beslissing
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2012/15
zaak-/rekestnummer: 415483 / HA RK 12-143
CJIB-nummer: [nummer]
registratienummer kanton: 1140749 MB VERZ 12-12
datum beschikking: 7 mei 2012
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht, in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
Mr. J. VAN DER WINDT,
kantonrechter te Delft,
verder te noemen de kantonrechter.
1. De voorgeschiedenis en het procesverloop.
Verzoeker heeft beroep aangetekend tegen een door de officier van justitie genomen beslissing op een beroepschrift van verzoeker naar aanleiding van een beschikking voor het overtreden van een verkeersvoorschrift. De behandeling van het beroepschrift heeft plaatsgevonden op 13 maart 2012. Tijdens de behandeling heeft verzoeker de kantonrechter gewraakt.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
Op 23 april 2012 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker is verschenen. Hij heeft zijn wrakingsverzoek mondeling toegelicht. De kantonrechter is niet verschenen. Hij heeft zijn standpunt met betrekking tot het wrakingsverzoek schriftelijk kenbaar gemaakt.
3. Het standpunt van verzoeker.
Verzoeker voert aan dat hij het niet respectvol vindt van de kantonrechter dat hij op de stoel vooraan in het midden van de zaal moet gaan zitten. Die stoel is bestemd voor de verdachte in een strafzaak. Het betreft hier echter een bestuurszaak en geen strafzaak. Door die zitplaats aan te wijzen laat de kantonrechter blijken dat hij onvoldoende kennis heeft van het bestuursrecht, aldus verzoeker.
4. Het standpunt van de kantonrechter.
De kantonrechter voert aan dat de plaats van verzoeker in de rechtszaal is ingegeven door praktische overwegingen. Dat verzoeker het niet eens is met die zitplaats is zijn goed recht, maar levert naar de mening van de kantonrechter geen (vrees voor) partijdigheid op.
5. De beoordeling.
5.1. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3. De wrakingskamer is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat verzoeker door de kantonrechter wordt verzocht plaats te nemen op een stoel die in strafzaken plaats biedt aan de verdachte, geen vrees oplevert voor vooringenomenheid van de kantonrechter jegens verzoeker. Evenmin kan gezegd worden dat een bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is. Voorts kan uit die omstandigheid niet worden afgeleid dat de kennis van de kantonrechter op het gebied van Mulderzaken tekort zou schieten.
5.4. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek tot wraking dient te worden afgewezen.
6. De beslissing.
De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat een afschrift van deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan de verzoeker en aan de kantonrechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E. Timmermans, J.G.J. Brink en J.Th. van Walderveen, rechters, in tegenwoordigheid van J. Kriense Lokker als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2012.