ECLI:NL:RBSGR:2012:BX2882
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ongewenstverklaring van vreemdeling die buiten Nederland verblijft en de toepassing van de Terugkeerrichtlijn
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 31 mei 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vreemdeling, eiser, en de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder. Eiser, geboren in 1984 en van Surinaamse nationaliteit, was ongewenst verklaard op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000. Het primaire besluit tot ongewenstverklaring dateert van 9 juni 2011, en het bestreden besluit op het bezwaar van eiser is van 14 februari 2012. Eiser stelde dat in plaats van een ongewenstverklaring een inreisverbod opgelegd had moeten worden op basis van artikel 11 van de Terugkeerrichtlijn. De rechtbank oordeelde echter dat ten tijde van het primaire besluit de Terugkeerrichtlijn nog niet was geïmplementeerd en dat de rechtsfiguur van een inreisverbod niet bestond binnen de Nederlandse wetgeving. Verweerder was derhalve niet bevoegd om een inreisverbod op te leggen en had enkel de mogelijkheid om eiser ongewenst te verklaren.
De rechtbank concludeerde verder dat de omstandigheid dat de implementatietermijn van de Terugkeerrichtlijn was verstreken, niet betekende dat eiser een rechtstreeks beroep op deze richtlijn kon doen. De rechtbank oordeelde dat artikel 11, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn niet onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig was geformuleerd om een inreisverbod te rechtvaardigen in plaats van een ongewenstverklaring. Bovendien was eiser op het moment van de implementatie van de Terugkeerrichtlijn op 31 december 2011 niet langer in Nederland, waardoor de richtlijn niet op hem van toepassing was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, aangezien de gronden die hij aanvoerde niet konden slagen.
De uitspraak werd gedaan door de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, waarbij de rechtbank onmiddellijk na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak deed. Partijen werden geïnformeerd dat zij binnen vier weken na verzending van een afschrift van de uitspraak hoger beroep konden instellen.