Zittinghoudende te Amsterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
geboren op [1991], van gestelde Ivoriaanse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop, advocaat te Haarlem
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
gemachtigde: mr. H.D. Streef, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Op 20 april 2012 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 23 april 2012 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 2 mei 2012. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig
P. Nauta als tolk in de Franse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere inlichtingen te verstrekken. Verweerder heeft dit gedaan bij brief van 4 mei 2012. Eiser heeft bij brief van diezelfde datum gereageerd. Beide partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven zonder nadere zitting uitspraak te doen. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
1.1 Verweerder heeft aan de opgelegde maatregel ten grondslag gelegd dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft dit betwist. Eiser stelt dat hij, nadat hij een vertrektermijn had gekregen, zelf stappen heeft ondernomen om zijn vertrek te realiseren. Zo heeft hij contact opgenomen met de Ivoriaanse ambassade en de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM).
1.2 Verweerder heeft ter onderbouwing van het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken verwezen naar de volgende feiten en omstandigheden: dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich enige tijd aan het toezicht heeft onttrokken, dat hij zich niet aan de voor hem geldende verplichtingen heeft gehouden als bedoeld in hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000, dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en niet beschikt over voldoende middelen van bestaan en dat hij verdachte is van enig misdrijf. Verweerder heeft deze gronden ter zitting nader toegelicht.
2.1 De rechtbank is met eiser van oordeel, dat de grond dat eiser verdachte is van enig misdrijf niet aan de maatregel ten grondslag kon worden gelegd, nu het feit waarvan hij wordt of werd verdacht niet gerelateerd is aan zijn terugkeer of uitzetting. Dit feit geeft dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat er een risico bestaat dat hij zich zal onttrekken aan het toezicht. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 12 april 2012, LJN: BW3351.
2.2 De rechtbank is evenwel van oordeel dat gezien de overige gronden en de door verweerder gegeven toelichting ter zitting het risico op onttrekking aan het toezicht voldoende is komen vast te staan. Daarbij weegt de rechtbank mee dat eiser geen stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van het gestelde contact met de Ivoriaanse autoriteiten en de IOM. Bovendien zijn al ruim vijf maanden verstreken sinds verweerder hem heeft bericht dat hij geen rechtmatig verblijf meer heeft en toch is eiser er in deze tijd niet in geslaagd zijn terugkeer zelf te realiseren. Met betrekking tot de omstandigheid dat eiser geen vaste woon of verblijfplaats en onvoldoende middelen van bestaan heeft, verwijst de rechtbank naar eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 12 april 2012.
3.1 Eiser voert tevens aan dat er geen zicht op uitzetting naar Ivoorkust bestaat.
3.2 Verweerder heeft bij schrijven van 4 mei 2012 aangegeven dat sinds 1 november 2011, het einde van het besluit- en vertrekmoratorium, vijftien aanvragen bij de Ivoriaanse autoriteiten zijn ingediend tot afgifte van een laissez-passer (lp). In een enkele zaak is de Ivoriaanse nationaliteit vastgesteld. De Ivoriaanse vertegenwoordiging heeft toegezegd dat er een lp wordt afgegeven zodra in deze zaak de vluchtgegevens bekend zijn. Er gelden geen aanvullende voorwaarden, zodat er volgens verweerder van uitgegaan mag worden dat een nationaliteitsverklaring gevolgd wordt door afgifte van een lp. Nu er ook voor eiser inmiddels een lp is aangevraagd en er volgens verweerder van mag worden uitgegaan dat na een nationaliteitsverklaring wordt overgegaan tot afgifte van een lp, is er volgens verweerder voldoende zicht op uitzetting.
3.3 Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de informatie van verweerder moet worden geconcludeerd dat er sinds 1 november 2011, dus al ruim zes maanden, door de Ivoriaanse autoriteiten geen enkele lp is afgegeven en dat er dus geen zicht op uitzetting binnen redelijke termijn bestaat.
4. De rechtbank is van oordeel dat uit de door verweerder verstrekte informatie voldoende blijkt dat de Ivoriaanse autoriteiten meewerken aan het verstrekken van lp’s. Nu uit die informatie zelfs blijkt dat de autoriteiten een concrete toezegging hebben gedaan om een lp te verstrekken, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat zich op uitzegging ontbreekt.
5. Na beoordeling van de door of namens eiser naar voren gebrachte beroepsgronden, concludeert de rechtbank dat de toepassing noch de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank verklaart het beroep dan ook ongegrond.
6. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb.
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.T.A. Sukul, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2012.