Gezien de huidige situatie in de DRC, wordt geen vlucht- of vestigingsalternatief tegengeworpen, met uitzondering van asielzoekers van wie de vrees een gevolg is van de uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c van de richtlijn 2004/83/EG. Asielzoekers die uit die provincies komen en een gegronde, individuele persoonlijke vrees hebben, wordt geen vlucht- of vestigingsalternatief tegengeworpen.”
6.4 Zoals verweerder ter zitting heeft erkend, wordt, zoals uit het hiervoor onder 6.2 opgenomen beleid volgt. een vluchtalternatief eerst tegengeworpen indien sprake is van gegronde vrees voor vervolging. Gelet op het aangehaalde beleid in paragraaf 6.1 van WBV 2012/6, valt zonder nadere motivering niet in te zien dat verzoeker een vluchtalternatief wordt tegengeworpen. Zoals ter zitting door de gemachtigde van verweerder is bevestigd, is bij verzoeker niet enkel sprake van vrees als gevolg van de uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c van de Definitierichtlijn. Dat mogelijk geen sprake is van individuele persoonlijke vrees, omdat verzoeker heeft verklaard dat de genoemde groeperingen naar hem op zoek zijn vanwege zijn afkomst, maakt het voorgaande niet anders, nu verweerder met de tegenwerping van een vluchtalternatief heeft erkend dat sprake is van gegronde vrees voor vervolging.
6.5 De voorzieningenrechter zal het beroep gegrond verklaren. De overige gronden kunnen onbesproken blijven. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:46 Awb.
6.6 De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
6.7 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
6.8 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoeker heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) en € 437,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1). Omdat aan verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, worden deze bedragen ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb betaald aan de griffier.
Het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel
7. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw het beroep gegrond. Indien de rechtbank de opheffing van een maatregel strekkende tot vrijheidsontneming beveelt, kan zij ingevolge artikel 106, eerste lid, Vw aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen.
8. Ingevolge artikel 6, eerste en tweede lid, Vw kan de vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte of plaats die is beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
9. Verzoeker heeft aangevoerd dat er geen enkele reden is om aan te nemen dat verzoeker zich aan het toezicht van de Nederlandse autoriteiten te onttrekken. Het is juist zijn wens om in Nederland te verblijven. Verweerder had met een lichter middel kunnen volstaan, bijvoorbeeld een meldplicht.
In navolging van de uitspraken van 29 december 2011 (LJN: BV0964) en 29 juni 2011 (LJN: BR0158) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder de Afdeling), is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft kunnen oordelen dat in het geval van eiser niet met een lichter middel kan worden volstaan. Daartoe wordt overwogen dat indien aan eiser een minder dwingende maatregel wordt opgelegd, bijvoorbeeld een meldplicht, dit tot gevolg heeft dat eiser verdere toegang tot Nederland verkrijgt. In beginsel kan steeds worden aangenomen dat het grensbewakingsbelang niet kan worden veilig gesteld door de oplegging van een minder dwingende maatregel. Het beleid terzake, neergelegd in paragraaf C12/2.3 van de Vc, is niet kennelijk onredelijk te achten. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder dit beleid in dit geval niet in redelijkheid heeft mogen toepassen of de vrijheidsontneming anderszins onevenredig moet worden geacht, is niet gebleken. Namens verzoeker is ter zitting bevestigd dat van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder dit beleid in dit geval niet in redelijkheid heeft mogen toepassen of de vrijheidsontneming anderszins onevenredig moet worden geacht, geen sprake is.
10. Ten aanzien van de voortduring van de maatregel, overweegt de rechtbank dat verzoeker de gronden die verweerder, blijkens het voornemen en het besluit, ten grondslag heeft gelegd aan het standpunt dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, niet heeft betwist. Gelet hierop wordt verzoeker niet gevolgd in zijn betoog dat er geen risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. De enkele stelling dat er geen enkele reden is om aan te nemen dat hij zich aan toezicht zal onttrekken is hiertoe onvoldoende. Hetzelfde heeft te gelden voor zijn wens om in Nederland te verblijven. Reeds daarom bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat de voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig is.
11. De rechtbank ziet daarnaast geen grond voor het oordeel dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
12. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing