ECLI:NL:RBSGR:2012:BX2905

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/28015
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van artikel 64 Vreemdelingenwet in relatie tot medische behandeling en veilige behandelomgeving voor vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 2 juli 2012 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiseres, een Burundese vrouw, voor een verblijfsvergunning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 2 augustus 2011 door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel was afgewezen, zonder toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000. Eiseres heeft hiertegen beroep aangetekend, waarbij zij werd bijgestaan door haar gemachtigde. Tijdens de zitting op 13 december 2011 is het onderzoek gesloten, maar de rechtbank heeft op 21 maart 2012 het onderzoek heropend om het Bureau Medische Advisering (BMA) de gelegenheid te geven een nieuw advies uit te brengen.

De rechtbank heeft in haar uitspraak benadrukt dat het BMA-advies onvoldoende inzichtelijk was, omdat de BMA-arts niet had beoordeeld of de informatie van de behandelaars aanleiding gaf tot gerede twijfel over de effectiviteit van de medische behandeling in het land van herkomst van eiseres. De rechtbank heeft verwezen naar eerdere jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd gesteld dat de arts van het BMA rekening moet houden met de specifieke omstandigheden van de vreemdeling en de noodzaak van een veilige behandelomgeving.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het BMA-advies niet voldeed aan de vereisten en dat verweerder het besluit ten onrechte op dit advies had gebaseerd. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard voor zover het betrekking had op de toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 en het terugkeerbesluit. Verweerder is opgedragen om binnen tien weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij ook de informatie over de kliniek in Kamenge moet worden betrokken. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 874,--.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 11/28015
V-nummers: 270.720.9287, 275.213.5298
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[eiseres],
geboren op [1984], van Burundische nationaliteit, eiseres,
en haar minderjarige kind,
[kind van eiseres],
geboren op [2011], van onbekende nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. A.M.J.M. Louwerse, advocaat te Amsterdam
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. B.M. Kristel, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Bij besluit van 2 augustus 2011 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 11 april 2008 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen en geen ambtshalve toepassing gegeven aan artikel 64 van de Vw 2000. Op 29 augustus 2011 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2011. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook waren ter zitting aanwezig E. Nsabimbona, tolk Swahili, een medewerkster van VluchtelingenWerk en twee stagiaires. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
De rechtbank heeft bij tussenbeslissing van 21 maart 2012 het onderzoek heropend. Verweerder is daarbij in de gelegenheid gesteld door het Bureau medische advisering (BMA) een nieuw advies te laten uitbrengen in verband met de uitspraak van 20 december 2011 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) en het besluit aan te vullen dan wel een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van hetgeen de rechtbank in de tussenuitspraak heeft overwogen.
Het BMA heeft in de nota van 16 april 2012 het eerder uitgebrachte advies nader aangevuld. Verweerder heeft de rechtbank op 20 april 2012 bericht dat het bestreden besluit wordt gehandhaafd. Eiser heeft gereageerd bij brief van 15 mei 2012.
Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven de zaak zonder nadere zitting af te doen. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Zoals de rechtbank reeds in haar tussenuitspraak van 21 maart 2012 heeft aangegeven (rechtsoverweging 37) blijkt uit het BMA-advies van 30 mei 2011 en de aanvullende nota’s van 15 juli 2011 en 28 juli 2011 niet dat de BMA-arts in de onderhavige procedure heeft beoordeeld of de door de behandelaar verstrekte informatie aanleiding geeft tot gerede twijfel over de effectiviteit van de in het algemeen verkrijgbare medische behandeling in het land van herkomst, terwijl daar naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de inhoud van onder meer de brief van de behandelaar, wel aanleiding voor was. In de nota van 16 april 2012 heeft het BMA in dit verband verwezen naar passages uit het BMA-protocol.
2. De rechtbank verwijst, in aanvulling op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 20 december 2011 (LJN: BU9578), naar de Afdelingsuitspraak van 18 april 2012 (LJN: BW4268). De Afdeling heeft in de laatstgenoemde uitspraak overwogen dat de arts van het BMA, wanneer de behandelaars hun oordeel over de noodzaak van een veilige behandelomgeving hebben toegespitst op de aard en het ontstaan van de psychische klachten van de desbetreffende vreemdeling en de daarop betrekking hebbende specifieke omstandigheden, in zijn advies ook aandacht moet besteden aan de door de behandelaars gestelde voorwaarde en noodzaak van een veilige behandelomgeving.
3.1 De rechtbank wijst ten aanzien van de psychische klachten van eiseres op de volgende informatie uit het dossier.
In de brief van 7 juli 2011 van de behandelend psychiater [psychiater] van GGZ Drenthe wordt, voor zover hier relevant, vermeld dat eiseres uiterst kwetsbaar is en dat zij op negatieve ontwikkelingen in de procedure snel zal kunnen decompenseren. Volgens de behandelaar bestaat er vanuit haar psychiatrische toestandsbeeld een grote kans op het ontstaan van een medische noodsituatie, te weten een suïcide(poging). Een (dreigende) terugkeer naar het land waar zij is getraumatiseerd, zal veel stress teweeg brengen met een grote kans op psychiatrische decompensatie. Vermijding is voor eiseres een belangrijk coping-mechanisme om zich staande te houden. Dit beschermingsmechanisme valt naar alle waarschijnlijkheid grotendeels weg omdat bij terugkeer de triggers niet meer te vermijden zijn. In een dergelijke, voor eiseres beangstigende, omgeving wordt behandeling onmogelijk.
In de brief van 29 november 2011 van [arts], arts bij Pharos, wordt, voor zover hier relevant, vermeld dat eiseres vanaf haar aankomst in Nederland bekend is met psychiatrische problemen die duidelijk lijken te zijn terug te voeren op haar traumatische ervaringen in haar land in combinatie met de dreiging daarnaar te worden terug gestuurd. Uit de informatie van de behandelaar van eiseres blijkt dat er gezien de traumatisering in het land van herkomst en de psychiatrische problematiek geen sprake zal zijn van een veilige behandelomgeving en dat daardoor een effectieve behandeling niet mogelijk is, aldus [arts]. Medisch gezien acht [arts] een behandeling in Burundi voor eiseres gecontraïndiceerd en de kans op een effectieve behandeling zeer klein.
3.2 De rechtbank is van oordeel dat de behandelaars hun oordeel over de noodzaak van een veilige behandelomgeving aldus hebben toegespitst op de aard en het ontstaan van de psychische klachten van eiseres en de daarop betrekking hebbende specifieke omstandigheden. Dat betekent dat de arts van het BMA op grond van omstandigheden die hij vanuit zijn deskundigheid kan beoordelen, zich in zijn advies gemotiveerd had behoren uit te laten over de vraag of, in aanmerking genomen de aard en het ontstaan van de psychische klachten, al dan niet aanleiding bestond gerede twijfel te hebben over de effectiviteit voor eiseres van de in het algemeen verkrijgbare medische behandeling of te leveren zorg in het land van herkomst. Een algemene verwijzing naar passages uit het BMA-protocol, dat niet specifiek op de medische situatie van eiseres betrekking heeft, volstaat naar het oordeel van de rechtbank niet. Daarin wordt slechts in algemene zin aangegeven waarom een arts van het BMA zich niet kan uitlaten over gevoelens van onveiligheid als mogelijke grond voor twijfel aan de effectiviteit van behandeling in het land van herkomst.
4. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat het BMA-advies onvoldoende inzichtelijk is en dat verweerder, door het advies aan zijn besluit ten grondslag te leggen, heeft gehandeld in strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Awb. De rechtbank verklaart het beroep, voor zover het betreft de toepassing van artikel 64 van de Vw 2000, gegrond en vernietigt het bestreden besluit in zoverre. De rechtbank draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen ten aanzien van de toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank gaat ervan uit dat verweerder bij het nemen van een nieuw besluit ook de informatie over de kliniek in Kamenge zal betrekken, zoals die naar voren is gekomen in de brief van 15 mei 2012 van de gemachtigde van eiseres. De rechtbank stelt voor het nemen van een nieuw besluit, in verband met het opvragen van een nieuw BMA-advies, een beslistermijn van tien weken. De rechtbank zal, op verzoek van eiseres, een dwangsom opleggen als hierna te bepalen.
5. Inzake het beroep tegen het terugkeerbesluit overweegt de rechtbank als volgt. Nu opnieuw moet worden beslist op de vraag of op eiseres artikel 64 van de Vw 2000 van toepassing is en het bestaan van uitzettingsbeletselen als bedoeld in dat artikel op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw 2000 rechtmatig verblijf oplevert, kan nog niet worden vastgesteld of eiser legaal of illegaal verblijf heeft. Nu een terugkeerbesluit volgens de definitie van artikel 3, vierde lid, van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (de Terugkeerrichtlijn) mede de vaststelling van het illegaal verblijf inhoudt, kan het terugkeerbesluit dan ook geen stand houden. Dit betekent dat het beroep, voor zover dat is gericht tegen het terugkeerbesluit, gegrond is en dat het besluit in zoverre voor vernietiging in aanmerking komt.
6. De rechtbank verklaart het beroep voor het overige ongegrond en verwijst daarbij naar de tussenuitspraak van 21 maart 2012. De rechtbank geeft verweerder in overweging bij een nieuw besluit ook de gronden die betrekking hebben op de zoon van eiseres te betrekken.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437,-- en een wegingsfactor 1).
8. Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand moet verweerder op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb het bedrag van de proceskosten betalen aan de griffier.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond voor zover het is gericht tegen het niet-toepassen van artikel 64 van de Vw 2000 en voor zover het is gericht tegen het terugkeerbesluit;
- vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
- draagt verweerder op binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak onder verbeurte van een dwangsom van € 100,-- (honderd euro) voor iedere dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-- (vijftienduizend euro);
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,-- (achthonderdvierenzeventig euro), te betalen aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, rechter, in aanwezigheid van mr. E.E. van Wiggen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2012.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: EW
Coll.: YHK
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.