ECLI:NL:RBSGR:2012:BX4354

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
417635 / HA RK 12-202 Wrakingnummer 2012/25
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van de meervoudige strafkamer in een strafzaak

In deze zaak heeft de verzoeker, gedetineerd in de P.I. Midden-Holland, op 17 april 2012 een verzoek tot wraking ingediend tegen de meervoudige strafkamer van de rechtbank 's-Gravenhage. Dit verzoek volgde op de afwijzing van een aanhoudingsverzoek door de meervoudige strafkamer, die oordeelde dat zij voldoende geïnformeerd was om een beslissing te nemen over de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. De verzoeker en zijn raadsvrouwe, mr. M. Tiebosch, stelden dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek de schijn van vooringenomenheid wekte, omdat de meervoudige strafkamer vooruit zou zijn gelopen op een eindbeslissing over de ISD-maatregel. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking behandeld op 9 mei 2012, waarbij de leden van de meervoudige strafkamer niet verschenen, maar schriftelijk hun standpunt hebben toegelicht. De officier van justitie, mr. J.R.M. van Schoonderwoerd den Bezemer-Wolters, was wel aanwezig en heeft zijn standpunt over het wrakingsverzoek gepresenteerd. De wrakingskamer oordeelde dat de meervoudige strafkamer niet onpartijdig was en dat er geen grond was voor de vrees dat de rechters vooringenomen waren. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en het proces in de hoofdzaak werd voortgezet. De beslissing werd op 16 mei 2012 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beslissing
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2012/25
rekestnummer: 417635/ HA RK 12-202
parketnummer: 09/ 900050-12
datum beschikking: 16 mei 2012
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
gedetineerd in de P.I. Midden-Holland,
Huis van Bewaring De Geniepoort te Alphen aan den Rijn,
verzoeker,
raadsvrouwe:
mr. M. Tiebosch,
kantoorhoudende te 2517 KL Den Haag, Eisenhowerlaan 102;
strekkende tot wraking van:
mrs E.C. van Veen, R. van Zeijst-Repelaer van Driel en T.L. Fernig-Rocour,
rechters in de rechtbank te 's-Gravenhage, sector strafrecht, hierna gezamenlijk te noemen: de meervoudige strafkamer.
1. De voorgeschiedenis en het procesverloop.
De strafzaak van verzoeker is op 17 april 2012 ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer in bovengenoemde samenstelling onder voorzitterschap van mr. Van Veen voormeld inhoudelijk behandeld. Die dag is het onderzoek ter terechtzitting gesloten en is door de voorzitter medegedeeld dat op 1 mei 2012 de uitspraak zal worden gedaan.
De raadsvrouwe van verzoeker heeft bij faxbrief, gedateerd 18 april 2012 - ingekomen op 18 april 2012 bij de griffie van de rechtbank -, een verzoek tot wraking van de meervoudige kamer ingediend.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
Op 9 mei 2012 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker, bijgestaan door zijn raadsvrouwe, is verschenen. Het wrakingsverzoek is door de raadsvrouwe aan de hand van de door haar overgelegde pleitaantekeningen toegelicht.
De leden van de meervoudige strafkamer zijn niet verschenen, maar mr. Van Veen heeft namens die kamer schriftelijk een reactie gegeven op het wrakingsverzoek, waarop hierna onder 4. zal worden ingegaan. Officier van justitie mr. J.R.M. van Schoonderwoerd den Bezemer-Wolters is verschenen en heeft een standpunt ten aanzien van het wrakingsverzoek ingenomen, waarop hierna onder 5. zal worden ingegaan.
3. Het standpunt van verzoeker.
Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd.
Tijdens de terechtzitting op 17 april 2012 heeft de raadsvrouwe verzocht de behandeling van de strafzaak aan te houden, zodat met het oog op de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.) een actueel uittreksel uit de Justitiële Documentatie aan het dossier kan worden toegevoegd. Door het aanhoudingsverzoek af te wijzen heeft de meervoudige strafkamer het kennelijk niet noodzakelijk gevonden om nader te worden geïnformeerd of het bepaalde in voornoemd wetsartikel van toepassing was. Daarmee is de meervoudige strafkamer vooruitgelopen op een te nemen eindbeslissing, te weten het opleggen van de ISD-maatregel, in welk geval het niet meer van belang is om te kunnen bepalen of artikel 63 Sr. van toepassing is. In ieder geval is door de afwijzende beslissing op het aanhoudingsverzoek bij verzoeker de indruk gewekt dat de meervoudige strafkamer de eis van de officier van justitie zal inwilligen. Aldus is de schijn van vooringenomenheid jegens verzoeker gewekt.
4. Het standpunt van de meervoudige strafkamer.
De leden van de meervoudige strafkamer hebben niet in de wraking berust. In een schriftelijke reactie d.d. 26 april 2012 op het wrakingsverzoek hebben zij zich primair op het standpunt gesteld dat het de vraag is of verzoeker in het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat in het wrakingsverzoek is opgekomen tegen een op de terechtzitting van 17 april 2012 gegeven beslissing, terwijl geen sprake is van later bekend geworden feiten en omstandigheden. De leden van de meervoudige kamer hebben zich te dien aanzien gerefereerd aan het oordeel van de wrakingskamer.
Subsidiair hebben de leden van de meervoudige strafkamer zich op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de meervoudige strafkamer bij de bespreking van het Uittreksel Justitiële Documentatie geïnformeerd naar recente veroordelingen, mede in verband met toepasselijkheid van artikel 63 Sr. De meervoudige strafkamer heeft het aanhoudingsverzoek afgewezen omdat zij zich naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting voldoende geïnformeerd achtte om over die toepasselijkheid een beslissing te kunnen nemen. Daarmee is zij niet vooruitgelopen op een te nemen (eind)beslissing. Evenmin is met die beslissing de objectieve schijn gewekt over een te nemen (eind)beslissing. Dit geldt temeer omdat de meervoudige strafkamer - indien zij in raadkamer tot de conclusie zou komen dat toch nog nadere informatie nodig zou zijn om over de toepasselijkheid van genoemd artikel te kunnen beslissen - bij tussenvonnis zou kunnen beslissen het onderzoek ter terechtzitting te heropenen.
5. Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft primair verzocht verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien de feiten en omstandigheden die aan het wrakingsverzoek ten grondslag liggen al tijdens de terechtzitting verzoeker bekend zijn geworden. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen, nu de meervoudige strafkamer zowel de verdediging als de officier van justitie in de gelegenheid heeft gesteld om zich te kunnen uitlaten over de toepassing van artikel 63 Sr., zodat de schijn van vooringenomenheid niet is gewekt.
6. De ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek
Met betrekking tot de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is ingediend, overweegt de rechtbank het volgende.
Bij de inhoudelijke behandeling van strafzaken schrijft de wet voor dat de rechtbank voordat het onderzoek ter terechtzitting wordt gesloten, heeft beslist op vorderingen van de officier van justitie of verzoeken van de verdediging, die geen nader uitstel gedogen. Nadat de rechtbank daarover in raadkamer heeft beraadslaagd, doet één van de rechters mededeling van de beslissingen van de rechtbank op die vorderingen of verzoeken, waarna meestal onmiddellijk de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting volgt.
Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer is naar voren gekomen dat de meervoudige strafkamer onverwijld tot sluiting van het onderzoek ter terechtzitting is overgegaan, nadat de jongste rechter had medegedeeld dat het aanhoudingsverzoek werd afgewezen.
De mogelijkheid van overleg tussen verzoeker en zijn raadsvrouwe om zich (eventueel) te beraden op een verzoek tot wraking heeft zich tijdens het onderzoek ter terechtzitting dan ook niet voorgedaan. Het wrakingsverzoek is één dag na de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting ingediend. Bij deze stand van zaken is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek tijdig is ingediend, zodat verzoeker ontvankelijk is in het wrakingsverzoek.
7. De beoordeling.
7.1 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
7.2 Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
7.3 De rechtbank is van oordeel dat de meervoudige strafkamer niet is vooruit gelopen op de eindbeslissing door het aanhoudingsverzoek van de raadsvrouwe af te wijzen. Zoals blijkt uit de motivering van deze afwijzende beslissing heeft de meervoudige strafkamer slechts geoordeeld dat zij zich voldoende geïnformeerd acht om een beslissing te kunnen nemen. Daarmee is nog geen inhoudelijke beslissing over de toepasselijkheid van artikel 63 Sr. genomen.
Dit levert naar het oordeel van de rechtbank daarom geen grond op voor een gerechtvaardigde vrees bij verzoeker dat het de rechters van de meervoudige strafkamer aan onpartijdigheid ontbreekt noch is ten aanzien van hen de schijn van vooringenomenheid gewekt.
7.4 Nu de door verzoeker aangevoerde grond het verzoek niet kan dragen en zich naar het oordeel van de rechtbank ook overigens geen omstandigheden hebben voorgedaan die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor een gebrek aan onpartijdigheid van de leden van de meervoudige strafkamer dan wel de uiterlijke schijn daarvan, dient het verzoek te worden afgewezen.
7.5 Derhalve zal als volgt worden beslist.
8. De beslissing.
De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn raadsvrouwe mr. M. Tiebosch;
• de officier van justitie mr. J.R.M. van Schoonderwoerd den Bezemer-Wolters;
• de rechters mrs E.C. van Veen, R. van Zeijst-Repelaer van Driel en
T.L. Fernig-Rocour.
Aldus beslist in raadkamer door mr. E.A.G.M. van Rens, voorzitter, mrs D. Aarts en J.Th. van Walderveen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Gest als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2012.
Deze beschikking is ondertekend door de jongste rechter, zijnde de voorzitter en de oudste rechter daartoe buiten staat, en de griffier.