ECLI:NL:RBSGR:2012:BX2779

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/12487, 12/8886
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afgifte document duurzaam verblijf burger van de Unie

In deze zaak heeft eiser verzocht om afgifte van een document dat bevestigt dat hij als burger van de Europese Unie duurzaam verblijf heeft in Nederland, zoals bedoeld in artikel 8.17 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Dit artikel stelt dat een vreemdeling die gedurende vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad, recht heeft op duurzaam verblijfsrecht. Eiser stelt echter dat hij niet vijf jaar ononderbroken verblijf heeft gehad, omdat hij ten onrechte is uitgezet. Hij verwijst naar een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 7 juni 2007, waarin hij meent dat zijn ongewenstverklaring onterecht was.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser niet gevolgd. De rechtbank stelt vast dat eiser van 6 juni 1997 tot 24 augustus 2007 ongewenst was verklaard en dat hij in die periode geen rechtmatig verblijf kon hebben. De rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor de afgifte van het gevraagde document. Bovendien concludeert de rechtbank dat de enkele omstandigheid dat de nationale regelgeving achteraf in strijd blijkt met het EG-recht, niet betekent dat de ongewenstverklaring van eiser onrechtmatig was. De rechtbank wijst erop dat de opheffing van de ongewenstverklaring per 24 augustus 2007 niet betekent dat de eerdere ongewenstverklaring onrechtmatig was.

De rechtbank verklaart de beroepen van eiser ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 17 juli 2012.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Assen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Zaaksnummer: Awb 12/12487 en Awb 12/8886
Uitspraak van de rechtbank van 17 juli 2012
inzake:
[...],
geboren 1957,
van Italiaanse nationaliteit,
IND-dossiernummer: [...],
V-nummer: [...],
eiser,
gemachtigde: mr. R. van Asperen,
tegen:
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)), te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. F. Croonen, ambtenaar bij de IND.
Procesverloop
Awb 12/12487.
Bij besluit van 3 augustus 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om schadevergoeding niet ingewilligd. Bij besluit van 20 maart 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen ingestelde bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 13 april 2012 beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit.
Awb 12/8886.
Bij besluit van 7 september 2011 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot afgifte van een document waaruit het duurzaam verblijf van burgers van de Unie blijkt niet ingewilligd. Bij besluit van 5 maart 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eiser ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 15 maart 2012 beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend dat ziet op beide beroepen.
Openbare behandeling van de beroepen hebben plaatsgevonden ter zitting van 2 juli 2012. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende, niet betwiste feiten.
Eiser is bij besluit van 6 juni 1997 ongewenst vreemdeling verklaard. Bij rechterlijke uitspraak van 17 maart 1999 is de ongewenstverklaring van eiser onherroepelijk geworden. Daarna heeft eiser diverse procedures gevoerd om een verblijfsvergunning te verkrijgen, zonder het gewenste resultaat. Op 6 juni 2000 is eiser uitgezet naar Italië.
Bij besluit van 2 juli 2008 is eisers ongewenstverklaring per 24 augustus 2007 opgeheven. Bij uitspraak van 12 mei 2010 is het beroep van eiser tegen de datum van ingang - eiser had verzocht om opheffing van de ongewenstverklaring met terugwerkende kracht - niet-ontvankelijk verklaard. Eiser is op 3 mei 2011 weer teruggekeerd naar Nederland.
2.1 Eiser heeft verzocht om afgifte van een document waaruit blijkt dat hij als burger van de Europese Unie duurzaam verblijf heeft als bedoeld in artikel 8.17 van het Vreemde¬lingen¬¬besluit 2000 (Vb 2000). Ingevolge dat artikel (eerste lid, aanhef en onder a) heeft de vreemdeling die gedurende vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad, duurzaam verblijfsrecht in Nederland.
Eiser meent dat zijn verblijf buiten Nederland niet aan hem kan worden tegengeworpen omdat hij destijds ten onrechte is uitgezet. Uit een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (het Hof) van 7 juni 2007 (zaak C-50/06; LJN: BA8981) volgt volgens eiser dat hij destijds ten onrechte ongewenst is verklaard.
2.2 Voorts vraagt eiser schadevergoeding, bestaande uit de kosten die eiser heeft moeten maken om, na zijn onterechte uitzetting, weer terug naar Nederland te reizen, totaal een bedrag van € 173,50.
3.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor de gevraagde verklaring van duurzaam verblijf nu hij, gelet op het feit dat hij van 6 juni 1997 tot 24 augustus 2007 ongewenst was verklaard, in die periode geen rechtmatig verblijf kon hebben.
3.2 Verweerder ziet voorts geen aanleiding voor een schadevergoeding omdat het besluit tot ongewenstverklaring van eiser niet onrechtmatig is. Het arrest van het Hof heeft niet recht¬streeks betrekking op de individuele zaak van eiser. De latere opheffing van de ongewenst¬verklaring betekent niet dat het eerdere besluit geen formele rechtskracht heeft.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1 Niet in geschil is dat eiser niet vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad, en evenmin de afgelopen vijf jaar ononder¬broken in Nederland heeft verbleven. Gesteld noch gebleken is dat verweerder terzake enige beleidsvrijheid toekomt. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor de afgifte van een document als door eiser verzocht.
4.2 Wellicht ten overvloede merkt de rechtbank op dat uit genoemd arrest van het Hof niet volgt dat eisers ongewenstverklaring onrechtmatig is geworden. De enkele omstandigheid dat de nationale regelgeving van toen achteraf gezien in strijd is gebleken met het EG-recht, maakt nog niet dat eiser persóónlijk niet ongewenst verklaard had kunnen worden. De vraag of eiser destijds ongewenst verklaard had kunnen worden als zijn zaak was getoetst aan het toen geldende EG-recht (Richtlijn 64/221/EEG) is in de onderhavige procedure niet aan de orde. In rechte staat vast dat de ongewenstverklaring van eiser met ingang van 24 augustus 2007 is opgeheven. Niet is komen vast te staan dat de ongewenstverklaring op enig moment daaraan voorafgaand onrechtmatig is geworden.
4.3 Gelet op het voorgaande is evenmin grond voor het oordeel dat de uitzetting van eiser onrechtmatig is geweest. Voor de gevraagde schadevergoeding heeft verweerder naar het oordeel van rechtbank dan ook geen aanleiding hoeven zien.
5. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr.C.M.M. Oostdam, voorzitter, mrs. N.A. Vlietstra en H.R. Bracht, leden, bijgestaan door mr. M. Buikema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2012
griffier voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage), onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”.
Afschrift verzonden op: