ECLI:NL:RBSGR:2012:BX2786

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12 / 19882
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 in het kader van bewaring van vreemdelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 28 juni 2012 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. Eiser, geboren in 1965, was in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.M. Seth Paul. De minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, vertegenwoordigd door mr. W. Fairweather, was ook aanwezig. De rechtbank heeft de zaak behandeld in het kader van de vreemdelingenwetgeving, waarbij de toepassing van artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 centraal stond. Eiser betwistte dat de minister tegelijkertijd kon stellen dat er zowel een risico op onttrekking aan het toezicht bestond als dat er aanknopingspunten waren voor een Dublinclaim. De rechtbank oordeelde echter dat deze stellingen niet konden worden gevolgd. Volgens de rechtbank kan iemand in bewaring worden gesteld op basis van het risico van onttrekking aan het toezicht en het ontwijken of belemmeren van de verwijdering, ook als er aanknopingspunten zijn voor een Dublinclaim. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in het verleden meerdere aliassen heeft gebruikt en geen documenten heeft overgelegd, wat het risico op onttrekking aan het toezicht bevestigt. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd mondeling gedaan, met de mogelijkheid voor partijen om binnen een week hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 12 / 19882
V-nr: [nummer]
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 28 juni 2012 in de zaak tussen
[eiser],
geboren op [1965], van (gestelde) Algerijnse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul, advocaat te Amsterdam
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. W. Fairweather, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2012. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig
A. Biada, als tolk in de Arabische taal.
Met inachtneming van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank onmiddellijk na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank heeft hierbij aan partijen medegedeeld dat partijen binnen één week na verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep kunnen instellen.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Motivering
Eisers primaire stelling dat verweerder niet tegelijkertijd in het formulier M110-A kan aankruisen dat de maatregel wordt gevorderd door de openbare orde omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken (artikel 5.1a, eerste lid, sub a van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000) en omdat er concrete aanknopingspunten zijn voor een Dublinoverdracht (artikel 5.1a, tweede lid, van het Vb 2000), wordt door de rechtbank niet gevolgd. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit niet worden afgeleid uit genoemd artikel. Volgens dit artikel kan iemand in bewaring worden gesteld op grond van het risico van onttrekking aan het toezicht en het ontwijken of belemmeren van de verwijdering en eveneens als er aanknopingspunten zijn voor een Dublinclaim. Daar doet niet aan af dat artikel 5.1a, eerste lid, op de Terugkeerrichtlijn is gebaseerd en bij artikel 5.1a, tweede lid, de Terugkeerrichtlijn niet van toepassing is.
Ten aanzien van de door eiser betwiste gronden overweegt de rechtbank dat bij een Dublinclaimant de belangenafweging, overeenkomstig het beleid, in beginsel ten nadele van de vreemdeling uitvalt. Verweerder heeft deze belangenafweging ter zitting gemaakt en de rechtbank acht dit voldoende. Uit het feit dat eiser uit België is vertrokken blijkt dat eiser zich aan het toezicht onttrekt. Verweerder heeft ter zitting de grond dat eiser eerder een aanzegging heeft ontvangen om Nederland te verlaten laten vallen. De overige gronden kunnen echter, mede gelet op de ter zitting gegeven toelichting, aan de maatregel ten grondslag worden gelegd. Eiser heeft in het verleden meerdere aliassen gebruikt en geen documenten overgelegd. Verweerder heeft ter zitting de gronden met betrekking tot het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats en het niet beschikken over voldoende middelen van bestaan toegelicht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het risico op onttrekken aan het toezicht aanwezig is.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
M.M.J. Mooijer mr. H.J. Schaberg
griffier rechter