ECLI:NL:RBSGR:2012:BX2867

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/4087
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in verband met bestuurlijke boete voor overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage op 12 juli 2012 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waarin haar een bestuurlijke boete van € 56.000,- was opgelegd wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De boete was opgelegd omdat de vreemdelingen, die als kennismigranten in Nederland werkten, niet beschikten over een tewerkstellingsvergunning. Verzoekster stelde dat de vreemdelingen in het bezit waren van een geldige verblijfsvergunning als kennismigrant, waardoor een tewerkstellingsvergunning niet vereist was.

De voorzieningenrechter overwoog dat, ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De rechter concludeerde dat het bestreden besluit van de minister onvoldoende gemotiveerd was en dat de vreemdelingen op basis van hun verblijfsvergunningen rechtmatig in Nederland werkzaam waren. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om de voorlopige voorziening toegewezen en het besluit van de minister geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.

Daarnaast werd de minister veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die op € 874,- werden vastgesteld, en diende de minister het door verzoekster betaalde griffierecht van € 310,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en er kan geen hoger beroep tegen worden ingesteld.

Uitspraak

VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/4087
uitspraak ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzoek om een voorlopige voorziening van
[verzoekster], te [plaats],
(gemachtigden: mr. A. Durmus en mr. E .Köse),
tegen
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 april 2012 heeft verweerder verzoekster een bestuurlijke boete opgelegd van € 56.000,-.
Tegen dit besluit heeft verzoekster op 3 mei 2012 bezwaar gemaakt.
Tevens heeft verzoekster bij schrijven van 22 mei 2012 de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 31 januari 2012.
Verzoekster is daarbij vertegenwoordigd door haar gemachtigden. Verweerder is - zonder voorafgaand bericht - niet verschenen.
Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, sub 1, van de Wav wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge 2, eerste lid, van de Wav is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 18 van de Wav wordt het niet naleven van artikel 2, eerste lid, van de Wav aangemerkt als een overtreding.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, van de Wav legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een overtreding.
Ingevolge artikel 19d, derde lid, van de Wav stelt Onze Minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de overtredingen worden vastgesteld.
Ingevolge beleidsregel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav (hierna: de Beleidsregels) wordt bij de berekening van een boete, als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav, voor alle overtredingen als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav' (de Tarieflijst), die als bijlage bij de Beleidsregels is gevoegd.
Ingevolge de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav voor een rechtspersoon per overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav gesteld op € 8.000,-.
Ingevolge artikel 1d, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit ter uitvoering van de Wet arbeid vreemdelingen (het Besluit), voor zover hier van belang, is het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wav, niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijft op grond van artikel 8, onderdelen a, b, c, d, e, k, of l, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) of een vreemdeling die in het bezit is van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel 'kennismigrant' waarvoor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 is aangevraagd en die:
a. als kennismigrant als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder y, van het Vreemdelingenbesluit 2000 in Nederland wordt tewerkgesteld op basis van een arbeidsovereenkomst of een ambtelijke aanstelling en:
1°. van wie het overeengekomen vaste, naar tijdruimte en in geld vastgestelde loon als vergoeding voor zijn arbeid dat hij van de werkgever ontvangt, indien hij de leeftijd van dertig jaar niet heeft bereikt, ten minste € 33.000 per jaar bedraagt, dan wel indien hij dertig jaar of ouder is, ten minste € 45.000 per jaar bedraagt.
(...).
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat op de werkgever de plicht rust om de IND schriftelijk in kennis te stellen wanneer de kennismigrant niet langer meer werkzaam is voor de werkgever die de verblijfsvergunning tot kennismigrant heeft aangevraagd. Nu blijkens de stukken de dienstbetrekking met betrekking tot de kennismigranten is beëindigd, betekent dit automatisch het einde van diens verblijfsrechtelijke en arbeidsrechtelijke status. Wanneer betreffende werknemers wederom in Nederland als kennismigrant aan het werk willen, zal eerst opnieuw een aanvraag ingediend moeten worden. Aangezien dit niet is gebeurd en de betreffende werknemers zonder toetsing aan de kennismigrantenregeling weer aan het werk zijn gegaan is er sprake van overtreding van de Wav. Nu de vreemdelingen niet beschikten over een tewerkstellingsvergunning staat vast dat verzoekster de Wav heeft overtreden, aldus verweerder.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
De vreemdelingen die volgens verweerder zonder tewerkstellingsvergunning in Nederland arbeid hebben verricht, betreffen [A], [B], [C], [D], [E], [F] en [G], allen van Turkse nationaliteit.
Uit de stukken blijkt dat genoemde vreemdelingen ten tijde van het opleggen van de bestuurlijke boete in het bezit waren van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd met als doel 'verblijf als kennismigrant.' Op deze verblijfsvergunning staat de aantekening 'Geen TWV vereist.' Deze vergunningen waren ten tijde van het bestreden besluit alle nog geldig.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat voor genoemde vreemdelingen een tewerkstellingsvergunning vereist was.
De vreemdelingen is immers een verblijfsvergunning voor verblijf als kennismigrant verleend ten behoeve van dezelfde werkzaamheden bij dezelfde werkgever als die ten tijde van de controle van de arbeidsinspectie.
De vreemdelingen mochten deze werkzaamheden op grond van de verleende verblijfsvergunning verrichten als kennismigrant zonder in het bezit te zijn tewerkstellingsvergunning. Dat de vreemdelingen en de werkgever zich niet hebben gehouden aan de meldingsplicht en de vreemdelingen kennelijk tussentijds uit dienst zijn getreden, om vervolgens - zonder dit te melden - weer in dienst te treden, betekent weliswaar dat zij zich niet aan de voorwaarden voor de kennismigrantenregeling hebben gehouden, maar betekent niet dat hiermee automatisch een einde is gekomen aan hun verblijfsrechtelijke status. Deze status kan immers alleen van rechtswege (door afloop van de geldigheidsdatum van de verblijfsvergunning) of intrekking beëindigd worden. Niet is gebleken dat de verblijfsvergunning door de Immigratie- en Naturalisatiedienst is ingetrokken.
Niet valt derhalve in te zien, waarom de vreemdelingen desondanks in bezit moesten zijn van een tewerkstellingsvergunning.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bezwaar van verzoekster kans van slagen heeft.
De overige aangevoerde gronden behoeven derhalve thans geen bespreking.
De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding het verzoek om de voorlopige voorziening toe te wijzen, in die zin, dat het besluit van verweerder van 18 april 2012, waarin verzoekster een bestuurlijke boete van € 56.000,- is opgelegd, wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
De voorzieningenrechter ziet voorts aanleiding verweerder te veroordelen in de
kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,-).
Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage
1. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, in die zin, dat het besluit van verweerder van 18 april 2012, waarin verzoekster een bestuurlijke boete van € 56.000,- is opgelegd, wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
2. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 874,- welke kosten verweerder aan verzoekster dient te vergoeden;
3 bepaalt dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht ten bedrage van € 310,- aan verzoekster vergoedt.
De uitspraak is gedaan door mr. A.P. Pereira Horta, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.