ECLI:NL:RBSGR:2012:BX4316

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/5361 BESLU
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een woning op grond van de Opiumwet en Gemeentewet na vaststelling van drugshandel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage op 26 juli 2012 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, de huurder van een woning, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van Leiden om zijn woning voor de duur van zes maanden te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet en artikel 174a van de Gemeentewet. De sluiting was gebaseerd op een drugsactie die op 26 januari 2012 had plaatsgevonden, waarbij meerdere aanhoudingen waren verricht en drugs en contanten waren aangetroffen. De voorzieningenrechter oordeelde dat voldoende vaststond dat in het pand drugs werden verkocht, afgeleverd of verstrekt, en dat verzoeker als huurder verantwoordelijk kon worden gehouden voor de gang van zaken in de woning. De voorzieningenrechter wees erop dat de sluiting van zes maanden niet onredelijk was, omdat deze termijn noodzakelijk was om de bekendheid van het pand als drugsadres te doorbreken en de openbare orde te herstellen. Verzoeker had geen gronden aangevoerd tegen de sluitingsduur, en de voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester bevoegd was om tot sluiting over te gaan. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de voorzieningenrechter oordeelde dat de sluiting in een eventuele hoofdzaak de rechterlijke toets zou doorstaan. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/5361 BESLU
uitspraak ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzoek om een voorlopige voorziening van
[verzoeker], te [plaats],
(gemachtigde: mr. E.J.C. van de Laak),
ten aanzien van het besluit van 3 juli 2012 van de burgemeester van Leiden, verweerder, waarbij het pand in de [a-straat] te [plaats] (hierna: het pand) met ingang van 1 augustus 2012 voor de duur van zes maanden wordt gesloten op grond van artikel 174a van de Gemeentewet en op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 5 juli 2012 een bezwaarschrift ingediend. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek om voorlopige voorziening is op 19 juli 2012 ter zitting behandeld.
Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Namens verweerder zijn verschenen mr. R. Lever, mr. E. Kok, M.G. Pijnacker (wijkmanager) en D. van Kommer (namens de politie).
Woningbouwcorporatie De Sleutels is derdebelanghebbende in deze procedure. Haar raadsvrouw is, met bericht, niet ter zitting verschenen.
I Overwegingen
1.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2.1 Verzoeker is de huurder van het pand.
2.2 Op 26 januari 2012 heeft de Politie Hollands Midden (hierna: de politie) een drugsactie gehouden in het pand.
2.3 Bij brief van 6 februari 2012 heeft de politie verweerder in kennis gesteld van een bestuurlijke rapportage betreffende het pand. De conclusie en het advies van de reportage luiden: "De drugsactie aan de [a-straat] heeft geleid tot acht aanhoudingen, waarbij harddrugs en contanten zijn aangetroffen. Alle bevindingen van de politie wijzen er op dat dit adres als dealpand wordt gebruikt. Om te voorkomen dat dit pand opnieuw voor overlast zal zorgen is het advies om het pand te sluiten op grond van de wet Victoria."
2.4 Bij brief van 26 april 2012 heeft de wijkmanager, samengevat, verklaard dat buurtbewoners overlast ervaren door ongure types die zich in de buurt van het pand ophouden, gestolen fietsen, beschadigde eigendommen, scheldpartijen, vuil op straat en intimiderend gedrag van bezoekers van het pand.
2.5 Bij brief van 13 maart 2012 heeft de eigenaar van het pand, woningcorporatie De Sleutels verweerder dringend verzocht op grond van zijn bevoegdheden handhavend op te treden.
2.6 Bij brief van 25 april 2012 heeft verweerder verzoeker medegedeeld voornemens te zijn het pand met ingang van 1 juni 2012, voor de duur van zes maanden, te sluiten.
2.7 Bij brief van 7 mei 2012 heeft verzoeker zijn zienswijze aan verweerder kenbaar gemaakt. Bij brief van 9 mei 2012 heeft derdebelanghebbende zijn zienswijze kenbaar gemaakt.
2.8 Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat uit de politie rapportage is gebleken dat in het pand middelen als bedoeld in lijst I van de Opiumwet aanwezig zijn (geweest), vervaardigd, bewerkt en worden verkocht en/of afgeleverd. In totaal zijn acht personen aangehouden, er is een hoeveelheid contant geld aangetroffen evenals twintig bolletjes cocaïne. Enkele verdachten hebben verklaard dat er vanuit het pand wordt gedeald. Wegens de aanloop van harddrugsverslaafden en handel in verdovende middelen in/vanuit het pand is sprake van ernstige verstoring van de openbare orde.
3 Verzoeker stelt zich op het standpunt dat het sluiten van zijn woning een te verstrekkende maatregel is. Tijdens de drugsactie zijn in het pand geen drugs aangetroffen en verzoeker heeft van de Officier van Justitie vernomen dat hij niet zal worden vervolgd wegens het overtreden van de Opiumwet. De stelling van verweerder dat sprake is van ernstige verstoring van de openbare orde is niet of onvoldoende onderbouwd. Voor verzoeker heeft de sluiting van de woning vergaande consequenties en wordt hij in een bijzonder precaire en sociale situatie geplaatst. Nimmer is getracht de gestelde overlast, in overleg met verzoeker, op andere wijze te verminderen. Voorts is de ingrijpendheid van de maatregel niet in overeenstemming met de ernst van de overlast. Ten slotte wordt verzoeker onevenredig benadeeld doordat hij diverse geestelijke en lichamelijke beperkingen heeft.
4 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5.1 Ingevolge artikel 174a, eerste lid, van de Gemeentewet kan de burgemeester besluiten een woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te sluiten, indien door gedragingen in de woning of het lokaal of op het erf de openbare orde rond de woning, het lokaal of het erf wordt verstoord.
5.2 Ingevolge artikel 174a, derde lid, van de Gemeentewet bepaalt de burgemeester in het besluit de duur van de sluiting. (....)
5.3 Ingevolge artikel 174a, vierde lid, van de Gemeentewet worden belanghebbenden bij de bekendmaking van het besluit in de gelegenheid gesteld binnen een te stellen termijn maatregelen te treffen waardoor de verstoring van de openbare orde wordt beëindigd. De eerste volzin is niet van toepassing, indien voorafgaande bekendmaking in spoedeisende gevallen niet mogelijk is.
5.4 Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
5.5 Op lijst I staat onder meer cocaïne vermeld.
6.1 De voorzieningenrechter stelt vast van verweerder het bestreden besluit zowel op artikel 174a van de Gemeentewet als op artikel 13b van de Opiumwet is gebaseerd. Desgevraagd heeft verweerder medegedeeld dat er geen sprake van is dat een van de twee artikelen subsidiair is aan de ander.
Voorts heeft verweerder ter zitting medegedeeld dat dit de eerste maal is dat in [plaats] op grond van deze artikelen een woning is gesloten. Verweerder heeft geen beleid met betrekking tot deze artikelen.
6.2 De voorzieningenrechter overweegt dat voor toepassing van artikel 13b van de Opiumwet niet is vereist dat sprake is van aantasting van het woon- of leefklimaat of verstoring van de openbare orde. De voorzieningenrechter dient de vraag te beantwoorden of vast staat dat er in het pand drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt of daartoe aanwezig zijn. Deze feiten behoeven niet in strafrechtelijke zin bewezen te worden, echter er dient wel in bestuursrechtelijke zin sprake te zijn van overtredingen. Deze vraag dient zonder terughoudendheid te worden getoetst door de bestuursrechter.
6.3 De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de op zaak betrekking hebbende stukken blijkt dat bij de op 26 januari 2012 gehouden drugsactie geen drugs in het pand van verzoeker zijn gevonden. Wel zijn in de woning meerdere gebruikersartikelen gevonden zoals een spiegeltje met wit poeder, een basepijp, leeg verpakkingsmateriaal van cocaïne en branders om cocaïne mee te 'basen'. Verzoeker is aangehouden en op het politiebureau gefouilleerd. Hierbij zijn een roze pilletje en twee blauwe pilletjes in beslag genomen. Verzoeker heeft verklaard dat hij niet dealt vanuit zijn woning. In het verleden dealden er wel eens mensen vanuit zijn woning. Op 11 april 2012 heeft verzoeker een sepotbericht ontvangen. De Officier van Justitie heeft verzoeker laten weten hem niet (verder) te vervolgen wegen onvoldoende bewijs.
Bij de drugsactie zijn naast verzoeker zeven andere personen aangehouden die allen op 26 januari 2012 de woning van verzoeker hebben bezocht. [A] en [B] zijn in de woning van verzoeker aangehouden.
[B] heeft verklaard dat zij bij verzoeker naar binnen ging om een valiumpilletje te vragen en dat er niet wordt gedeald in de woning van verzoeker.
[C] heeft verklaard dat zij 1 minuut in de woning van verzoeker is geweest omdat zij een ander daar binnen zag gaan. Het bolletje cocaïne dat bij haar is aangetroffen had zij de hele dag al bij zich.
[B] heeft verklaard dat ze lag te slapen in de woning van verzoeker. Er komt wel eens een dealer bij verzoeker, maar zij heeft niets gezien.
[A] heeft verklaard dat hij twee en een halve bol cocaïne heeft meegenomen naar de woning van verzoeker en dat hij hier samen met verzoeker van heeft gerookt. Er wordt wel eens drugs gebracht bij de woning van verzoeker.
[D] heeft geen vragen willen beantwoorden.
[E] heeft verklaard dat hij naar de woning van verzoeker is gegaan met de vraag of hij er mocht slapen. Volgens [E] worden er geen drugs bij verzoeker gebruikt en verkocht.
[F] heeft verklaard dat hij 17 bolletjes cocaïne heeft gekocht op [b-straat]. Er zit wel eens een dealer bij verzoeker. Hij is die dag bij verzoeker geweest en vervolgens naar huis gegaan. Hij dealt niet, de aangetroffen drugs zijn voor eigen gebruik. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder onweersproken verklaard dat [F] in verzekering is gesteld.
6.4 De voorzieningenrechter stelt vast dat uit het voorgaande blijkt dat meerdere
personen, waaronder verzoeker, hebben verklaard dat er drugs in of vanuit het pand worden verkocht. Voorts heeft een persoon met een handelshoeveelheid op zak het pand van verzoeker bezocht. Ten slotte zijn in het pand gebruikersartikelen en leeg verpakkingsmateriaal van cocaïne aangetroffen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat gelet op het voorgaande voldoende vast staat dat in het pand drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt of daartoe aanwezig zijn.
6.5 Niet van belang is of vast staat dat verzoeker betrokken is bij drugshandel. De vraag die voorligt is of verweerder de woning mocht sluiten krachtens artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet omdat daarin een middel als bedoeld in lijst I of II is verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig was. De vraag of de eigenaar of huurder enig verwijt kan worden gemaakt, is daarbij niet van belang. Wel is van belang dat verzoeker huurder is van de woning en daarom verantwoordelijk kan worden gehouden voor de gang van zaken in de woning.
6.6 Uit het voorgaande volgt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat verweerder in het onderhavige geval bevoegd was om met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet tot sluiting van verzoekers woning over te gaan.
7.1 Met betrekking tot het gebruik van de bevoegdheid overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Bij de uitoefening van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet beschikt verweerder over beleidsvrijheid. In lijn met eerdere uitspraken heeft de Afdeling in de uitspraak van 8 september 2010 (LJN BN6187) geoordeeld dat de burgemeester, gelet op het doel van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, te weten preventie en beheersing van de uit het drugsgebruik voortvloeiende risico's voor de volksgezondheid en het voorkomen van nadelige effecten van de handel in het gebruik van drugs op het openbare leven en andere lokale omstandigheden, bij de vaststelling van de sluitingstermijn mag betrekken de noodzaak om de bekendheid van de inrichting als drugsadres teniet te doen, de rust in de directe omgeving te doen wederkeren of herhaling van ernstige verstoring van de openbare orde te voorkomen alsmede een verdere aantasting van het woon- en leefklimaat te voorkomen.
7.2 De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker geen gronden heeft gericht tegen de sluitingsduur, maar wijst er ten overvloede op dat de sluiting van een pand voor de duur van zes maanden volgens bestendige jurisprudentie niet onredelijk is omdat met deze termijn de loop naar het pand en de bekendheid hiervan in kringen van drugsgebruikers kan worden doorbroken.
7.3 Met betrekking tot het standpunt van verzoeker dat met het bestreden besluit ernstige inbreuk wordt gemaakt op zijn rechten ingevolge artikel 8 EVRM overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
7.4 Uit artikel 8 van het EVRM vloeit voort dat de toepassing van de desbetreffende vorm van bestuursdwang er in concreto niet toe mag leiden dat het recht op respect voor het privé leven, het familie- en gezinsleven en de woning onevenredig wordt aangetast. Daartoe dienen de met de bevoegdheidsuitoefening in het algemeen belang nagestreefde doeleinden, voor zover die onder het bereik van het tweede lid van artikel 8 van het EVRM vallen, te worden afgewogen tegen de ingevolge het eerste lid van die bepaling te beschermen belangen van degene die daardoor wordt getroffen.
7.5 Gelet op hetgeen reeds in voorgaande overwegingen is overwogen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat geen sprake is van een aantasting van de door artikel
8 van het EVRM beschermde belangen van verzoeker welke niet in evenredige verhouding staat tot de doeleinden van artikel 13b van de Opiumwet. De bijzondere omstandigheden die verzoeker met betrekking tot zijn gezondheid en zijn sociale omstandigheden heeft aangevoerd zijn niet van dien aard dat verweerder niet tot sluiting heeft kunnen beslissen.
7.6 Het betoog van verzoeker dat hij nimmer door de politie, de verhuurder of de wijkmanager is aangesproken over het feit dat door omwonenden overlast wordt ervaren als gevolg van de toeloop tot zijn pand treft geen doel, nu voor sluiting ingevolge artikel 13a van de Opiumwet dit geen vereiste is.
8 Gelet op het voorgaande behoeft artikel 174a van de Gemeentewet in het kader van deze voorlopige voorziening geen bespreking meer. Hetgeen overigens is aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
9 Gelet op het vorenstaande acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat de sluiting als zodanig in een eventuele hoofdzaak de rechterlijke toets doorstaat. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
10 Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
II Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr.drs. C.M.A. Demetriadis, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.