ECLI:NL:RBSGR:2012:BX3105

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/22879
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldigheid van voortduren van vrijheidsontneming na twaalf maanden in vreemdelingenbewaring

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 25 juli 2012 uitspraak gedaan in een geschil over de voortduren van de maatregel van bewaring van eiser, een Afghaanse vreemdeling, die op 4 juli 2011 in bewaring was gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming, waarbij hij ook om schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring inmiddels twaalf maanden heeft geduurd en dat de belangenafweging in het voordeel van eiser dient uit te vallen. De rechtbank overweegt dat de bewoordingen 'ten hoogste' in artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000 impliceren dat de maatregel niet zonder meer mag voortduren tot in totaal achttien maanden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van eiser bij opheffing van de maatregel zwaarder wegen dan de belangen van verweerder, die stelt dat eiser de verwijdering bemoeilijkt door niet mee te werken. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de maatregel met ingang van 4 juli 2012 onrechtmatig is en heeft de opheffing van de maatregel bevolen. Tevens is aan eiser een schadevergoeding van € 840,= toegekend, en zijn de proceskosten van € 874,= aan de griffier toegewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Nevenlocatie Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12 / 22879
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2012 in de zaak tussen
[eiser], eiser
(gemachtigde: J.C.M. van Bladel),
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder
(gemachtigde: L.M.F. Verhaegh).
Procesverloop
Op 4 juli 2011 heeft verweerder eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Tevens is om schadevergoeding verzocht.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage ingezonden. Eiser heeft daarop, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2012. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser is volgens zijn eigen verklaring geboren op 1 juli 1986 en van Afghaanse nationaliteit.
2. De rechtbank stelt allereerst vast dat het beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring laatstelijk bij uitspraak van 15 juni 2012 (AWB 12 / 18480) ongegrond is verklaard. Ter beoordeling ligt thans de vraag voor of het voortduren van de bewaring sinds het sluiten van het vooronderzoek in de vorige procedure op 14 juni 2012, rechtmatig kan worden geacht.
3. Uit de gedingstukken alsmede het verhandelde ter zitting blijkt dat verweerder op 29 juni 2012 voor het laatst een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd. Tevens is op
28 juni 2012 telefonisch contact geweest met Bureau Bijzonder Vertrek (in de voortgangsrapportage aangeduid als BVB) met de vraag of het mogelijk is om eiser zonder nationaliteitsverklaring te verwijderen naar Kabul met behulp van een EU-staat. Bureau Bijzonder Vertrek heeft te kennen gegeven dat dit mogelijk is, indien niet is of wordt getwijfeld aan de nationaliteit van eiser. Vervolgens is op 29 juni 2012 een e-mail met de bijzonderheden van de zaak naar Bureau Bijzonder Vertrek verzonden. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde meegedeeld dat op 20 juli 2012 terugkoppeling is ontvangen van Bureau Bijzonder Vertrek. Voornoemd Bureau wenst te vernemen welke stamta(a)l(en) eiser heeft gesproken tijdens de presentatie bij de Afghaanse consul op 20 januari 2012. Eiser zal hiernaar worden gevraagd tijdens een vertrekgesprek dat zal worden gehouden op 24 juli 2012. Indien Bureau Bijzonder Vertrek akkoord geeft, zal een zogenoemde Kabulcheck worden uitgevoerd, die een maand in beslag neemt. Indien de Afghaanse autoriteiten geen bezwaren hebben tegen eisers terugkeer, zal eiser met behulp van een EU-staat worden verwijderd naar Afghanistan, aldus verweerders gemachtigde ter zitting.
4. Ter zitting is door eisers gemachtigde onder meer gesteld dat niet kan worden gesproken van zicht op verwijdering binnen een redelijke termijn. Daarnaast heeft eisers gemachtigde aangegeven dat het thans ingezette traject met Bureau Bijzonder Vertrek reeds eerder had kunnen worden gestart. Verweerder heeft dit nagelaten hetgeen getuigt van onvoldoende voortvarendheid.
5. De rechtbank overweegt dat eiser blijkens de gedingstukken onvoldoende medewerking verleent aan zijn verwijdering. Eiser heeft na de presentatie bij de Afghaanse consul geen aantoonbare pogingen ondernomen om over documenten ter bevestiging van zijn identiteit te kunnen beschikken, terwijl dit wel nodig werd geacht door de consul om eisers nationaliteit te kunnen bevestigen. Het betoog van eisers gemachtigde dat eiser hiertoe niet in staat is omdat hij analfabeet is, leidt niet tot een ander oordeel. Dit betoog is niet onderbouwd en bovendien had eiser hulp kunnen vragen van bijvoorbeeld zijn gemachtigde of een andere derde bij het invullen van de benodigde papieren. Niet gebleken is dat dit niet mogelijk zou zijn geweest. De rechtbank overweegt verder dat indien in het belang van de openbare orde, met het oog op de voorgenomen verwijdering, een vrijheidsontnemende maatregel wordt opgelegd, het wettelijk systeem niet met zich brengt dat die maatregel slechts kan worden toegepast ten aanzien van de vreemdeling die medewerking verleent, maar ook en in het bijzonder ten aanzien van de vreemdeling die deze medewerking niet of in onvoldoende mate verleent. Juist in laatstbedoeld geval wordt de mogelijkheid van verwijdering veilig gesteld, doordat permanent kan worden toegezien op de van de vreemdeling te verlangen inspanningen tot terugkeer. Aldus is de rechtbank, zoals ook in de eerdere uitspraken is overwogen, van oordeel dat ten aanzien van eiser het zicht op verwijdering niet is komen te ontbreken. Nu door verweerder regelmatig vertrekgesprekken met eiser zijn gevoerd, kan evenmin worden gezegd dat verweerder in zijn algemeenheid onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.
6. Ten aanzien van de vraag of verweerder zich nog altijd, gelet op de duur van de bewaring – waarvan de duur ten tijde van het sluiten van het onderzoek ruim twaalf maanden bedraagt – in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat het belang van verweerder om eiser ter fine van uitzetting in bewaring te houden zwaarder moet wegen dan het belang van eiser om in vrijheid te worden gesteld, overweegt de rechtbank als volgt.
7. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting aangegeven dat het voortduren van de maatregel nog steeds is gerechtvaardigd. In dit verband is verwezen naar het verslag van het vertrekgesprek van 29 juni 2012 waarin eiser aangeeft niet te willen terugkeren naar Afghanistan en dat, indien hij al zou terugkeren, hij direct weer pogingen zal ondernemen om uit Afghanistan te vluchten. Mede gelet op hetgeen onder 5 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat eiser zijn verwijdering frustreert, hetgeen ook heeft geresulteerd in het verlengingsbesluit van 3 januari 2012, en dat nadien zijn houding niet ten positieve is gewijzigd. De rechtbank is desondanks van oordeel dat het voortduren van de maatregel in het onderhavige geval niet langer meer is gerechtvaardigd. Weliswaar is in artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000 bepaald dat de maatregel kan worden verlengd met ten hoogste twaalf maanden indien de verwijdering meer tijd zal vergen omdat de vreemdeling niet meewerkt, doch de bewoordingen ‘ten hoogste’ impliceren dat de maatregel niet zonder meer mag voortduren tot in totaal achttien maanden en dat een belangenafweging dient plaats te vinden naarmate de maatregel langer dan zes maanden voortduurt. De rechtbank verwijst in dat verband voorts naar onderdeel A6/5.3.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Van de zijde van verweerder dienen dan ook belangen te worden gesteld om het voortduren van de maatregel na zes maanden te (blijven) rechtvaardigen. Hierbij geldt dat naarmate de bewaring voortduurt, het belang van de vreemdeling bij opheffing van de maatregel groter wordt en zwaarder zal wegen. Dit brengt dan ook met zich dat verweerder nadere belangen moet stellen op grond waarvan de belangenafweging in het voordeel van verweerder dient uit te vallen. Het door verweerder ter zitting gestelde belang, namelijk dat eiser de verwijdering bemoeilijkt omdat hij niet meewerkt, weegt in dit geval, gelet op de duur van de bewaring, niet (meer) op tegen het belang van eiser om in vrijheid te worden gesteld. Voor zover verweerders gemachtigde in dit verband nog heeft gewezen op het traject dat is ingezet bij Bureau Bijzonder Vertrek teneinde eiser met een EU-staat te verwijderen, overweegt de rechtbank dat zij met eisers gemachtigde van oordeel is dat niet valt in te zien waarom dit traject niet eerder in gang is gezet. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting hier desgevraagd geen verklaring voor kunnen geven. Dit is naar het oordeel van de rechtbank een omstandigheid die voor rekening en risico van verweerder komt en die niet rechtvaardigt dat eiser nog langer in detentie dient te verblijven.
8. Nu eiser sinds 4 juli 2012 twaalf maanden in bewaring verbleef, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel met ingang van die dag onrechtmatig is te achten. De rechtbank zal dan ook de opheffing van de maatregel bevelen.
9. Ingevolge artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover van belang, kan de rechtbank aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen, indien zij de opheffing van een maatregel strekkende tot vrijheidsontneming beveelt. Artikel 90 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing. Ingevolge laatstbedoelde bepaling heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
10. Op grond van het vorenstaande komt eiser over de periode van 4 juli 2012 tot
25 juli 2012 (21 dagen) schadevergoeding toe. Uitgangspunt bij de vaststelling van de schadevergoeding vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, die uitgaat van een schadevergoeding van € 80,= voor elke dag die in een huis van bewaring is doorgebracht. In totaal bedraagt de schadevergoeding 21 x € 80,= is € 1.680,=. De rechtbank ziet aanleiding om tot matiging van dit bedrag over te gaan nu van de zijde van eiser sprake is geweest van frustratie van zijn verwijdering. De rechtbank zal de schadevergoeding echter niet matigen tot nihil aangezien niet gebleken is dat verweerder niet eerder contact had kunnen zoeken met Bureau Bijzonder Vertrek dan is gedaan.
Om die reden zal de rechtbank het bedrag aan schadevergoeding tot de helft van € 1.680,= matigen wat resulteert in een bedrag van € 840,=.
11. Voorts acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op in totaal € 874,= voor kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
1 punt voor het indienen van het beroepschrift;
1 punt voor het verschijnen ter zitting;
waarde per punt € 437,= met wegingsfactor 1.
12. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de bewaring met ingang van heden;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van verweerder ten bedrage van € 840,=;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, vastgesteld op € 874,=, te vergoeden aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.M. Hamer, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.A.J. Monnens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
25 juli 2012.
w.g. mr. S.A.J. Monnens,
griffier w.g. mr. M.C.M. Hamer,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier:
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van
€ 840,= (ZEGGE: ACHTHONDERDVEERTIG EURO).
Aldus gedaan op 25 juli 2012 door mr. M.C.M. Hamer.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.