ECLI:NL:RBSGR:2012:BX4426

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
417880 / HA RK 12-212
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van kantonrechter in leerplichtzaak

In deze zaak heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen de kantonrechter in een leerplichtzaak, waarin zij wordt verdacht van schending van de Leerplichtwet 1969. De wrakingskamer van de Rechtbank 's-Gravenhage heeft op 21 mei 2012 uitspraak gedaan. Verzoekster heeft het verzoek tot wraking ingediend omdat zij meent dat de kantonrechter niet onafhankelijk kan oordelen, gezien haar nevenfunctie als docent bij Bureau Jeugdzorg. De kantonrechter heeft echter aangevoerd dat deze nevenfunctie geen invloed heeft op haar oordeel in deze zaak. De wrakingskamer heeft het verzoek van verzoekster om haar wrakingsverzoek door een andere wrakingskamer te laten behandelen afgewezen, en verklaarde verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot wraking, omdat het verzoek niet tijdig was ingediend. De wrakingskamer oordeelde dat verzoekster het wrakingsverzoek op of kort na de zitting van 16 februari 2012 had moeten indienen, maar dit pas op 19 april 2012 heeft gedaan. De beslissing van de wrakingskamer is openbaar uitgesproken en de procedure in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2012/26
zaaknummer: 417880/HA RK 12-212
parketnummer: 09/642627-11 (Sector F&J)
datum beslissing: 21 mei 2012
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van:
[verzoekster]
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde: mr. H. van Weerd;
strekkende tot wraking van:
mr. M. van Dam,
kantonrechter in de rechtbank te 's-Gravenhage,
verder te noemen: de kantonrechter.
1. De voorgeschiedenis en het procesverloop
Verzoekster wordt verdacht van schending van de Leerplichtwet 1969, omdat zij op of omstreeks de periode van 30 november 2010 tot en met 31 oktober 2011 niet heeft gezorgd dat haar minderjarige zoon was ingeschreven bij een school.
In de zaak van verzoekster heeft op 16 februari 2012 een met gesloten deuren gehouden terechtzitting van de kantonrechter plaatsgevonden. De kantonrechter heeft het onderzoek geschorst tot de zitting van 19 april 2012.
Op 19 april 2012 is de zaak opnieuw uitgeroepen. Voor aanvang van de behandeling van de zaak ter zitting heeft verzoekster de kantonrechter gewraakt, waarbij zij de kantonrechter een akte van wraking heeft overhandigd. Het wrakingsverzoek is vervolgens voorgelegd aan de wrakingskamer.
Bij brief van 27 april 2012 heeft de kantonrechter de wrakingskamer in kennis gesteld van haar standpunt .
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
Op 7 mei 2012 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoekster en haar gemachtigde en de kantonrechter zijn niet verschenen.
Mr. P.C. Bruins, officier van justitie, is in persoon verschenen.
[leerplichtambtenaar], leerplichtambtenaar, is in persoon verschenen.
3. Het standpunt van verzoekster
Verzoekster heeft verzocht haar wrakingsverzoek, gelet op de aard daarvan, te laten behandelen door een wrakingskamer van een ander arrondissement.
Verzoekster heeft primair aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de kantonrechter sinds 1 januari 2011 Docent Rechtbanktraining voor Gezinsvoogden is bij het Bureau Jeugdzorg Haaglanden/Zuid-Holland. Verzoekster heeft daartoe verwezen naar het register Nevenfuncties van rechters. In deze zaak vindt informatie-uitwisseling plaats tussen het Regionaal Bureau Leerplicht Holland-Rijnland, het Openbaar Ministerie (OM), het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK), Bureau Jeugdzorg Haaglanden/Zuid-Holland en de Raad voor de Kinderbescherming. De kantonrechter kan op grond van haar nevenfunctie bij beoordeling van het vervolgde delict inzake de schending van de Leerplichtwet 1969 geen onafhankelijke rol vervullen.
Subsidiair heeft verzoekster zich op het standpunt gesteld dat de kantonrechter, op grond van haar visie en beslissingen ter zitting, niet bij machte is zich een onafhankelijk oordeel te vormen over deze zaak. Dit blijkt volgens verzoekster - kort weergegeven - uit de volgende punten:
1 ter zitting heeft de kantonrechter op de mededeling van verzoekster dat een eventuele veroordeling inzake de Leerplichtwet 1969 terstond gevolgen zal hebben voor de opstelling van de Raad voor de Kinderbescherming medegedeeld "dat dat maar goed is ook". Dit getuigt niet van een onafhankelijke opvatting;
2 de kantonrechter heeft de door verzoekster ingebrachte niet-ontvankelijkheid van het OM zonder behoorlijke beoordeling terzijde geschoven;
3 de kantonrechter heeft een door verzoekster ingediende lijst van te horen getuigen met een zeer algemene motivering terzijde geschoven;
4 de kantonrechter heeft het OM niet gemaand professioneel te handelen nadat tijdens de zitting was gebleken dat het OM zich in het geheel niet had voorbereid. Bovendien is gebleken dat de kantonrechter geen kennis had genomen van door verzoekster ingediende stukken en dat zij deze stukken ter plekke ook niet kon raadplegen;
5. ondanks vele verzoeken heeft verzoekster eerst op 6 april 2012 processen-verbaal inzake de Leerplichtwet 1969 verkregen via de rechtbank. Een in verband met de resterende tijd voor verdediging ingediend verzoek tot aanhouding van de zitting is terstond afgewezen.
Verzoekster heeft haar wrakingsverzoek bij brief van 1 mei 2012 nader toegelicht. Ter zake van het verzoek om het wrakingsverzoek te laten behandelen door een wrakingskamer van een ander arrondissement heeft verzoekster verwezen naar het Wrakingsprotocol van de rechtbank Leeuwarden.
4. Het standpunt van de kantonrechter
De kantonrechter heeft aangevoerd dat zij enige malen per jaar optreedt als docent rechtbanktraining. Het doel van deze training, waaraan ook steeds een advocaat als docent een bijdrage levert, is om gezinsvoogden te laten oefenen met een 'echte' rechter en op deze wijze zittingsvaardigheden bij te brengen. Deze nevenfunctie staat er niet aan in de weg dat zij zaken behandelt waarin Bureau Jeugdzorg als procespartij optreedt. Overigens ziet zij het verband tussen deze nevenfunctie en de onderhavige zaak niet.
De subsidiair aangevoerde gronden 2 tot en met 5 zien op de zitting van 16 februari 2012. De kantonrechter herkent zich niet in grond 1 en kan zich herinneren dat zij een algemene uitleg heeft gegeven over wat van een leerplichtambtenaar wordt verwacht in een situatie zoals deze. De gronden 2 tot en met 4 hebben betrekking op inhoudelijke beslissingen die zij ter zitting van 16 februari 2012 heeft genomen. Deze beslissingen kunnen uiteindelijk door de appelrechter worden beoordeeld, maar leveren geen wrakingsgrond op.
Grond 5 betreft een inhoudelijke beslissing die geen grond tot wraking oplevert. De griffie heeft bij brief van 3 april 2012 alsnog processen-verbaal nagezonden en excuses aangeboden voor het niet nakomen van de eerdere toezegging ter zake van de toezending van deze stukken.
5. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ter zitting van de wrakingskamer op het standpunt gesteld dat, voor zover verzoekster ontvankelijk is te achten in haar wrakingsverzoek, de nevenfunctie geen invloed heeft op de beoordeling van deze zaak door de kantonrechter.
Er is een te ver verwijderd verband tussen de nevenfunctie en deze zaak.
Met betrekking tot de subsidiaire gronden verwijst hij naar hetgeen reeds door de kantonrechter is aangevoerd.
6. De beoordeling
Met betrekking tot het verzoek van verzoekster om haar wrakingsverzoek door een wrakingskamer van een ander arrondissement te laten behandelen, overweegt de wrakings-kamer dat op grond van artikel 5.5 van het Wrakingsprotocol Rechtbank 's-Gravenhage (hierna: het Wrakingsprotocol) in zeer bijzondere gevallen kan worden overwogen om voor het formeren van een wrakingskamer een beroep te doen op rechters of raadsheren uit een ander gerecht van gelijke aard. Een zeer bijzonder geval kan zich voordoen bij kwesties betreffende de onpartijdigheid van de voorzitter van het gerechtsbestuur of van andere gerechtsbestuurders, optredend in een rechterlijke functie.
Dat er hier sprake zou zijn van een geval, zoals bedoeld in artikel 5.5 van het Wrakingsprotocol, is gesteld noch gebleken. Op grond hiervan en ook overigens bestaat geen aanleiding voor verwijzing van het wrakingsverzoek naar een wrakingskamer van een ander arrondissement.
Aan de orde is vervolgens de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan, te weten zodra de feiten en omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is op grond van het navolgende.
Met betrekking tot hetgeen primair is aangevoerd, overweegt de wrakingskamer dat de kantonrechter de betreffende nevenfunctie vervult sinds 1 januari 2011 en dat deze nevenfunctie reeds ten tijde van de zitting van 16 februari 2012 was opgenomen in het register Beroepsgegevens en nevenbetrekkingen van de leden van de Rechterlijke Macht. Met betrekking tot de nevenfuncties van de kantonrechter heeft voornoemd register na 16 februari 2012 geen wijziging ondergaan. Voor zover verzoekster deze grond aan haar wraking ten grondslag had willen leggen, had zij het wrakingsverzoek ter zitting van 16 februari 2012 of in elk geval kort daarna dienen te doen. Het wrakingsverzoek op deze grond is eerst op 19 april 2012, derhalve niet tijdig, ingediend. Verzoekster kan derhalve ter zake van de primaire grond niet in haar verzoek worden ontvangen.
Vervolgens overweegt de wrakingskamer dat de subsidiaire gronden 1 tot en met 4 zien op het verhandelde ter zitting van 16 februari 2012, in aanwezigheid van verzoekster en haar gemachtigde. Ook in dit opzicht had verzoekster het wrakingsverzoek op of kort na de zitting van 16 februari 2012 behoren te doen. Ook deze gronden zijn eerst op 19 april 2012, derhalve niet tijdig, ingediend. Verzoekster kan ter zake van voornoemde subsidiaire gronden evenmin in haar verzoek worden ontvangen.
Met betrekking tot de subsidiaire grond 5 overweegt de wrakingskamer dat deze grond het verzoek tot aanhouding van de zitting van 2 april 2012 betreft. De kantonrechter heeft medegedeeld dat het verzoek is afgewezen bij brief van 3 april 2012. Deze subsidiaire grond is eerst op 19 april 2012, derhalve niet tijdig, ingediend. Ter zake van deze subsidiaire grond kan verzoekster niet in haar verzoek worden ontvangen.
7. De beslissing.
De wrakingskamer:
- wijst af het verzoek van verzoekster om haar wrakingsverzoek door een wrakingskamer van een ander arrondissement te laten behandelen;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot wraking;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• verzoekster, p/a haar gemachtigde;
• de officier van justitie;
• de leerplichtambtenaar; en
• de kantonrechter.
Deze beslissing is gegeven door mr. E. Rabbie, mr. T.F. Hesselink en mr. J. Mendlik, rechters, in tegenwoordigheid van A.J. Faasse-van Rossum als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2012.