ECLI:NL:RBSGR:2012:BX4859

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/8681
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinsleden van vluchteling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 6 augustus 2012 uitspraak gedaan in het beroep van drie Somalische eisers tegen een besluit van de minister van Buitenlandse Zaken. De eisers, die de kinderen zijn van referente, hebben een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland, met het doel om bij hun moeder te verblijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat referente in 2006 vanuit Somalië naar Saoedi-Arabië is vertrokken en haar kinderen achterliet bij een halfbroer in Somalië. In 2008 arriveerde referente in Nederland en vroeg zij een verblijfsvergunning aan. De minister heeft de aanvraag van de kinderen afgewezen, omdat zij niet voldeden aan het nareiscriterium, dat vereist dat gezinsleden tot aan het vertrek van de hoofdpersoon feitelijk tot diens gezin hebben behoord. De rechtbank oordeelde dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gezinsband tussen referente en haar kinderen was verbroken, omdat de kinderen sinds 2006 in het gezin van de halfbroer verbleven. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat de kinderen niet in aanmerking kwamen voor een afgeleide vluchtelingenstatus. De rechtbank veroordeelde de minister tot betaling van proceskosten aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/8681
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 6 augustus 2012 in de zaak tussen
[eiser 1], geboren op [geboortedatum],
[eiser 2], geboren op [geboortedatum],
[eiser 3], geboren op [geboortedatum],
allen van Somalische nationaliteit,
eisers,
(gemachtigde: mr. F. Fonville, advocaat te Haarlem),
en
de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
(gemachtigde: mr. S.O. Naarendorp, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage).
Procesverloop
Bij besluit van 31 augustus 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “verblijf bij [naam] (hierna: referente) in het kader van nareis” afgewezen.
Bij besluit van 28 februari 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2012. Namens eisers zijn referente en hun gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Referente is de moeder van eisers. In 2006 is referente vanuit Somalië naar Saoedi-Arabië gegaan en heeft zij eisers bij haar halfbroer in Somalië achtergelaten. Op 30 september 2008 is referente in Nederland aangekomen en heeft zij een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aangevraagd. Bij besluit van 26 april 2011 is de gevraagde verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), voor de periode van 1 oktober 2008 tot 1 oktober 2013.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit het volgende standpunt ingenomen. Eisers zijn na het vertrek van referente naar Saoedi-Arabië in 2006 opgevangen en verzorgd door de halfbroer van referente. Gelet op de tegenstrijdige en vage verklaringen die referente in de asielprocedure tijdens het eerste gehoor en het nader gehoor heeft afgelegd, acht verweerder het niet aannemelijk dat referente eind 2007 naar Somalië is teruggekeerd en (opnieuw) de zorg voor haar kinderen op zich heeft genomen, zoals zij heeft verklaard. In dit kader is voorts van belang dat referente niet vanwege een vluchtsituatie naar Saoedi-Arabië is gegaan. Referente heeft eisers bij haar vertrek naar Saoedi-Arabië bewust bij haar halfbroer achtergelaten. Dit houdt in dat eisers sinds 2006 deel uitmaken van het gezin van de halfbroer van referente en dat zij duurzaam in zijn gezin zijn opgenomen. Eisers komen daarom niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw.
3. Eisers hebben het volgende aangevoerd. In paragraaf C2/6.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is bepaald dat gezinsleden, om voor verblijf in aanmerking te komen, tot aan het vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst feitelijk dienen te hebben behoord tot diens gezin. De peildatum wordt dus gevormd door het moment van het vertrek van referente vanuit Somalië naar Saoedi-Arabië. Tot dat moment woonden eisers bij referente. Niet relevant is of eisers nadien duurzaam zijn opgenomen in het gezin van de halfbroer van referente. Uit het beleid dat geldt ten aanzien van niet-biologische kinderen leiden eisers a contrario af dat is bedoeld dat de gezinsband als verbroken kan worden beschouwd als het kind duurzaam was opgenomen in een ander gezin vóór het vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst. Voor niet-biologische kinderen geldt immers dat de gezinsband als verbroken wordt beschouwd, indien deze kinderen na het vertrek van de hoofdpersoon zijn opgenomen in een ander gezin.
3.1 Verweerder pleegt de aanvraag tot het verlenen van een mvv te toetsen aan de voorwaarden die worden gesteld voor het verlenen van een verblijfsvergunning.
3.2 Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdeling die als minderjarig kind feitelijk behoort tot het gezin van de vreemdeling, bedoeld onder a tot en met d, die dezelfde nationaliteit heeft als die vreemdeling en gelijktijdig met deze vreemdeling Nederland is ingereisd dan wel is nagereisd binnen drie maanden, nadat aan de vreemdeling, bedoeld onder a tot en met d, de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 28, is verleend.
3.3 De voorwaarden van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw zijn nader uitgewerkt in paragraaf C2/6.1 van de Vc. Daarin is bepaald dat de gezinsleden, om voor verblijf in aanmerking te komen, tot aan het vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst feitelijk dienen te hebben behoord tot diens gezin. De biologische kinderen (minderjarig en meerderjarig) behoren niet langer tot het gezin van de hoofdpersoon indien de gezinsband als verbroken kan worden beschouwd. Dit doet zich in elk geval voor indien het kind duurzaam is opgenomen in een ander gezin dan het gezin van de hoofdpersoon. Voor niet-biologische (pleeg- of adoptie)kinderen geldt voorts dat de gezinsband als verbroken wordt beschouwd, indien deze kinderen na vertrek van de hoofdpersoon zijn opgenomen in een ander gezin.
3.4 Eisers hebben ter zitting aangevoerd dat zij hun in bezwaar ingenomen stelling dat verweerder ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat referente in 2007 vanuit Saoedi-Arabië is uitgezet naar Somalië en de zorg voor eisers weer op zich heeft genomen, handhaven. De enkele verwijzing naar het bezwaar, zonder daarbij aan te geven op welk punt verweerders reactie daarop in het bestreden besluit tekortschiet, is echter onvoldoende om te spreken van een beroepsgrond waarop de rechtbank moet ingaan. De rechtbank dient het er dan ook voor te houden dat referente niet vanuit Saoedi-Arabië naar Somalië is teruggekeerd en niet weer de zorg voor haar kinderen op zich heeft genomen.
3.5 Uit het beleid volgt dat aan de voorwaarde ‘feitelijk behoren tot het gezin’ als bedoeld in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw wordt voldaan indien de gezinsleden (eisers) tot aan het vertrek van de hoofdpersoon (referente) uit het land van herkomst feitelijk hebben behoord tot diens gezin. In het beleid is aangegeven dat biologische kinderen niet langer tot het gezin van de hoofdpersoon behoren indien de gezinsband als verbroken moet worden beschouwd. Naar het oordeel van de rechtbank betreft dit een nadere uitwerking van de voorwaarde dat gezinsleden tot aan het vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst feitelijk moeten hebben behoord tot diens gezin. Uit de uitspraak van 19 oktober 2010 (LJN: BO1555) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat bij de beoordeling van de vraag of de gezinsleden in het land van herkomst tot het gezin van de hoofdpersoon hebben behoord, als peilmoment dient te worden genomen het moment van vertrek van referente uit het land van herkomst. Uit paragraaf C2/2.4 van de Vc blijkt dat onder land van herkomst wordt verstaan het land waarvan de vreemdeling de nationaliteit heeft. Referente heeft de Somalische nationaliteit, zodat in dit geval Somalië het land van herkomst is. Verweerder heeft niet weersproken dat eisers de biologische kinderen van referente zijn en dat zij in ieder geval tot haar vertrek in uit Somalië tot het gezin van referente hebben behoord. Verweerder heeft zich dan ook niet op het standpunt kunnen stellen dat de gezinsband tussen eisers en referente is verbroken door het vertrek van referente naar Saoedi-Arabië in 2006, omdat zij op dat moment niet duurzaam waren opgenomen in het gezin van de halfbroer van referente.
4. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5. De rechtbank zal beoordelen of aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
5.1 Verweerder heeft ter zitting nader gemotiveerd dat eisers niet in aanmerking komen voor een afgeleide vluchtelingenstatus, omdat referente niet op asielgerelateerde gronden vanuit Somalië naar Saoedi-Arabië is vertrokken en zij pas twee jaar later naar Nederland is gekomen.
5.2 De rechtbank stelt vast dat in een situatie als de onderhavige, waarin referente na het vertrek uit het land van herkomst een aantal jaren elders heeft verbleven alvorens naar Nederland te gaan, niet in het beleid is voorzien. Uit de wetsgeschiedenis (Nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstukken II 1999-2000, 26 732, nr. 7, p. 47-48) blijkt dat met artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw beoogd is uitvoering te geven aan internationale documenten, waaronder paragraaf 186 van het Handboek van de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR), waarin is bepaald dat de regel dat gezinsleden in aanmerking kunnen komen voor een afgeleide vluchtelingenstatus niet alleen opgaat indien de gezinsleden op hetzelfde moment moeten vluchten maar ook als het gezin tijdelijk is opgebroken door de vlucht van een of meer van de gezinsleden. Uit de wetsgeschiedenis blijkt voorts dat het nareiscriterium uitdrukkelijk is bedoeld voor gezinnen die tijdelijk zijn ontwricht door de vlucht van een of meer gezinsleden. In rechte moet ervan worden uitgegaan dat referente na haar vertrek uit Somalië twee jaar elders heeft verbleven, alvorens zij in Nederland is aangekomen. In die periode hebben eisers in het gezin van de halfbroer van referente verbleven. Eisers hebben geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot het oordeel kunnen leiden dat zij desalniettemin tot het gezin van referente zijn blijven behoren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, in het licht van het doel van de nareisregeling, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eisers niet in aanmerking komen voor een afgeleide vluchtelingenstatus. De aanvraag van eisers tot het verlenen van een mvv voor een verblijf bij referente in het kader van nareis is dan ook terecht afgewezen. De rechtbank zal de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit daarom in stand laten.
6. De rechtbank zal verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 437,- per punt en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,-, te betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W.S. Kiliç, rechter, in aanwezigheid van E. Heemsbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2012.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.