ECLI:NL:RBSGR:2012:BX2884

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/18827 (vervolgberoep) en AWB 12/19726 (verlengingsbesluit)
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en verlengingsbesluit in vreemdelingenrecht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 28 juni 2012, gaat het om een beroep tegen een verlengingsbesluit van de bewaring van eiser, een Egyptische nationaliteit houder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van de bewaring op 5 juni 2012 verstreek, maar dat er op 29 mei 2012 een verlengingsbesluit was uitgevaardigd dat pas inging op 10 juni 2012. Dit leidde tot de conclusie dat er na 5 juni 2012 geen rechtsgeldige grondslag voor de bewaring was, waardoor de bewaring onrechtmatig werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de stelling van verweerder, dat er sprake was van een kennelijke verschrijving, niet kon worden gevolgd. De rechtbank benadrukte dat er een vergissing was gemaakt door maanden in plaats van dagen te tellen, en dat deze fout niet verschoonbaar was, vooral gezien het feit dat deze vergissing eerder was gemaakt door verweerder. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het verlengingsbesluit gegrond en beval de opheffing van de bewaring met onmiddellijke ingang. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot schadevergoeding aan eiser en tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand. De rechtbank concludeerde dat er wel degelijk zicht op uitzetting was, ondanks de argumenten van eiser dat er geen laisser-passer werd afgegeven. De rechtbank oordeelde dat het tijdsverloop bij de Egyptische autoriteiten nog niet zodanig was dat er geen zicht op uitzetting meer bestond. Het vervolgberoep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 12/18827 (vervolgberoep) en AWB 12/19726 (verlengingsbesluit)
V-nr:[nummer]
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 28 juni 2012 in de zaak tussen
[eiser],
geboren op [1988], van (gestelde) Egyptische nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. W.P.C. de Vries, advocaat te Amsterdam
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. W. Fairweather, werkzaam bij de Immigratie en Naturalisatiedienst.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2012. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig
A. Biada, als tolk in de Egyptisch Arabische taal.
Met inachtneming van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank onmiddellijk na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank heeft hierbij aan partijen medegedeeld dat partijen binnen één week na verzending van een afschrift van deze uitspraak voor wat betreft het verlengingsbesluit hoger beroep kunnen instellen.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep met nummer AWB 12/18872 ongegrond.
De rechtbank verklaart het beroep met nummer AWB 12/19726 gegrond en beveelt dat de bewaring met ingang van heden wordt opgeheven. De rechtbank veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 1760,-- (zegge: zeventienhonderd en zestig euro) aan eiser. De rechtbank veroordeelt verweerder als in het ongelijk gestelde partij in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 874,-- als kosten van verleende rechtsbijstand, te betalen aan de griffier van deze rechtbank.
Motivering
De rechtbank volgt eisers stelling niet dat er geen zicht op uitzetting is omdat er geen laisser-passer (lp) voor eiser wordt afgegeven. Uit de door verweerder ter zitting verstrekte inlichtingen blijkt dat er wel lp’s worden afgegeven door de Egyptische autoriteiten. Het is eisers plicht om aan te tonen wie hij is middels documenten. Eiser stelt een kopie van zijn paspoort te hebben maar hij heeft die tot nu toe niet overgelegd. Verder is het hele tijdsverloop van het onderzoek bij de Egyptische autoriteiten nog niet zodanig lang dat er thans gezegd kan worden dat het zicht op uitzetting ontbreekt. Ook de stelling van eiser dat er na 2 maanden geen lp meer zal worden afgegeven volgt de rechtbank niet. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het zicht op uitzetting niet ontbreekt. Het vervolgberoep is ongegrond.
Voor wat betreft het beroep tegen het verlengingsbesluit overweegt de rechtbank het volgende. De vraag die hier voorligt is of de bewaring rechtsgeldig is verlengd. De rechtbank stelt vast dat de termijn van 6 x 30 dagen op 5 juni 2012 verstreek. Voorts staat vast dat op 29 mei 2012 een verlengingsbesluit is uitgereikt, waarin staat dat de termijn van de bewaring met ingang van 10 juni 2012 wordt verlengd. Dit betekent dat er na 5 juni 2012 geen grondslag voor de bewaring was. Dat het verlengingsbesluit wel voor 5 juni 2012 is uitgereikt, maakt dat niet anders, omdat het toen nog niet was ingegaan. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn stelling dat, evenals in de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 6 juni 2012 met nummer AWB 12/16219, sprake is van een kennelijke verschrijving. Er is sprake van een vergissing omdat er maanden zijn geteld in plaats van dagen. Uit het besluit kan echter niet worden afgeleid dat wel is bedoeld om na ommekomst van 6 x 30 dagen te verlengen. De rechtbank is van oordeel dat deze misslag niet verschoonbaar is. Daarbij is van belang dat het voorgaande al vaker is gebeurd en dat verweerder desondanks wederom dezelfde fout heeft gemaakt. Het ontbreken van een grondslag maakt de bewaring onrechtmatig met ingang van 6 juni 2012. Het beroep tegen het verlengingsbesluit is gegrond.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
H.C. Hagen mr. H.J. Schaberg
griffier rechter