RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Middelburg
AWB nummer: 11/37288
V [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer van de rechtbank in de zaak van:
[naam 1],
eiser,
gemachtigde mr. U. Koopmans,
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel
daaronder begrepen diens rechtsvoorgangers,
verweerder,
gemachtigde mr. N. Hamzaoui.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen verweerders besluit van 21 oktober 2011 (hierna: het bestreden besluit) waarbij zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 30 mei 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig H. Makarian, tolk in het Armeens. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
1. In artikel 29, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) staan de gronden vermeld die kunnen leiden tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder f, wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
Ingevolge artikel 1 A van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) is van vluchtelingschap sprake in geval de betrokkene afkomstig is uit een land waarin hij gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging wegens zijn godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging, zijn nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of tot een bepaalde sociale groep.
Ingevolge artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) mag niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
2. Eiser heeft gesteld dat hij geboren is op [geboortedatum] en dat hij de Armeense nationaliteit bezit. Eiser heeft te kampen met geheugenproblematiek en kan zich daarom niet veel meer herinneringen van hetgeen hem in Armenië is overkomen en op basis waarvan hij genoodzaakt geweest is het land te ontvluchten.
3. Verweerder heeft met verwijzing naar het bepaalde in het eerste lid van artikel 31 van de Vw 2000, in samenhang met het bepaalde in het tweede lid, onder f, van dat artikel, de aanvraag afgewezen. Eiser heeft volgens verweerder toerekenbaar geen documenten overgelegd om zijn nationaliteit, identiteit en reisroute vast te stellen en ter staving van zijn asielrelaas. Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het relaas positieve overtuigingskracht ontbeert en derhalve ongeloofwaardig wordt bevonden. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Armenië persoonlijk te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Eiser komt verder niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel in verband met zijn medische situatie. Daartoe verwijst verweerder naar een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 20 maart 2011.
4. Eiser heeft in beroep gesteld dat hij te kampen heeft met medische en psychische klachten waaronder een geheugen-, concentratie- en oriëntatiestoornis. Een en ander is volgens hem gerelateerd aan een cerebro-vasculair incident en het onvermogen om voor zichzelf te zorgen. Hij kan zich daarom ook niet veel meer herinneren over wat hem in Armenië is overkomen. In het advies van het BMA is verwezen naar informatie van International SOS. Deze informatie is volgens eiser niet direct toepasbaar op de casuïstiek in de zaak van eiser. De klachten van eiser zullen verergeren bij al dan niet gedwongen terugkeer. Eiser betwist de conclusies uit het BMA-advies alsmede dat er in het land van herkomst adequate behandelmogelijkheden zouden zijn. In het medisch advies wordt onderkend dat het niet uitgesloten is dat, indien behandeling en controle door een neurochirurg ontbreekt dan wel uitblijft dan wel onvoldoende is, dit binnen afzienbare termijn een onomkeerbaar proces tot naar de dood tot gevolg zal hebben. Het is dan ook onverantwoord dat eiser terugkeert naar Armenië. Het is volstrekt onduidelijk of daadwerkelijk adequate controle en behandeling van een neurochirurg zal worden geboden en in het geval van eiser is dit levensgevaarlijk.
Aanvullend legt eiser in beroep documenten over en verwijst hij naar een brief aan verweerder van 23 maart 2012, waarop hij geen reactie heeft ontvangen. In die brief staat vermeld dat hij intramuraal is behandeld van 18 augustus 2011 tot 11 november 2011 en dat hij thans wel in staat is om de essentialia van zijn asielrelaas te verwoorden. Om die reden verzoekt hij om alsnog nader te worden gehoord. Ter zitting beroept eiser zich in dit kader ook op IND-Werkinstructie 2010/13 van 29 oktober 2010 (hierna: de werkinstructie).
5. Verweerder reageert op de aanvullende gronden als volgt. Eiser stelt wel dat hij alsnog gehoord kan worden, maar legt geen medische informatie over. Niets wordt meegedeeld over de (on)mogelijkheid van eerder horen. Twee jaar lang is door verweerder verzocht om medische informatie in te brengen over de (on)mogelijkheid te horen en om de mogelijkheden te bekijken het relaas schriftelijk naar voren te brengen. Daarover is echter niets overgelegd. De enkele mededeling dat hij nu wel kan worden gehoord, kan volgens verweerder niet leiden tot een ander oordeel dan is verwoord in het bestreden besluit. De in beroep overgelegde stukken hadden volgens verweerder uiterlijk in de fase van bestuurlijke besluitvorming moeten worden overgelegd.
De rechtbank overweegt als volgt.
6. Gelet op de beroepsgronden, zoals ter zitting nader toegelicht, dient allereerst beoordeeld te worden of verweerder eiser in de gelegenheid had moeten stellen nader te worden gehoord over zijn asielmotieven, alvorens een besluit te nemen op diens asielaanvraag.
7. Uit de stukken is het volgende af te leiden. Op de datum van de asielaanvraag, 28 september 2009, verklaart de arts J.R. Poelman op verzoek van verweerder dat eiser niet kan worden gehoord over zijn asielmotieven. De toelichting luidt:
“Dementia na herseninfarct 4 jaar geleden. Niet geschikt voor nader gehoor en ook niet voor eerste gehoor. Eerst onderzoek door psychiater nodig. Consult neuroloog nodig. Antwoorden hebben geen waarde.”
Uit de daarna volgende correspondentie blijkt dat verweerder herhaaldelijk vraagt om nadere informatie van eiser over diens gezondheidstoestand. Op 10 december 2010 worden verklaringen toegezonden van neurologen en een radioloog, waarin onder meer staat dat sprake is van geheugenstoornissen na een hersenberoerte 3 à 4 jaar geleden en een medische ingreep (coiling) op 15 maart 2010 door een neurochirurg wegens een aneurysma. Vervolgens adviseert het BMA op 20 maart 2011 over de vraag of verwijdering van eiser schending van artikel 3 van het EVRM tot gevolg heeft. Op 27 juli 2011 wordt melding gemaakt van een afspraak van eiser op 20 juli 2011 met een psychiater en wordt nadere (medische) informatie in het vooruitzicht gesteld. Op 5 september 2011 wordt meegedeeld dat eiser is opgenomen in een instelling ter observatie en nader onderzoek gedurende een periode van twee maanden en wordt verweerder verzocht de besluitvorming aan te houden in afwachting van de onderzoeksresultaten. Nadat verweerder op 15 september 2011 een voornemen tot afwijzing van de asielaanvraag van eiser heeft uitgebracht, wordt bij zienswijze van 13 oktober 2011 een verklaring van GGZ Pro Persona te [naam 3] overgelegd dat eiser sinds [datum] is opgenomen voor behandeling op de afdeling [naam 2]. Met verwijzing naar deze verklaring wordt in de zienswijze verzocht om de besluitvorming aan te houden omdat wellicht binnenkort beter inzicht zal ontstaan in de aard van de klachten en op de wijze waarop die interfereren met de mogelijkheid om al dan niet (coherent en consistent) zijn relaas te doen.
8. Uit de hiervoor aangehaalde verklaring van Poelman moet worden afgeleid dat eiser op dat moment niet gehoord kon worden, maar dat nader onderzoek door een psychiater en een neuroloog moet plaatsvinden. Verweerder heeft naderhand weliswaar steeds getracht nadere medische informatie van eiser te verkrijgen, maar heeft niet zelf (meer) advies gevraagd over de vraag of eiser (alsnog) kon worden gehoord. In het voornemen staat daarover dat zal worden overgegaan tot besluitvorming nu er reeds twee jaar zijn verstreken sinds de asielaanvraag van eiser. De rechtbank is van oordeel, gelet op de op dat moment bij verweerder bekende informatie dat eiser voor enkele maanden ter observatie was opgenomen en het vervolgens bij zienswijze overgelegde stuk ter bevestiging daarvan, dat geen besluit had mogen worden genomen zonder de nadere informatie over de behandeling bij GGZ instelling Pro Persona, afdeling [naam 2], af te wachten. Verweerder kon er in dit licht niet zonder meer van uitgaan dat eiser in het geheel niet meer gehoord kon worden. Zulks geldt te meer nu ook in de werkinstructie het uitgangspunt is dat de situatie dat de asielzoeker in het geheel niet zal kunnen worden gehoord, slechts in uitzonderlijke gevallen zal voorkomen en dat daarin uitvoerige instructies worden gegeven over het voeren van een nader gehoor met een asielzoeker met medische/psychische problemen.
9. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit is onvoldoende zorgvuldig voorbereid en genomen en daarom in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
10. De rechtbank komt niet toe aan beoordeling van de overige beroepsgronden.
11. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten voor rechtsbijstand zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,00 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, een waarde per punt van € 437,00, en wegingsfactor 1 vanwege het gemiddelde gewicht van de zaak). Aangezien ten behoeve van eisers een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient betaling aan de griffier te geschieden.
- verklaart het beroep gegrond;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser, ad € 874,00 (achthonderdvierenzeventig euro), te betalen aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van F.L. Blok, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2012.
Afschrift verzonden op:5 juli 2012
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen vier weken na verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.