ECLI:NL:RBSGR:2012:BX2857

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/4749 ABP
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over niet-indexatie van militair pensioen door Stichting Pensioenfonds ABP

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 11 juli 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Stichting Pensioenfonds ABP, betreffende de niet-indexatie van het militair pensioen van de eiser. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een mededeling in de betaalspecificatie van januari 2011, waarin werd aangegeven dat zijn pensioen per 1 januari 2011 niet zou worden verhoogd. De Stichting Pensioenfonds ABP, als verweerder, stelde dat de mededeling geen besluit was in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat zij derhalve niet bevoegd was om het bezwaar van de eiser inhoudelijk te beoordelen.

De rechtbank overwoog dat de Stichting Pensioenfonds ABP een privaatrechtelijke rechtspersoon is en in beginsel geen bestuursorgaan. De mededeling over de niet-indexatie was van privaatrechtelijke aard en voldeed niet aan de vereisten van een besluit zoals gedefinieerd in de Awb. De rechtbank concludeerde dat de eiser zich, indien hij het niet eens was met de berekening van zijn pensioen, tot het ABP diende te wenden en de juiste procedure volgens het Pensioenreglement te volgen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, omdat zij niet bevoegd was om kennis te nemen van de zaak.

De uitspraak benadrukt de scheiding tussen privaatrechtelijke en bestuursrechtelijke aangelegenheden, vooral in het kader van pensioenregelingen. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep ter ondersteuning van haar oordeel. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de proceskosten werden niet toegewezen, aangezien er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling bestond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/4749 ABP
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2012 in de zaak tussen
[eiser], te [plaats],
en
de directeur Pensioengerechtigden Pensioenbeheer APG (Algemene Pensioen Groep); Stichting Pensioenfonds ABP (Algemeen burgerlijk pensioenfonds), verweerder.
Procesverloop
In de betaalspecificatie ter zake van eisers militair pensioen over de maand januari 2011 is het volgende medegedeeld:
"Indexatie
Uw ABP-pensioen of uitkering wordt per 1 januari 2011 niet verhoogd. Eind oktober lag ABP op koers met het herstelplan. Maar de financiële positie van het ABP was niet voldoende om uw pensioen in 2011 structureel of incidenteel te verhogen."
Eiser heeft bij brief van 30 januari 2011 bezwaar gemaakt tegen voornoemde mededeling in de betaalspecificatie januari 2011.
Bij brief van 20 april 2011 heeft verweerder eiser medegedeeld dat het sedert 1 januari 1996 geprivatiseerde ABP niet meer valt onder de werkingssfeer van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Vanaf die datum zijn de bepalingen van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP (PR) van toepassing. De militaire pensioenen hebben altijd de (indexatie)lijn van de overige overheidspensioenen gevolgd en doen dat tot op heden nog steeds. Sinds 1 januari 1996 is ter zake van eisers pensioen geen sprake meer geweest van onvoorwaardelijke indexatie. Thans is in artikel 14.1 van het PR bepaald dat indexatie voorwaardelijk is, dit wil zeggen afhankelijk is van de financiële positie van het ABP-fonds.
Het is niet mogelijk om bezwaar te maken tegen de in de pensioenregeling vastgelegde indexatiesystematiek.
Eiser heeft bij brief van 29 mei 2011 beroep ingesteld tegen de brief van 20 april 2011.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende gedingstukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 7 juni 2012 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen.
Verweerder heeft zich, met bericht van verhindering, niet laten vertegenwoordigen.
Overwegingen
1.1 Eiser heeft bij brief van 30 januari 2011, gericht aan het ABP, bezwaar gemaakt tegen de betaalspecificatie over de maand 2011. Hij heeft hierbij medegedeeld dat hij bezwaar heeft tegen de daarin opgenomen mededeling ter zake van de indexatie van zijn pensioen, hetgeen hij kwalificeert als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
Het besluit tot niet indexatie van defensiepensioenen voortvloeiende uit vóór 1 juni 2001 opgebouwde pensioenrechten op de grond van onvoldoende kapitaaldekking mist volgens eiser een deugdelijke grondslag, aangezien indexatie van die pensioenen geen invloed heeft op de kapitaaldekkingspositie van het ABP. Toepassing van artikel 12.1, eerste lid, van het PR moet worden gezien als het gebruik maken van een bevoegdheid voor een ander doel dan waarvoor deze is verleend.
1.2 Eiser heeft in beroep aangevoerd dat onduidelijk is of verweerder er van uit gaat dat aan de betaalspecificatie een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb ten grondslag ligt. Onduidelijk is of verweerder zich beschouwt als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 van de Awb.
Eiser meent dat de staatssecretaris van Defensie het ABP heeft gemandateerd om namens hem bezwaren tegen de vaststelling van de pensioengrondslag te behandelen. Het ABP handelt bij de uitbetaling van pensioen als kassier van Defensie. De brief van 20 april 2011 is te beschouwen als een beslissing op bezwaar. Deze beslissing komt voor vernietiging in aanmerking omdat hem geen gelegenheid is geboden om te worden gehoord. Bovendien is het bestreden besluit gebrekkig omdat niet blijkt of het bezwaar niet-ontvankelijk dan wel ongegrond wordt verklaard. Eiser handhaaft de gronden van zijn bezwaar. Verweerder is voorbij gegaan aan de essentie daarvan en heeft daarop niet beslist.
2 In het verweerschrift van 16 september 2011 heeft het ABP, (mede) namens de minister van Defensie, zich op het standpunt gesteld dat een salarisspecificatie van het ABP geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Reeds om die reden is het voor eiser niet mogelijk hiertegen bezwaar te maken. Eiser dient zich, indien hij het niet eens is met de berekening van zijn pensioen, tot het ABP te wenden en daar de juiste procedure volgens het PR te volgen. De berekening/uitbetaling van het pensioen is geen zaak van de minister van Defensie en om die reden staat ook verder geen bezwaar open bij de minister van Defensie, waarvan eiser in beroep zou kunnen komen bij de rechtbank 's-Gravenhage, noch kan eiser rechtstreeks bij deze rechtbank in beroep komen. De bevoegdheid om een beslissing te nemen of uitspraken te doen in dezen komt uitsluitend toe aan het ABP en in eventuele vervolgprocedures de civiele rechter. Deze rechtbank kan eiser niet ontvangen in zijn beroep omdat de bevoegdheid ontbreekt hiervan kennis te mogen nemen. Hiertoe wordt verwezen naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad) van 13 november 2008, LJN BG5180.
3 Met ingang van 1 januari 1996 is het ABP geprivatiseerd. Ter uitvoering van de Wet privatisering ABP (WpA) is de Stichting Pensioenfonds ABP opgericht. Deze stichting heeft kort gezegd tot taak om als privaatrechtelijk pensioenfonds de verantwoordelijkheid te dragen voor de pensioenen van het overheidspersoneel, waartoe de aanspraken van de deelnemers worden neergelegd in een overeenkomst naar burgerlijk recht. De stichting is een rechtspersoon naar burgerlijk recht en in beginsel geen bestuursorgaan. De rechtbank verwijst hiertoe naar de uitspraak van de Raad van 1 december 2011, LJN BU7164.
4 Eisers militair pensioen is, in juridische zin, overgedragen van het ministerie van Defensie naar de Stichting Pensioenfonds ABP. Dat dit budgettair gezien op een bepaalde wijze is geregeld, maakt dit niet anders.
Vanaf 1 juni 2001 is het ABP-pensioenreglement op de berekening en indexatie van zijn pensioen van toepassing. Hieruit volgt dat mededeling die door de Stichting Pensioenfonds ABP, niet namens de minister van Defensie, is gedaan ter zake van indexatie van eisers militair pensioen privaatrechtelijk van aard is. Verweerder heeft in zijn besluit van 20 april 2011, gelet ook op het verweerschrift van 16 september 2011, kennelijk beoogd te zeggen dat de betaalspecificatie over januari 2011 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb en dat verweerder zich onbevoegd achtte om het bezwaar van eiser inhoudelijk te beoordelen. Hetgeen eiser heeft aangevoerd leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat dit standpunt van verweerder onjuist zou moeten worden geacht.
5 Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Meijer, rechter, in aanwezigheid van A.J. Faasse - van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2012.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.