ECLI:NL:RBSGR:2012:BX4338

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
417242 / HA RK 12-191 Wrakingnummer 2012/20
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van rechter-commissaris in strafzaken tijdens verhoor van getuige

In deze zaak betreft het een verzoek tot wraking van de rechter-commissaris in een strafzaak tegen de verzoeker, die op 28 maart 2012 getuigenverhoren heeft ondergaan. Tijdens het verhoor van getuige [X] heeft de raadsman van de verzoeker, mr. E. Tamas, de rechter-commissaris gewraakt. Hij stelde dat de rechter-commissaris hem had belet om een inleiding te houden en vragen te stellen aan de getuige, terwijl hij dit bij eerdere verhoren wel had mogen doen. De rechter-commissaris heeft op het bezwaar van de raadsman van getuige [X] gereageerd en een beslissing genomen, waarbij zij een inleiding heeft gehouden die vergelijkbaar was met die van mr. Tamas bij eerdere verhoren. De wrakingskamer oordeelt dat er geen sprake is van vooringenomenheid van de rechter-commissaris. De wrakingskamer heeft de argumenten van mr. Tamas en de rechter-commissaris zorgvuldig afgewogen. De rechter-commissaris heeft verklaard dat zij op geen enkele wijze de belangen van de verzoeker heeft geschaad en dat haar beslissingen zijn genomen zonder vooringenomenheid. De wrakingskamer concludeert dat de verzoeker niet heeft aangetoond dat er sprake is van een gebrek aan onpartijdigheid. Het verzoek tot wraking wordt afgewezen, en het proces in de hoofdzaak kan worden voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2012/20
zaak-/rekestnummer: 417242 / HA RK 12-191
parketnummers: 09/997146-11, 09/997153-10 en 09/997144-11
RC-nummers: 11/3507, 10/5071 en 11/3512
datum beschikking: 7 mei 2012
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van:
[verzoeker],
thans verblijvende in P.I. Breda - HvB De Boschpoort te Breda of elders in Nederland,
verzoeker,
raadsman: mr. E. Tamas,
strekkende tot wraking van:
Mr. S.W.E. de RUITER,
rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de
rechtbank te 's-Gravenhage,
verder te noemen de rechter-commissaris.
1. De voorgeschiedenis en het procesverloop.
In de strafzaak tegen verzoeker hebben op 28 maart 2012 ten overstaan van de rechter-commissaris getuigenverhoren plaatsgevonden. Tijdens het verhoor van de getuige [X] heeft mr. Tamas de rechter-commissaris gewraakt. Bij fax van 28 maart 2012 heeft hij zijn redenen van wraking aan de rechter-commissaris toegezonden.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
Op 23 april 2012 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Mr. Tamas en de officier van justitie mr. C.E.J. Backer zijn verschenen. Mr. Tamas heeft het wrakingsverzoek toegelicht.
3. Het standpunt van verzoeker.
3.1. Mr. Tamas voert ter onderbouwing van het wrakingsverzoek aan dat de rechter-commissaris hem tijdens het verhoor van de getuige [X], op verzoek van de raadsman van die getuige, heeft belet om een inleiding te houden en vervolgens vragen te stellen aan de getuige, terwijl hij de inleiding bij het verhoor van een andere getuige wel heeft mogen houden. Ook heeft de rechter-commissaris hem op 21 maart 2012 bij het verhoor van een andere getuige (de heer [Y]), op verzoek van een raadsvrouwe, belet om vragen aan die getuige te stellen. Voorts voert hij aan dat aan hem, anders dan aan een andere raadsman, door de rechter-commissaris de eis werd gesteld aan te geven waar in het strafdossier een verklaring waaraan hij refereerde was terug te vinden.
3.2. Uit deze omstandigheden blijkt volgens mr. Tamas dat de rechter-commissaris de schijn van vooringenomenheid jegens hem als raadsman heeft opgewekt.
4. Het standpunt van de rechter-commissaris.
De rechter-commissaris voert aan dat zij op geen enkele wijze mr. Tamas heeft belet de belangen van zijn cliënt naar beste vermogen te behartigen. Nadat de raadsman van de getuige [X], had verzocht mr. Tamas te beletten zijn inleidende opmerkingen te maken heeft de rechter-commissaris dit verzoek ingewilligd. Aangezien bij de verhoren van eerdere getuigen de desbetreffende raadslieden een dergelijk verzoek niet hadden gedaan behoefde er in die gevallen geen beslissing hierover te worden genomen. Voorts voert zij aan dat de raadsman van de getuige tijdens het verhoor bezwaar maakte tegen een vraag van mr. Tamas. De rechter-commissaris heeft mr. Tamas daarom gevraagd om een verdere onderbouwing van zijn vraag en zij heeft hem de mogelijkheid gegeven om hetgeen hij stelde in zijn vraag aan de getuige voor te houden uit het strafdossier. Zij stelt bij beide beslissingen naar beste weten en zonder (de schijn van) vooringenomenheid te hebben gehandeld.
5. Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ter zitting verklaard niet aanwezig te zijn geweest bij het verhoor van de getuige [X]. Zij is wel bij andere verhoren van medeverdachten aanwezig geweest en bij die verhoren is mr. Tamas in de gelegenheid gesteld vragen aan de getuigen te stellen. Haar is niet gebleken van eventuele antipathie van de rechter-commissaris jegens mr. Tamas.
6. De beoordeling.
6.1. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.2. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
6.3. Uit het feit dat de rechter-commissaris mr. Tamas bij het verhoor van eerdere getuigen wel heeft toegestaan een inleiding te houden en bij het verhoor van de getuige [X] niet, kan niet worden afgeleid dat er aan de zijde van de rechter-commissaris sprake is van vooringenomenheid. De wrakingskamer neemt in overweging dat bij de eerdere verhoren door de betrokken raadslieden geen bezwaar is gemaakt tegen de inhoud van de door mr. Tamas te houden inleiding, terwijl daar door de raadsman van getuige [X] wel bezwaar tegen is gemaakt. De rechter-commissaris heeft op dat bezwaar een beslissing genomen en zij heeft, zoals uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt, een inleiding gehouden die vrijwel dezelfde strekking had als de inleiding van mr. Tamas bij de eerdere verhoren. Van (schijn van) vooringenomenheid is derhalve geen sprake.
6.4. Voorts overweegt de wrakingskamer dat haar niet is gebleken dat de rechter-commissaris mr. Tamas op verzoek van de raadsman van de getuige belet zou hebben vragen aan de getuige te stellen. Zij heeft slechts, nadat daarover onduidelijkheid ontstond, mr. Tamas verzocht aan te geven waar in het strafdossier een bepaalde door hem bedoelde belastende verklaring over de getuige was opgenomen. Dat een dergelijk verzoek bij andere getuigenverhoren niet is gedaan valt te verklaren uit het feit dat bij die verhoren blijkbaar geen onduidelijk over de inhoud van de te stellen vragen bestond. Ook uit deze omstandigheid kan niet worden afgeleid dat er sprake is van (schijn van) vooringenomenheid bij de rechter-commissaris.
6.5. De stelling van mr. Tamas dat de rechter-commissaris hem ook bij een eerder verhoor op verzoek van de verhorende raadsvrouwe heeft belet vragen te stellen laat de wrakingskamer buiten beschouwing aangezien dat verhoor reeds op 21 maart 2012 heeft plaatsgevonden en het onderhavige wrakingsverzoek betrekking heeft op een verhoor op 28 maart 2012.
6.6. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek dient te worden afgewezen.
7. De beslissing.
De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat een afschrift van deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a mr. E. Tamas;
• de officier van justitie mr. C.E.J. Backer;
• de rechter-commissaris.
Aldus ter terechtzitting van deze rechtbank uitgesproken op 7 mei 2012 door
mrs. E. Timmermans, J.G.J. Brink en J.Th. van Walderveen in tegenwoordigheid van
J. Kriense Lokker als griffier.