van [slachtoffer] naar Tunesië meegegaan om verdachte en zijn familie te leren kennen. Op 20 februari 2011 zijn [slachtoffer] en verdachte voor de Tunesische wet getrouwd in het bijzijn van hun beider families. Op 23 april 2011 is verdachte naar Nederland gekomen op basis van een (toeristen)visum voor een periode van 75 dagen. Hij heeft bij [slachtoffer] gelogeerd. Al snel bleek dat verdachte moeite had om zich aan de omstandigheden in Nederland aan te passen en hebben de culturele verschillen tussen [slachtoffer] en verdachte gezorgd voor spanningen in hun relatie.
Op 7 mei 2011 omstreeks 15:46 uur heeft [A]naar de politie gebeld met de melding dat [slachtoffer] mogelijk dood in haar woning aan de [adres]te Gouda ligt. [A]verklaarde dat haar man zojuist was gebeld door verdachte, die vertelde dat hij [slachtoffer] had vermoord en dat zij in haar huis lag.*2
Op 7 mei 2011 omstreeks 16:15 uur heeft de politie in de slaapkamer van de woning aan de [adres]een levenloos lichaam aangetroffen.*3 De ouders van [slachtoffer] hebben het stoffelijk overschot herkend als zijnde dat van hun dochter.*4
Tijdens de lijkschouw en de sectie op het lichaam is geconstateerd dat sprake is van een niet-natuurlijk overlijden dat volledig wordt verklaard door verbloeding door een snijwond in de hals en daardoor opgetreden weefselschade in het kader van scherprandig, klievend en perforerend geweld.*5
In de ochtend van 6 mei 2011 is verdachte met de trein naar Parijs (Frankrijk) gevlucht. Hij heeft de mobiele telefoon van [slachtoffer] meegenomen en heeft een kennis van hem, [B], vanaf dat toestel een aantal sms-berichten laten sturen naar bekenden van [slachtoffer]. In Parijs heeft verdachte een nacht doorgebracht in de woning van de neef van een kennis, [C], waarna hij de volgende dag met de trein naar Italië is gegaan.
Op 13 mei 2011 is verdachte aangehouden in Parma (Italië). Op 4 augustus 2011 is hij overgeleverd aan de Nederlandse autoriteiten, waarna hij verschillende malen is verhoord. Tijdens die verhoren en ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer].*6
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan moord, dan wel doodslag van [slachtoffer].
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de aan verdachte tenlastegelegde doodslag bewezen kan worden.
3.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft een aantal opmerkingen gemaakt over de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
3.4 De beoordeling van de tenlastelegging
De verbalisanten die op 7 mei 2011 omstreeks 16:15 uur het levenloze lichaam van [slachtoffer] aantroffen, zagen dat op haar gezicht een hoofdkussen lag en dat in haar rechterhand een gekarteld steakmes lag. Op de grond, ter hoogte van haar hoofd, is een koksmes aangetroffen.*7 Over de gehele lengte van haar hals zat een diepe snede. Tijdens de sectie op het stoffelijk overschot zijn daarnaast een steekwond in haar rug, snijverwondingen op beide handen en diverse bloeduitstortingen en beschadigingen op het hoofd en in de hals geconstateerd. Al deze letsels zijn bij leven ontstaan en zijn veroorzaakt door de inwerking van uitwendig, mechanisch, klievend/perforerend dan wel botsend dan wel samendrukkend geweld. Met betrekking tot de doodsoorzaak is in het bijzonder de volgende geconstateerde verwonding van belang: een grote huidklieving in de hals met meerdere 'huidflappen' in de randen, links en rechts in de hals, reikend tot vlak voor de luchtpijp. Dit letsel is veroorzaakt door meerdere snijdende bewegingen met een smal voorwerp (bijvoorbeeld één of meerdere messen) in combinatie met één steek (tot in de rechterborstholte). In het kader van dit letsel zijn de halsslagader (rechts) en talrijke halsspieren gekliefd. Met name de halsklieving heeft geleid tot ernstig bloedverlies en verbloeding.*8
Uit de inhoud van het dossier, zoals de verklaringen die verdachte bij de politie en ter terechtzitting heeft afgelegd, volgt dat alle hierboven beschreven verwondingen door hem zijn toegebracht. Verdachte heeft verklaard dat hij in de vroege ochtend van 6 mei 2012 in gevecht is geraakt met [slachtoffer] en dat hij haar op een gegeven moment met een mes heeft gestoken. Hij was op dat moment alleen met [slachtoffer] in haar woning. Toen [slachtoffer] niet meer bewoog, heeft hij één van de twee messen in haar hand gestopt en een kussen op haar gezicht gelegd.*9
Tijdens zijn verblijf in Parijs heeft verdachte aan [C] verteld dat hij [slachtoffer] heeft gedood. Hij vertelde dat [slachtoffer] was veranderd en hem niet respecteerde als man. Verdachte heeft aan [C] verteld dat hij met een mes de keel van [slachtoffer] heeft doorgesneden.*10
Gelet op de grootte en de diepte van de wond - de hals van [slachtoffer] was van links naar rechts geheel doorkliefd en de halsslagader en diverse halsspieren waren doorgesneden - en de plaats waar die is toegebracht - de hals, waar zich relatief weinig zachte delen bevinden - moet verdachte, om de bij [slachtoffer] aangetroffen huidklieving in de hals toe te brengen verschillende malen en met kracht hebben gensneden. In het rapport van de patholoog staat daar ook over dat de huidklieving in de hals is opgeleverd door meerdere snijdende bewegingen in combinatie met één steek tot in de borstholte.
Het voorgaande, gevoegd bij de plaats van de wond - de hals met vitale delen zoals de luchtpijp en de slagaders - en de grootte daarvan leidt tot de conclusie dat verdachtes handelen willens en wetens op [slachtoffer]s dood gericht was.
Op grond van bovenstaande met voetnoten aangehaalde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat de bewijsmiddelen geen steun bieden voor bewezenverklaring van de ten laste gelegde voorbedachten rade.
De rechtbank verklaart ten aanzien van verdachte bewezen dat:
hij op 6 mei 2011 te Gouda opzettelijk [slachtoffer]van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een mes in de hals/keel gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
4. De strafbaarheid van het feit en de verdachte
4.1 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft een beroep gedaan op noodweerexces. Volgens de verklaring van verdachte heeft [slachtoffer] hem met twee messen aangevallen op het moment dat hij in bed lag. Tegen deze aanval heeft verdachte zich verdedigd door een mes af te pakken, waarna hij in een hevige gemoedsbeweging is geraakt, waarin hij verder is gegaan dan voor zijn verdediging noodzakelijk was. De vernederingen waarmee hij sinds zijn komst naar Nederland was geconfronteerd, zouden hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging.
4.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit verweer dient te worden verworpen. Naar zijn mening is geen sprake geweest van een aanval door [slachtoffer], omdat dit niet strookt met de aangetroffen sporen.
In het geval de rechtbank toch van oordeel is dat sprake is geweest van een noodweersituatie, is de officier van justitie van mening dat de verdediging niet geboden en disproportioneel was, zodat ook hierom een beroep op noodweerexces niet kan slagen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Voor de aanvaarding van een beroep op noodweerexces is vereist dat sprake is van (de overschrijding van de grenzen van) een noodzakelijke verdediging (artikel 41 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht). De rechtbank dient in dit kader eerst te beoordelen of de door de verdediging aan het verweer ten grondslag gelegde feitelijke toedracht aannemelijk geworden is. Indien dit niet het geval is kan reeds op die grond van een noodweersituatie geen sprake zijn, hetgeen met zich brengt dat ook een beroep op noodweerexces gedoemd is te falen.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij in de nacht van 6 op 7 mei 2011 op de bank lag te slapen. Op een gegeven moment hoorde hij dat [slachtoffer] naar de douche ging en is hij in haar bed gaan liggen en verder gaan slapen. Kort daarna, omstreeks 08:00 uur, schrok verdachte wakker en zag hij dat [slachtoffer] met twee messen in haar handen op hem af kwam met de intentie hem aan te vallen. Verdachte heeft zich verdedigd door een mes af te pakken. Daarna is een worsteling ontstaan, waarbij [slachtoffer] tussen het bed en de kast is gevallen. Verdachte heeft verklaard dat hij op [slachtoffer] is gevallen en dat ze daarna beiden zijn opgestaan. Verdachte stond toen met zijn rug tegen de muur en [slachtoffer] stond voor hem. Zowel verdachte als [slachtoffer] had op dat moment een mes in de hand. Op dat moment hebben zij naar elkaar geslagen en gestoken. Vervolgens is [slachtoffer] op de grond gevallen en bewoog zij niet meer.
De rechtbank stelt vast dat deze verklaring van verdachte niet strookt met de bevindingen van het in de woning van [slachtoffer] verrichte technisch onderzoek.
Volgens de verklaring van verdachte zou [slachtoffer] na het steken op de grond moeten zijn gevallen met haar hoofd aan het voeteneinde van het bed. Het lichaam van [slachtoffer] is echter aangetroffen met haar hoofd in de richting van het hoofdeinde van het bed.
Ook de verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer] heeft gestoken terwijl zij stond, komt niet overeen met de aangetroffen sporen. In de slaapkamer zijn bloedspatten aangetroffen op onder andere de onderste lades van de kast en de schuiflade onder het bed. Vlak naast de verwondingen in de hals van [slachtoffer] zijn bloedspatten aangetroffen. Gelet op de plaats van aantreffen en het spattenpatroon is het meest aannemelijk dat de bron van deze bloedspatten de halswond van [slachtoffer] was, terwijl zij op de grond lag. Daarnaast zijn op de kastdeur bloedspatten aangetroffen, waarvan het patroon past in het beeld van "afgeworpen bloed". Deze bloedspatten zijn zeer waarschijnlijk in één beweging veroorzaakt. Gelet op de plaats (tussen 50 en 75 centimeter hoogte) en het verloop van het bloedspattenpatroon zijn deze bloedspatten waarschijnlijk veroorzaakt doordat met een bebloed voorwerp een voornamelijk horizontale beweging voor de kastdeur is gemaakt, waarbij bloeddruppels van het voorwerp zijn afgevlogen en op de kastdeur terecht zijn gekomen. Op grond hiervan kan het niet anders dan dat de verwondingen in de hals zijn toegebracht terwijl [slachtoffer] op de grond lag.
Verder past de lezing van verdachte dat [slachtoffer] hem rond 08:00 uur ineens aanviel en dat daarna een worsteling is ontstaan waarbij hij haar heeft gestoken, niet bij de bevindingen van de patholoog dat bij [slachtoffer] diverse stootletsels op met name haar hoofd zijn toegebracht terwijl zij nog leefde en mogelijk enkele uren voor haar overlijden.
Daarnaast is een steekletsel aangetroffen in de rug van [slachtoffer], terwijl verdachte daarover niets heeft verklaard.
De rechtbank ziet in het licht van het voorgaande geen aanknopingspunten voor de lezing dat verdachte heeft gehandeld ter verdediging na een aanval van [slachtoffer]. Reeds omdat zich geen noodweersituatie heeft voorgedaan, kan het beroep op noodweerexces niet slagen.
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit of verdachte uitsluiten, acht de rechtbank het feit en verdachte strafbaar.
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren, met aftrek van de tijd in overleveringsdetentie, verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om een lagere straf op te leggen in verband met de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende overwogen.
Verdachte heeft op 6 mei 2011 [slachtoffer], de vrouw met wie hij een relatie had en een aantal maanden daarvoor in Tunesië was getrouwd, opzettelijk om het leven gebracht.
Verdachte heeft op gruwelijke wijze haar keel doorgesneden door met kracht meerdere snijdende bewegingen te maken met een mes; zo doende heeft hij de hals van het slachtoffer van links naar rechts geheel doorkliefd en daarbij de halsslagader en diverse halsspieren doorgesneden. Door op deze manier te snijden in de hals van het slachtoffer, waar zich vitale delen zoals de luchtpijp en de slagaders bevinden, heeft verdachte willens en wetens de dood van het slachtoffer teweeggebracht. Daarnaast heeft hij haar in de rug gestoken en diverse bloeduitstortingen en verwondingen op de rest van haar lichaam (met name haar hoofd) toegebracht. Op beide handen van het slachtoffer zijn afweerletsels waargenomen. Hieruit rijst het beeld op dat het slachtoffer voor haar leven heeft gevochten en in doodsnood moet hebben verkeerd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan één van de zwaarste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent, doodslag. Verdachte heeft op een gruwelijke en totaal respectloze manier aan het slachtoffer het meest kostbare bezit - haar leven - ontnomen. Dat heeft hij bovendien gedaan in de omgeving waar zij zich bij uitstek veilig moest kunnen voelen, te weten haar woning waar zij samen met verdachte woonde. Verdachte heeft aan de nabestaanden onbeschrijfelijk en onherstelbaar leed toegebracht. Dit geldt in het bijzonder voor de ouders en de zus van het slachtoffer, zoals dit ter terechtzitting uit de door hen uitgesproken verklaringen op indrukwekkende wijze is gebleken. Daarnaast is groot leed toegebracht aan vrienden, collega's en andere naasten van het slachtoffer. Bovendien wordt door een misdrijf als dit de rechtsorde zeer ernstig geschokt. Het feit dat een jonge vrouw opzettelijk van het leven wordt beroofd door haar man, brengt grote onrust en gevoelens van verontwaardiging en onveiligheid in de maatschappij teweeg, niet alleen in de directe omgeving van het slachtoffer, maar ook in de gehele samenleving.
Op een dergelijk feit kan dan ook in beginsel niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeer lange duur.
Bij de strafoplegging wordt voorts in aanmerking genomen dat uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 8 augustus 2011 betreffende verdachte blijkt dat hij in Nederland niet eerder is veroordeeld en dat in de over verdachte uitgebrachte rapporten van psychiatrisch en psychologisch onderzoek is geconcludeerd dat bij verdachte ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een aanpassingsstoornis met een depressieve stemming, die hem echter niet zodanig beperkte in zijn handelen dat kan worden gesproken van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Daarnaast concluderen de rapporteurs dat bij verdachte ten tijde van het opstellen van de rapportages sprake is van een depressieve stoornis, die echter niet aanwezig was ten tijde van het ten laste gelegde feit. Daarom beschouwen de psychiater en de psycholoog verdachte als volledig toerekeningsvatbaar. De rechtbank volgt de conclusies van de gedragsdeskundigen ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid en maakt deze tot de hare.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het triple/milieurapport, opgesteld in opdracht van reclassering Nederland door C. Guijt, forensisch milieuonderzoeker. Dit milieuonderzoek is echter slechts van beperkte waarde, omdat verdachte de rapporteur onvoldoende informatie over zijn levensloop heeft verschaft en geen toestemming heeft gegeven om enkele relevante referenten te spreken.
Verder is bij de bepaling van de strafmaat rekening gehouden met het beeld dat uit het dossier naar voren komt van toenemende spanningen in de relatie tussen verdachte en het slachtoffer. Na zijn aankomst in Nederland had verdachte moeite om de Nederlandse cultuur te begrijpen en werd hij geconfronteerd met grote culturele verschillen. Op basis van het dossier heeft L. Kwarten, arabist en antropoloog, een antropologische interpretatie van de zaak gegeven. Hij beschrijft dat verdachte, bezien vanuit de culturele waarden waarmee hij is opgegroeid, door het huwelijk met het slachtoffer in een surrealistische situatie was beland. Verdachtes perceptie van het huwelijk stond loodrecht op die van [slachtoffer], die het huwelijk zag als een soort verloving die de visumprocedure voor verdachte zou versnellen. Verdachte beschouwde het echter als een volwaardig huwelijk met een tamelijk traditionele interpretatie van de relatie tussen man en vrouw. Het slachtoffer gedroeg zich in de ogen van verdachte in het geheel niet naar de status van zorgzame echtgenote. In het rapport staat beschreven dat voor verdachte, die in Tunesië bij zijn familie te rade zou kunnen zijn gegaan over de relatieproblemen, in Nederland nauwelijks personen waren die hij in vertrouwen kon nemen. Toch heeft hij Tunesische kennissen in Nederland hierover geraadpleegd. In het rapport staat ook dat verdachte, zonder daarmee het risico te lopen om in een situatie van schande te komen verkeren, naar Tunesië had kunnen terugkeren. Verdachte heeft dit ter zitting beaamd. Kortom, hoewel verdachte in een enigszins lastige situatie zat in Nederland, had hij toch personen bij wie hij te rade kon gaan om de relationele problemen met het slachtoffer te bespreken en had hij zich aan die situatie kunnen ontrekken door naar Tunesië terug te keren.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank voorts in aanmerking genomen dat verdachte weinig inzicht heeft gegeven in de beweegredenen die hem tot dit misdrijf hebben gebracht en evenmin in wat zich precies in de woning aan feitelijkheden heeft voltrokken. Uit zijn handelen en uit hetgeen hij wel heeft verklaard blijkt van geen enkel respect voor het slachtoffer, over wie hij ook bij herhaling heeft verklaard dat hij zielsveel van haar houdt. Bij het begaan van dit feit heeft verdachte zijn eigen boosheid en gekrenktheid voorop gesteld. Tegenover zijn spijtbetuigingen en zijn uitingen van zijn liefde voor het slachtoffer staan voorts zijn uitingen - zelfs in zijn laatste woord ter zitting - van kritiek op het handelen van het slachtoffer en op haar als persoon. Zo heeft verdachte in een opgenomen telefoongesprek dat hij op 6 september 2011 heeft gevoerd tijdens zijn detentie tegen zijn gesprekspartner gezegd: "(...) ze kan de pot op, zij wilde me vernederen, zij is veranderd, ze moet opflikker(en) ik heb altijd als een vent geleefd en zo(..) vernederd worden door een hoer, flikker(...) maar op (...)". Dit is niet alleen respectloos, maar geeft ook blijkt van het ontbreken van voldoende inzicht in het laakbare van zijn handelen en bevestigt het vooropstellen van zijn eigen gevoelens en belangen.
Ook weegt de rechtbank het geraffineerde gedrag van verdachte na het plegen van het feit en het feit dat hij daarmee heeft getracht zich aan zijn berechting te onttrekken in strafverzwarende zin mee. Nadat verdachte het slachtoffer in de woning had achtergelaten, heeft hij haar mobiele telefoon meegenomen en heeft hij daarmee uit haar naam een aantal sms-berichten laten sturen naar bekenden, die daardoor in de veronderstelling waren dat zij nog leefde. Dit heeft kennelijk ten doel gehad om zijn vlucht naar Frankrijk en vervolgens Italië te vergemakkelijken. Verdachte heeft familie en vrienden gemobiliseerd om zijn vlucht mogelijk te maken. Uit het dossier blijkt dat verdachte voornemens was om vanuit Italië met de boot naar Tunesië te vluchten en dat daar concrete voorbereidingen voor waren getroffen. Dit plan is verijdeld door verdachtes arrestatie in Italië.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur zoals door de officier van justitie is gevorderd, passend en geboden.
6. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) jaren;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in overleveringsdetentie, verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Alwin, voorzitter,
mrs. M.M. Meessen en S.M. Krans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M.N. Schrover, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 augustus 2012.
*1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het doorgenummerde proces-verbaal met het nummer 2011068264 (161BOOT), van de regiopolitie Hollands Midden, met bijlagen (blz. 1 t/m 3694).
*2 Proces-verbaal melding bij meldkamer, 9 mei 2011, p. 33-37; Proces-verbaal, 26 oktober 2011, p. 5.
*3 Proces-verbaal van bevindingen, 7 mei 2011, p. 38-39.
*4 Proces-verbaal van bevindingen, 9 mei 2011, p. 42-43.
*5 Verslag van de gemeentelijke lijkschouwer, 8 mei 2011, p. 2512-2517; Proces-verbaal gerechtelijke sectie, 9 mei 2011, p. 2518-2519 en Voorlopige bevindingen, 8 mei 2011, p. 2520-2523; Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI), Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, 24 mei 2011, p. 2524-2536.
*6 Proces-verbaal van verhoor verdachte, 7 augustus 2011, p. 925-963; Proces-verbaal van verhoor verdachte, 22 september 2011, p. 986-1018; Proces-verbaal van verhoor verdachte, 22 september 2011, p. 1023-1041; Proces-verbaal terechtzitting van 7 maart 2012 (verklaring van verdachte), p. 9-21.
*7 Proces-verbaal sporenonderzoek, 28 juni 2011, p. 2344-2364 en foto's p. 2365-2511.
*8 Proces-verbaal gerechtelijke sectie, 9 mei 2011, p. 2518-2519 en Voorlopige bevindingen, 8 mei 2011, p. 2520-2523; Rapport van het NFI, Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, 24 mei 2011, p. 2524-2536.
*9 Proces-verbaal van verhoor verdachte, 7 augustus 2011, p. 925-963; Proces-verbaal van verhoor verdachte, 22 september 2011, p. 986-1018; Proces-verbaal van verhoor verdachte, 22 september 2011, p. 1023-1041; Proces-verbaal terechtzitting van 7 maart 2012 (verklaring van verdachte), p. 21-22.
*10 Vertaling van het proces-verbaal van de Republiek Frankrijk, verhoor van S. [C], 21 juni 2011, p. 689-692.