Zittinghoudende te Amsterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[eiser],
geboren op [1972], van (gestelde) Liberiaanse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. P.J. Schüller, advocaat te Amsterdam
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.D. Gunster, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Op 2 januari 2012 is eiser op grond van artikel 3 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiser is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast. Deze maatregel is op 9 juli 2012 opgeheven. Op die datum is de vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 6, eerste lid, van de Vw 2000 toegepast.
Bij beroepschrift van 12 juli 2012 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel.
Op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zittingen van 24 juli 2012 en van 9 augustus 2012. Eiser is op 24 juli 2012 in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is op 24 juli 2012 vertegenwoordigd door mr. M. Erik. Eiser is op 9 augustus 2012 vertegenwoordigd door mr. E. van Kempen, kantoorgenoot van eisers gemachtigde. Verweerder is deze zitting vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde.
1. Verweerder is op grond van artikel 6, eerste lid, van de Vw 2000 bevoegd een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, een ruimte of plaats als bedoeld in het eerste van dit artikel aan te wijzen, waar hij zich dient op te houden.
2.1. Eiser heeft zich in de eerste plaats op het standpunt gesteld dat uit rechtsoverwegingen 32, 33 en 34 van het op 14 juni 2012 door het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) gewezen arrest, in de zaak C-606/10, inzake Association nationale d’assistance aux frontières pour les étrangers (ANAFE), volgt dat de toegangsweigering had moeten plaatsvinden op grond van artikel 5 in samenhang met artikel 13 van de Verordening (EG) nr. 562/2006 van 15 maart 2006 (Schengengrenscode) in plaats van op grond van artikel 3 van de Vw 2000. Eiser heeft onder verwijzing naar dit arrest van het HvJEU betoogd dat de rechtbank een oordeel dient te geven over de toegangsweigering van 2 januari 2012, ondanks dat daar geen administratief beroep tegen is ingesteld. Nu eiser op een ondeugdelijke grond de toegang is geweigerd, is de vrijheidsbeperkende maatregel onrechtmatig opgelegd.
2.2. De rechtbank overweegt het volgende. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) verdraagt het zich niet met het stelsel van de wet dat de rechter die over de vrijheidsontnemende maatregel oordeelt, zich daarbij tevens uitspreekt over de rechtmatigheid van de toegangsweigering. Eerst indien de toegangsweigering in de daartoe voorziene procedure onrechtmatig is gebleken, kan de rechter, die over de vrijheidsontnemende maatregel heeft te oordelen zich gesteld zien voor de vraag naar de gevolgen daarvan voor de rechtmatigheid van die maatregel. De rechtbank ziet in het door eiser bedoelde door het HvJEU gewezen arrest van 14 juni 2012 geen aanleiding om het gesloten stelsel van rechtsmiddelen te doorbreken. Eiser had immers het in de onderhavige procedure naar voren gebrachte standpunt ten aanzien van de grondslag van toegangsweigering in een procedure tegen die toegangsweigering kunnen aanvoeren. Niet gebleken is dat eiser tegen de weigering hem toegang te verlenen een procedure heeft aangespannen en dat die weigering in dat kader onrechtmatig is bevonden. De toegangsweigering gold en geldt daarom als een gegeven. De beroepsgrond slaagt niet.
3.1. Eiser heeft betoogd dat verweerder met oplegging van een minder dwingend middel dan de vrijheidsbeperkende maatregel zoals een meldplicht had moeten volstaan.
3.2. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de vrijheidsbeperkende maatregel met toepassing van een meldplicht op 9 juli 2012 is opgelegd om het grensbewakingsbelang veilig te stellen, omdat de vrijheidsontnemende maatregel vanaf die datum vanwege het achterwege blijven van een tijdige verlenging is opgeheven. Volgens verweerder is het grensbewakingsbelang thans gewaarborgd door eiser te verplichten zich op te houden in de vrijheidsbeperkende locatie in de gemeente [gemeente] en zich daar op elke werkdag te melden. Eiser mag de gemeente [gemeente] niet verlaten. Een lichter middel dan de vrijheidsbeperkende maatregel is volgens verweerder niet aan de orde.
3.3.1. De rechtbank overweegt dat aan eiser aanvankelijk met ingang van 2 januari 2012 de vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 was opgelegd om het grensbewakingsbelang veilig te stellen, maar dat die maatregel op 9 juli 2012 is opgeheven, omdat de maatregel niet tijdig is verlengd. Aansluitend heeft verweerder aan eiser op 9 juli 2012 de vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd waartegen het beroep zich richt.
3.3.2. Verder overweegt de rechtbank dat eiser op 6 januari 2012 een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 heeft ingediend. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van deze aanvraag. Hoewel eiser de toegang is geweigerd en hij zich daarom niet vrij mag bewegen op het gehele grondgebied van Nederland, bevindt eiser zich reeds feitelijk op het grondgebied als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Opvangrichtlijn. Dit brengt mee dat de Opvangrichtlijn op eiser van toepassing is.
3.3.3. In de uitspraak van 22 mei 2012 in zaak nr. 201106665/1/V4, herhaald in de uitspraak 9 juli 2012 in zaak nr. 201108271/1/V3 (wwww.raadvanstate.nl), heeft de Afdeling overwogen dat indien in gevallen waarin een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd, een minder dwingende maatregel dan vrijheidsontneming wordt opgelegd, dat tot gevolg heeft dat feitelijk verdere toegang tot Nederland wordt verkregen. Verder heeft de Afdeling in deze uitspraken overwogen dat het standpunt van verweerder dat in beginsel steeds moet worden aangenomen dat het grensbewakingsbelang alleen kan worden veiliggesteld door het opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel dan ook niet onjuist is.
3.3.4. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat uit het door de Afdeling gebezigde ‘in beginsel’ kan worden afgeleid dat niet is uitgesloten dat ook door oplegging van een minder dwingende maatregel het grensbewakingsbelang kan worden veiliggesteld. In dit verband heeft verweerder ter zitting verwezen naar omstandigheden zoals die genoemd worden in r.o. 2.7.2 van de uitspraak van de Afdeling van 22 mei 2012. In dit geval doen zich die omstandigheden echter niet voor en is de vrijheidsontnemende maatregel door verweerder opgeheven. Door het opheffen van de vrijheidsontnemende maatregel en de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel heeft eiser inmiddels feitelijk verdere toegang tot Nederland verkregen.
3.3.5. Verweerder heeft aangevoerd dat ten aanzien van eiser ernstige redenen bestaan om te veronderstellen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F, aanhef en onder a en b, van het Verdrag van Geneve betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951. Vanwege het aspect van de openbare orde dient eiser volgens verweerder onder toezicht te worden gesteld in een vrijheidsbeperkende locatie en kan niet enkel met een meldplicht worden volstaan. In aanmerking genomen dat eiser inmiddels feitelijk verdere toegang tot Nederland heeft verkregen, is deze veronderstelling naar het oordeel van de rechtbank niet van dien aard dat hiermee draagkrachtig wordt gemotiveerd dat het grensbewakingsbelang is gewaarborgd met de vrijheidsbeperkende maatregel en waarom in plaats van de vrijheidsbeperkende maatregel niet kan worden volstaan met oplegging van een meldplicht als bedoeld in artikel 54 van de Vw 2000. Dit betekent dat het bestreden besluit in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht niet berust op een deugdelijke motivering.
4. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond en beveelt de onmiddellijke opheffing van de vrijheidsbeperkende maatregel.
5. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 45,-- per dag dat eiser op [locatie] ten onrechte aan de vrijheidsbeperkende maatregel onderworpen is geweest, in totaal € 1710,--.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.092,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting, met een waarde per punt van € 437,--, en een wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat verweerder de vrijheidsbeperkende maatregel onmiddellijk opheft;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1710,-- (zegge: zeventienhonderdentien euro);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van 1.092,-- (zegge: duizendtweeennegentig euro), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Langeveld, rechter, in aanwezigheid van J.P. Braam, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.