uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2012 tussen
[eiseres], te [A],
(gemachtigde: mr. J.G.P. de Wit),
Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Delft; Publiekszaken; werk, inkomen en zorg, verweerder
1.1 Bij besluit van 22 maart 2011 (primair besluit I), heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ) met ingang van 1 februari 2011 beëindigd.
1.2. Bij besluit van 5 april 2011 (primair besluit II) heeft verweerder over de periode 6 juni 2007 tot en met 30 juni 2010 de aan haar verleende bijstand ingetrokken en over de periode 1 juli 2010 tot en met 31 januari 2011 de inkomensvoorziening op grond van de WIJ ingetrokken. Bij dit besluit heeft verweerder van eiseres € 40.908,03 bruto aan bijstand teruggevorderd en € 7.790,49 bruto en € 1.104,89 netto aan inkomensvoorziening krachtens de WIJ.
1.3. De tegen deze besluiten door eiseres ingediende bezwaarschriften heeft verweerder bij besluit van 23 december 2011 ongegrond verklaard voor zover gericht tegen primair besluit I en gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond voor zover gericht tegen besluit II. Verweerder heeft primair besluit II gehandhaafd over de periode vanaf 1 januari 2010. Het bedrag van de terugvordering heeft verweerder vastgesteld op € 8.875,90 bruto over 1 januari 2010 tot en met 30 juni 2010, € 7.790,49 bruto over 1 juli 2010 tot en met 31 december 2010 en 1.104,89 netto over januari 2011.
1.4. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 2 februari 2012, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld.
1.5. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.6. De zaak is op 21 juni 2012 ter zitting behandeld.
Eiseres is in persoon verschenen bijgestaan door haar advocaat.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Blok.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende relevante feiten en omstandigheden.
2.1. Eiseres woont met twee minderjarige kinderen op het adres [a-straat 1] te [A]. Zij heeft tot 1 juli 2010 bijstand ontvangen naar de norm van een alleenstaande ouder en vanaf 1 juli 2010 een inkomensvoorziening op grond van de WIJ naar dezelfde norm.
2.2. Op basis van een onderzoeksrapport van de sociale recherche (verder: het rapport) heeft verweerder geconcludeerd dat eiseres een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met [B], zonder dit aan verweerder te melden.
2.3. [B] is de vader van de kinderen van eiseres.
2.4. Ten overstaan van de adviescommissie voor bezwaarschriften heeft de vorige advocaat van eiseres verklaard dat er voldoende bewijs om is het bestaan van een gezamenlijke huishouding aan te nemen in de periode na 1 januari 2010. Hij heeft tevens bij die gelegenheid verklaard dat eiseres hulp nodig had bij met name de zorg voor de kinderen. Ten slotte heeft hij verklaard dat al voor 1 januari 2010 "tot samenleving was besloten" en dat [B] op een later tijdstip "bij haar introk". Deze verklaringen zijn vastgelegd in zijn pleitnota. Eiseres was zelf bij deze hoorzitting aanwezig.
3.1. Verweerder heeft bij het primaire besluit II het standpunt ingenomen dat eiseres vanaf 6 juni 2007 een gezamenlijke huishouding voerde met [B].
3.2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, in navolging van de adviescommissie voor bezwaarschriften, het standpunt ingenomen dat onvoldoende bewijs bestaat voor deze samenleving tot 1 januari 2010. Voor de periode vanaf 1 januari 2010 baseert verweerder zich op de verklaring ter hoorzitting en de tegenover de sociale recherche afgelegde verklaringen van eiseres en [B] die ertoe strekken dat [B] vier tot vijf dagen per week in de woning van eiseres verbleef en daar enkele malen per week overnachtte.
3.3. In beroep heeft eiseres, bijgestaan door haar huidige advocaat, gesteld dat haar vorige advocaat zich ongelukkig en onjuist heeft uitgedrukt. Zij heeft bestreden dat verweerder voldoende bewijs heeft geleverd voor het bestaan van een gezamenlijke huishouding.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Gelet op artikel 3, vierde lid, Wet werk en bijstand (Wwb) respectievelijk artikel 3, vierde lid, WIJ, bestaat een rechtsvermoeden van gezamenlijke huishouding als uit een relatie kinderen zijn geboren, zoals in het geval van eiseres en [B] en zij beiden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Beslissend voor de uitkomst van het geding is dus of aangenomen moet worden dat [B] zijn hoofdverblijf had bij eiseres op de [a-straat 1] te [A].
4.2. Bij de aanhouding van eiseres en [B] op 16 februari 2011 aan de [a-straat 1] zijn volgens het proces-verbaal (pagina 178 en verder van het rapport) geen kledingstukken of administratie van [B] ter plaatse aangetroffen. Voorafgaand aan die aanhouding zijn vanaf 3 januari 2011 observaties gedaan, waaruit naar voren komt dat [B] veelvuldig is waargenomen aan de [a-straat 1]. Tijdens haar verhoor op 16 februari 2011 heeft eiseres verklaard dat [B] veel bij haar was omdat zij dat wilde, ten behoeve van de kinderen. Zij heeft verder verklaard dat [B] hun oudste kind driemaal per week naar school brengt en dat hij, samengevat, er vaker is dan één of twee keer per week. [B] liet post op haar adres komen toen hij zijn huis was kwijtgeraakt, waarna hij in [C] is gaan wonen. Zij heeft verklaard dat [B] veel bij haar was, maar dat er ook momenten waren dat hij er niet was.
4.3. [B] stond tot 29 december 2009 ingeschreven op het adres [b-straat 1] te [A]. Op 28 oktober 2009 is deze woning ontruimd wegens huurachterstand. Per 29 december 2009 heeft [B] zich laten inschrijven op het adres [c-straat 1] te [C] (bij een tante) en vanaf 28 juli 2010 op het adres [d-straat 1] in [C], waar hij ingeschreven heeft gestaan tot 4 oktober 2010. Volgens de GBA is hij uitgeschreven met onbekende bestemming. [B] heeft, in essentie weergegeven, de verklaringen van eiseres bevestigd dat hij veelvuldig aan de [a-straat 1] aanwezig was en haar hielp bij de zorg voor hun kinderen en bij het huishouden. Hij heeft verder verklaard dat hij soms bij haar overnachtte, maar vaak ook elders, in de relevante periode op de adressen in [C]. En vanaf ongeveer oktober 2010 bij familie. Hij heeft verklaard ongeveer driemaal per week bij eiseres te hebben verbleven.
4.4. Verweerder heeft het bij het rapport gevoegde bewijsmateriaal ontoereikend geoordeeld voor de conclusie dat eiseres en [B] voor 1 januari 2010 beiden woonachtig waren aan de [a-straat 1]. Op zichzelf is dit bewijsmateriaal evenmin voldoende voor de conclusie dat [B] woonachtig was aan de [a-straat 1] te [A] ná 1 januari 2010. Daarbij tekent de rechtbank aan dat in het bedoelde bewijsmateriaal geen duidelijk onderscheid valt te maken tussen beide periodes, afgezien van de observaties die vanaf begin januari 2011 plaatsvonden.
4.5. De verklaring die namens eiseres ter hoorzitting is gegeven houdt feitelijk in dat [B] eiseres bijstond bij de zorg voor de kinderen en het huishouden. Deze verklaring voegt niets toe aan de verklaringen die eiseres tegenover de sociale recherche heeft afgelegd. Hetgeen onder punt 2 van de pleitnota is verklaard over de waardering van het bewijsmateriaal is een juridische beoordeling van de toenmalige advocaat van eiseres en geen verklaring van eiseres zelf omtrent de feiten. Hetgeen onder punt 9 van de pleitnota is gesteld, waarin de woorden "samenleven" en "bij haar introk" worden gebezigd, is eveneens niet door eiseres zelf op die manier verklaard, maar betreft door haar advocaat gemaakte gevolgtrekkingen uit de feiten. Deze verklaring levert dus geen aanvullend bewijs op ten opzichte van het bewijs dat aan het rapport kan worden ontleend.
4.6. Een en ander betekent dat het bestreden besluit alleen stand kan houden als de ter hoorzitting afgelegde verklaring als een erkenning van het voeren van een gezamenlijke huishouding moet worden opgevat. Als vertrekpunt neemt de rechtbank dat verweerder inderdaad mag afgaan op een verklaring zoals in dit geval ter hoorzitting afgelegd, zeker als die wordt gedaan door iemand die wordt bijgestaan door een advocaat, die namens betrokkene het woord voert. Ter zitting is gebleken dat vooraf overleg tussen eiseres en haar advocaat heeft plaatsgevonden, nadat de advocaat van eiseres kennis had genomen van het rapport van de sociale recherche. Omdat het een erkenning betreft van een juridische kwalificatie en niet van de feiten zelf, mag daar in beroep op worden teruggekomen, zoals in dit geval namens eiseres door haar huidige raadsman is gedaan. In dat geval dient in beroep opnieuw te worden getoetst of het voorhanden zijnde bewijsmateriaal de door verweerder daaraan toegekende juridische kwalificatie kan dragen. Dat is dus niet het geval.
4.7. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, Awb. Bij deze vernietigingsgrond overweegt de rechtbank dat verweerder weliswaar voldoende zorgvuldig onderzoek in de zin van artikel 3:2 Awb heeft verricht, maar dat aan de resultaten daarvan niet de conclusies kunnen worden verbonden die verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd.
5.1. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om zelf in de zaak te voorzien of een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder dient daarom een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Daarbij dient verweerder af te wegen of hij wenst te berusten in deze uitspraak, in welk geval hij de bezwaarschriften van eiseres gegrond dient te verklaren en de primaire besluiten dient te herroepen. Als verweerder meent voor de in geding zijnde periode of een deel daarvan de beëindiging, intrekking en terugvordering te kunnen handhaven dient hij een daartoe strekkend besluit te nemen met een verbeterde motivering. Verweerder dient met name ook nader te motiveren of aan de observaties in januari en februari 2011 voldoende bewijs valt et ontlenen voor het oordeel dat per 1 februari 2011 wel sprake was van een gezamenlijke huishouding van eiseres en [B] aan de [a-straat 1].
6.1. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd.
6.2. Verweerder wordt in de door eiser gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting) 2 punten worden toegekend.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 41,-- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van
€ 874,-- welk bedrag aan de griffier van de rechtbank moet worden vergoed.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, rechter, in aanwezigheid van W.R. Ridderhof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.