ECLI:NL:RBSGR:2012:BX4544

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
423756 KG ZA 12-759
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R.J. Paris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing of schorsing van voorlopige hechtenis met betrekking tot schending van voorwaarden

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 14 augustus 2012, heeft eiser, aangeduid als '[eiser]', een kort geding aangespannen met de vordering tot opheffing of schorsing van zijn voorlopige hechtenis. Eiser was op 24 april 2012 aangehouden op verdenking van meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging en opruiing. Na zijn aanhouding werd op 9 mei 2012 zijn voorlopige hechtenis geschorst onder bepaalde voorwaarden. Echter, op 13 juni 2012 werd eiser opnieuw aangehouden wegens het niet naleven van deze voorwaarden, wat leidde tot een vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing. De rechtbank heeft deze vordering toegewezen, waarna eiser in kort geding zijn vorderingen heeft ingediend, stellende dat de voorwaarden onrechtmatig waren en dat de opheffing van de schorsing eveneens onrechtmatig was.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat hij niet bevoegd is om de beslissing van de strafrechter te toetsen, verwijzend naar het gesloten stelsel van strafrechtelijke rechtsmiddelen. Dit betekent dat de juistheid van de beslissing tot opheffing van de schorsing niet in een civiele procedure kan worden aangevochten. Eiser heeft de mogelijkheid om een nieuw verzoek in te dienen voor schorsing van de voorlopige hechtenis, wat hij nog niet had gedaan. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat eiser niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen, omdat er voldoende rechtsbescherming bestaat binnen het strafrechtelijke systeem.

De uitspraak resulteerde in de veroordeling van eiser in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.391,--. De voorzieningenrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de kosten onmiddellijk moeten worden betaald, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 423756 / KG ZA 12-759
Vonnis in kort geding van 14 augustus 2012
in de zaak van
[eiser],
thans verblijvende in de [Penitentiaire Inrichting],
eiser,
advocaat mr. J. Breeveld te Amsterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden,
(Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th. M. ten Broeke te 's-Gravenhage.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als '[eiser]' en 'de Staat'.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 7 augustus 2012 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. [eiser] is op 24 april 2012 aangehouden in verband met een meervoudige verdenking van bedreiging met een misdrijf, opruiing, laster, smaadschrift, eenvoudige belediging, belediging wegens ras en/of godsdienst en belaging. Op 27 april 2012 is de inbewaringstelling van [eiser] gevorderd. Deze vordering is op diezelfde dag toegewezen op de gronden vluchtgevaar en herhalingsgevaar en [eiser] is die dag in bewaring gesteld.
1.2. Op vordering van de officier van justitie van 7 mei 2012 is op 9 mei 2012 de gevangenhouding van [eiser] voor de duur van 90 dagen bevolen. Hierbij is overwogen dat voormelde verdenking en de bezwaren en gronden, die tot het bevel tot bewaring van [eiser] hebben geleid, op dat moment nog bestonden. Op diezelfde datum is de voorlopige hechtenis van [eiser] op zijn verzoek geschorst met ingang van 10 mei 2012. Aan de schorsing zijn zowel algemene als bijzondere voorwaarden verbonden. Drie van de (in totaal acht) bijzondere voorwaarden luiden als volgt:
[De rechtbank beveelt de schorsing van de voorlopige hechtenis van voormelde verdachte met ingang van : 10 mei 2012 (...) onder de bijzondere voorwaarden:]
(...)
'6. dat verdachte zal verblijven op het adres [adres];
(...)
8. dat verdachte van iedere adreswijziging binnen Nederland tevoren zal kennis geven aan de officier van justitie;
9. dat verdachte zich zal houden aan zijn toezegging om geen uitlatingen en publicaties te doen via www.klokkenluideronline.nl of soortgelijke internetsites;'
(...)
1.3. Op 13 juni 2012 is [eiser] op last van de officier van justitie aangehouden op verdenking van overtreding van deze bijzondere schorsingsvoorwaarden. Op 14 juni 2012 heeft de officier van justitie bij deze rechtbank een vordering tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis ingediend. Aan deze vordering is ten grondslag gelegd dat [eiser] zich niet heeft gehouden aan voormelde bijzondere schorsingsvoorwaarden. De vordering is op diezelfde datum toegewezen, waarbij de verdere tenuitvoerlegging van de gevangenhouding is gelast. In de beschikking is - kort gezegd - geoordeeld dat voormelde voorwaarden zijn overtreden, waaraan is toegevoegd:
(...)
'Nu de inhoud van de gepubliceerde uitlatingen en publicaties in lijn is met de redenen waarom ten aanzien van verdachte voorlopige hechtenis is bevolen, is de raadkamer van oordeel dat deze overtreding voldoende zwaarwegend is om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.'
(...)
Het bevel tot gevangenhouding expireert op 13 september 2012.
1.4. [eiser] is gedagvaard om op 10 september 2012 te verschijnen ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank.
2. Het geschil
2.1. [eiser] vordert - zakelijk weergegeven -
I. zijn voorlopige hechtenis (voorlopig) op te heffen, althans de tenuitvoerlegging daarvan (voorlopig) te schorsen;
II. de Staat te gebieden de tenuitvoerlegging van zijn voorlopige hechtenis te staken en hem binnen twee uur na betekening van dit vonnis in vrijheid te stellen, op straffe van een dwangsom.
2.2. Daartoe voert [eiser] onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende aan. De voorwaarde vermeld onder 9. (hierna: de voorwaarde), waarop de beslissing tot opheffing van de schorsing in doorslaggevende mate is gebaseerd, is onrechtmatig. Deze voorwaarde is in strijd met het recht en meer in het bijzonder met artikel 7 van de Grondwet en artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechter is weliswaar in beginsel vrij bijzondere voorwaarden te stellen maar er mag hierbij geen sprake zijn van een ongeoorloofde inbreuk op de grondwettelijk en verdragsrechtelijk beschermde grondrechten van [eiser]. Daarvan is in dit geval wel sprake, omdat er een fundamentele inbreuk wordt gemaakt op de vrijheid van meningsuiting, in het bijzonder op de persvrijheid. Vanwege de onrechtmatigheid van de voorwaarde is de beslissing tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis onrechtmatig. De voorzieningenrechter is bevoegd over de vordering te oordelen, omdat er geen rechtsmiddel openstaat tegen de opheffing van de voorlopige hechtenis en evenmin tegen de indirecte afwijzing van het mondelinge verzoek tot wijziging van de schorsingsvoorwaarden. Een nieuw verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis heeft om verscheidene redenen weinig kans van slagen dan wel biedt onvoldoende waarborgen. [eiser] heeft derhalve geen daadwerkelijk rechtsmiddel meer en dat is in strijd met artikel 13 EVRM. [eiser] verwijst in dit kader nog naar de zeer bijzondere omstandigheden van deze zaak.
2.3. De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. De Staat heeft als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat [eiser] niet in zijn vorderingen kan worden ontvangen, omdat hiervoor een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang openstaat en het ter discussie stellen van de juistheid van de rechterlijke beslissing tot opheffing van de schorsing onverenigbaar is met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen.
3.2. De voorzieningenrechter stelt voor wat betreft zijn bevoegdheid het volgende voorop. Het stelsel van strafrechtelijke rechtsmiddelen is een gesloten stelsel. Dit betekent dat een strafrechtelijke beslissing alleen kan worden aangevochten als de strafwet daartoe de mogelijkheden biedt (HR 15 februari 2000, NJ 2000, 500). De juistheid van een beslissing kan derhalve niet in een civiele procedure worden aangevochten (HR 16 oktober 1987, NJ 1988, 841). Voor wat betreft de rol van de kortgedingrechter als restrechter heeft te gelden dat de aanwijzing van de strafrechter als bevoegde rechter of van een speciale strafrechtelijke rechtsgang de kortgedingrechter niet onbevoegd maakt. Een eiser dient echter in zijn vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard wanneer de aangewezen rechter of rechtsgang voldoende rechtsbescherming biedt. Hiertoe wordt vereist dat in spoedeisende gevallen een met voldoende waarborgen omklede snelle rechtsgang openstaat waarin de eiser een met het kort geding vergelijkbaar resultaat kan bereiken (HR 16 maart 1990, NJ 1990, 500).
3.3. [eiser] stelt zich onder meer op het standpunt dat hij ontvankelijk is in zijn vorderingen omdat er geen hoger beroep openstaat tegen de beslissing tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis noch tegen zijn mondelinge verzoek ter zitting tot wijziging van de schorsingsvoorwaarden. Het is echter een keuze van de wetgever geweest om in dit kader hoger beroep uit te sluiten. Een dergelijke keuze brengt niet met zich dat de voorzieningenrechter alsdan in plaats van de appelrechter bevoegd is de juistheid van de beslissing van de rechtbank te toetsen. Het gesloten stelsel van strafrechtelijke rechtsmiddelen brengt derhalve met zich dat [eiser] niet in zijn vorderingen (die alle neerkomen op een verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis wegens de onrechtmatigheid van de opheffing van de schorsing) kan worden ontvangen.
3.4. Overigens biedt het strafrechtelijke systeem wel de mogelijkheid om een verzoek in te dienen om de voorlopige hechtenis opnieuw te schorsen (artikel 80 van het Wetboek van Strafvordering, hierna Sv). Die mogelijkheid staat ook [eiser] ten dienste. Ditzelfde geldt voor de primair door [eiser] gevorderde opheffing van de voorlopige hechtenis (artikel 69 Sv), hetgeen door hem overigens nog niet eerder is verzocht. Met die procedures kan [eiser] het resultaat bereiken dat hij in deze procedure ook voorstaat, namelijk opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis. De rechtsgang in beide procedures is met voldoende waarborgen omkleed en deze is specifiek ontworpen voor de behandeling van verzoeken tot opheffing dan wel schorsing. Het betreft procedures waarin op korte termijn kan worden beslist, zo blijkt ook uit de schorsing van de voorlopige hechtenis op 9 mei 2012. Gesteld noch gebleken is dat dit thans anders zou zijn.
3.5. De voorzieningenrechter vermag hierbij niet in te zien waarom de (straf)rechter bij een schorsingsverzoek een door [eiser] gestelde schending van zijn grondrechten en de onrechtmatigheid van voorwaarden niet in zijn beoordeling kan of zal betrekken. Ook de andere bijzondere omstandigheden, waarvan volgens [eiser] in zijn situatie sprake is, kunnen in deze procedure aan de orde worden gesteld en door de betreffende rechter bij de beoordeling van het schorsingsverzoek in aanmerking worden genomen. Bijzondere omstandigheden die niet door de strafrechter in zijn beoordeling kunnen worden meegenomen, zijn gesteld noch gebleken. De door [eiser] gestelde omstandigheid dat de rechter die de opheffing van de schorsing heeft behandeld de voorwaarden niet heeft gewijzigd ondanks een verzoek daartoe (hetgeen overigens niet uit de beslissing van 14 juni 2012 blijkt) kan niet leiden tot de conclusie dat [eiser] bij een nieuw schorsingsverzoek een oneerlijk proces krijgt, zoals [eiser] stelt. Een dergelijk mondeling verzoek tijdens de mondelinge behandeling van het opheffingsverzoek kan ook niet worden aangemerkt als een nieuw verzoek tot schorsing. Een dergelijk verzoek kan alsnog op grond van artikel 80 Sv worden gedaan.
3.6. Het vorenstaande leidt ertoe dat [eiser] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vorderingen.
3.7. [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.391,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 575,-- aan griffierecht;
- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2012.