ECLI:NL:RBSGR:2012:BX2882

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
31 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/8573
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongewenstverklaring van vreemdeling die buiten Nederland verblijft en de toepassing van de Terugkeerrichtlijn

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 31 mei 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vreemdeling, eiser, en de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder. Eiser, geboren in 1984 en van Surinaamse nationaliteit, was ongewenst verklaard op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000. Het primaire besluit tot ongewenstverklaring dateert van 9 juni 2011, en het bestreden besluit op het bezwaar van eiser is van 14 februari 2012. Eiser stelde dat in plaats van een ongewenstverklaring een inreisverbod opgelegd had moeten worden op basis van artikel 11 van de Terugkeerrichtlijn. De rechtbank oordeelde echter dat ten tijde van het primaire besluit de Terugkeerrichtlijn nog niet was geïmplementeerd en dat de rechtsfiguur van een inreisverbod niet bestond binnen de Nederlandse wetgeving. Verweerder was derhalve niet bevoegd om een inreisverbod op te leggen en had enkel de mogelijkheid om eiser ongewenst te verklaren.

De rechtbank concludeerde verder dat de omstandigheid dat de implementatietermijn van de Terugkeerrichtlijn was verstreken, niet betekende dat eiser een rechtstreeks beroep op deze richtlijn kon doen. De rechtbank oordeelde dat artikel 11, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn niet onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig was geformuleerd om een inreisverbod te rechtvaardigen in plaats van een ongewenstverklaring. Bovendien was eiser op het moment van de implementatie van de Terugkeerrichtlijn op 31 december 2011 niet langer in Nederland, waardoor de richtlijn niet op hem van toepassing was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, aangezien de gronden die hij aanvoerde niet konden slagen.

De uitspraak werd gedaan door de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, waarbij de rechtbank onmiddellijk na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak deed. Partijen werden geïnformeerd dat zij binnen vier weken na verzending van een afschrift van de uitspraak hoger beroep konden instellen.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 12/8573
V-nr: [nummer]
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 31 mei 2012
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [1984], van Surinaamse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. M.I. Vennik, advocaat te Amsterdam
en:
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: drs. J.M. Sidler, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2012. De zaak is met toestemming van partijen gevoegd behandeld met de zaak geregistreerd onder nummer AWB 12/8572. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde.
Met inachtneming van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank onmiddellijk na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank heeft hierbij aan partijen medegedeeld dat partijen binnen vier weken na verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep kunnen instellen.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Motivering
1. Eiser is bij besluit van 9 juni 2011 op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 ongewenst verklaard. Bij het bestreden besluit op het bezwaar van 14 februari 2012 heeft verweerder de ongewenstverklaring gehandhaafd.
2.1 De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat in het onderhavige geval op grond van artikel 11 van de Terugkeerrichtlijn een inreisverbod had moeten worden opgelegd. Ten tijde van het primaire besluit was de Terugkeerrichtlijn nog niet geïmplementeerd en bestond de rechtsfiguur van een inreisverbod niet binnen de Nederlandse wetgeving. Verweerder was dan ook niet bevoegd op grond van de Vw 2000 aan eiser een inreisverbod op te leggen en had slechts de mogelijkheid eiser ongewenst te verklaren.
2.2 De omstandigheid dat de implementatietermijn van de Terugkeerrichtlijn reeds was verstreken, maakt ook niet dat eiser een rechtstreeks beroep op artikel 11, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn kon doen. Een particulier kan immers, indien een richtlijn na het verstrijken van de implementatietermijn niet, niet-tijdig of onjuist is geïmplementeerd, slechts een rechtstreeks beroep doen op de bepalingen van de richtlijn die onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn geformuleerd. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet gezegd worden dat uit artikel 11, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig volgt dat in plaats van een ongewenstverklaring een inreisverbod had moeten worden opgelegd.
2.3 Nu bovendien vaststaat dat eiser ten tijde van de implementatie van de Terugkeerrichtlijn op 31 december 2011 niet langer in Nederland verbleef is de Terugkeerrichtlijn ook na die datum niet op hem van toepassing. De werkingssfeer is op grond van artikel 2, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn immers beperkt tot vreemdelingen die op het grondgebied van een lidstaat verblijven. Evenmin is artikel 66a van de Vw 2000 van toepassing. Nu het inreisverbod op grond van het eerste lid van dat artikel slechts kan worden opgelegd aan vreemdelingen die Nederland moeten verlaten, volgt daaruit dat de vreemdeling zich op het moment van opleggen in Nederland moet bevinden.
2.4 De omstandigheid dat, zoals gesteld, een lange periode is verstreken tussen het gehoor met betrekking tot eisers ongewenstverklaring en het primaire besluit maakt het voorgaande niet anders, nu dit niet maakt dat voor eiser bij een snellere besluitvorming een ander rechtsregime zou hebben gegolden.
3. Nu de gronden die eiser tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd alle uitgaan van de toepasselijkheid van de Terugkeerrichtlijn, kunnen deze, gelet op het voorgaande, niet slagen. Dit betekent dat het beroep ongegrond is.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
M.E. Sjouke mr. H.J. Schaberg
griffier rechter