beslissing
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2012/27
zaak-/rekestnummer: 417991 / HA RK 12-215
rolnr: 1128668 RL EXPL 11-37222
datum beschikking: 21 mei 2012
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:
1. [eiser],
2. [eiseres],
beiden wonende te [woonplaats],
gemachtigde: mr. F.H.T.C. van der Bruggen,
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
procederend in persoon,
strekkende tot wraking van:
Mr. O. VAN DER BURG
kantonrechter in de rechtbank te 's-Gravenhage,
verder te noemen: de kantonrechter.
1. De voorgeschiedenis en het procesverloop.
In de zaak tussen [eiser] c.s. en [verzoeker] heeft op 19 april 2012 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Na afloop hiervan heeft [verzoeker] bij brief van 19 april 2012, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 23 april 2012, de kantonrechter gewraakt. Bij e-mail van 7 mei 2012 heeft de kantonrechter de wrakingskamer in kennis gesteld van zijn standpunt ter zake.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
Op 7 mei 2012 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. [verzoeker] is verschenen en heeft zijn wrakingsverzoek toegelicht. De kantonrechter is - zoals vooraf bericht - niet verschenen. Namens [eiser] c.s. is mr. F.H.T.C. van der Bruggen ter zitting verschenen en hij heeft het standpunt van [eiser] c.s. toegelicht.
3. Het standpunt van [verzoeker].
Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. Ter comparitie is geen aandacht besteed aan de herhaalde verzoeken de zitting en de uitspraak te verplaatsen naar een latere datum in verband met lopende procedures bij de Orde van Advocaten, de huurcommissie en Ziggo. Ook is [verzoeker] onvoldoende in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt mondeling toe te lichten, doordat hij voortdurend door de kantonrechter werd onderbroken. Bovendien is de tegenvordering van [verzoeker] ter zitting niet inhoudelijk besproken, waarbij de kantonrechter betwijfelde of er sprake was van een tegenvordering en - ten onrechte - opmerkte dat [verzoeker] niet in hoger beroep zou kunnen gaan. Tot slot gedroeg de kantonrechter zich ter zitting voortdurend alsof mr. Van der Bruggen zijn corpsmaatje was en of [verzoeker] een plebejer was.
4. Het standpunt van mr. O. van der Burg.
De kantonrechter voert aan dat de beslissing om de comparitie niet te verplaatsen is genomen in lijn met het rolreglement. Ter zitting heeft de kantonrechter [verzoeker] niet voortdurend onderbroken, maar heeft hij geprobeerd om de discussie tussen partijen in een juridisch kader te plaatsen. De aanvankelijk bestaande onduidelijkheid over de vraag of een vordering in reconventie die boven de appelgrens ligt, was ingediend, is reeds tijdens de behandeling ter zitting weggenomen. De kantonrechter herkent zich niet in de klacht dat hij zich met mr. Van der Bruggen heeft verstaan alsof die zijn corpsmaatje was. Aan het einde van de zitting heeft de kantonrechter - zoals gebruikelijk - een voorlopig oordeel over de zaak gegeven en daarbij aangegeven dat [verzoeker] juridisch gezien een moeilijke zaak had.
5. Het standpunt van [eiser] c.s.
[verzoeker] is het grootste gedeelte van de comparitie van 19 april 2012 aan het woord geweest. Hij stelde zelf pas na de schorsing voor schikkingsonderhandelingen dat hij een vordering in reconventie had en deze vordering bleek niet duidelijk uit de door [verzoeker] ingediende stukken. [verzoeker] lijkt het op de man te spelen en niet op de inhoud.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
De wrakingskamer is van oordeel dat de beslissing om de behandeling ter zitting en het vonnis niet aan te houden, niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek kan leiden. Het betreft een beslissing van procesrechtelijke aard waartegen het middel van wraking in beginsel niet met succes kan worden aangewend. Dat het in dit geval gaat om een beslissing die [verzoeker] onwelgevallig is, kan niet tot de conclusie leiden dat er sprake is van (de schijn van) vooringenomenheid. Omstandigheden op grond waarvan anders zou moeten worden geoordeeld, zijn gesteld noch gebleken.
Dat de kantonrechter onderscheid zou hebben gemaakt in de bejegening van [verzoeker] en de bejegening van mr. Van der Bruggen is niet gebleken. [verzoeker] heeft zijn stelling - na de betwisting door de kantonrechter hiervan - onvoldoende toegelicht, zodat de wrakingskamer hieraan voorbij zal gaan.
Evenmin is komen vast te staan dat [verzoeker] ter zitting onvoldoende gelegenheid heeft gehad om het woord te voeren. Uit het proces-verbaal van de comparitie van 19 april - waarvan [verzoeker] erkent dat dit in grote lijnen een juiste weergave van de zitting is - blijkt dat [verzoeker] de gelegenheid heeft gehad het woord te voeren en zijn standpunt toe te lichten.
Een andere vraag is of de vordering in reconventie van [verzoeker] ter zitting (voldoende) is besproken. Vaststaat dat aanvankelijk onduidelijkheid bestond bij de kantonrechter of een vordering in reconventie aanhangig was gemaakt (en of die vordering boven de appelgrens lag) en dat de kantonrechter tot het moment van de schorsing ter zitting in verband met het beproeven van een schikking de tegenvordering niet als zodanig inhoudelijk heeft behandeld. Hierdoor zou bij [verzoeker] alleszins de indruk kunnen zijn ontstaan dat de kantonrechter onvoldoende oog had voor zijn kant van de zaak. Dit geldt temeer nu op pagina 6 van de door [verzoeker] als 'brief nr. 2' aangeduide brief van 15 februari 2012 de vordering van [verzoeker] duidelijk is verwoord, zodat [verzoeker] ervan mocht uitgaan dat de kantonrechter op de hoogte was van de door hem ingestelde tegenvordering. Daar staat echter tegenover dat voldoende is komen vast te staan dat na de schorsing van de zitting bij beide partijen en bij de kantonrechter duidelijk was dat een tegenvordering door [verzoeker] is ingesteld. Voorts blijkt, anders dan [verzoeker] stelt, naar het oordeel van de wrakingskamer uit het proces-verbaal van de comparitie dat de tegenvordering wel inhoudelijk is behandeld. [verzoeker] heeft ter comparitie toegelicht welke activiteiten hij, zijn vrouw en zijn zoon hebben verricht om de woning weer in verhuurbare staat te brengen. Zijn tegenvordering ziet onder meer op deze kosten. Dat deze behandeling wellicht summier is geweest, maakt niet dat er grond bestaat te vrezen dat het de kantonrechter aan onpartijdigheid ontbreekt. Voldoende aannemelijk is dat de vordering in reconventie zodanig samenhangt met de vordering in conventie dat de kantonrechter zich na summiere behandeling van de vordering in reconventie voldoende voorgelicht achtte. De wijze van behandeling ter zitting van de tegenvordering kan derhalve evenmin tot de conclusie leiden dat er sprake is van (de schijn van) vooringenomenheid.
Dat de kantonrechter vervolgens zijn voorlopig oordeel over de zaak aan partijen te kennen heeft gegeven en dat dit voorlopig oordeel ongunstig was voor [verzoeker] kan niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden. Het is gebruikelijk in civiele comparities dat de rechter ter zitting een voorlopig oordeel geeft en tegen een onwelgevallig voorlopig oordeel kan het middel van wraking in beginsel niet met succes worden aangewend. Omstandigheden op grond waarvan anders zou moeten worden geoordeeld, zijn gesteld noch gebleken.
Uit het vorenstaande volgt dat het verzoek tot wraking dient te worden afgewezen.
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• [verzoeker];
• [eiser] c.s., via hun advocaat mr. F.H.T.C. van der Bruggen;
• de kantonrechter mr. O. van der Burg.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E. Rabbie, I.D. Bellaart en J. Mendlik, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.I. Geerling als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2012.