ECLI:NL:RBSGR:2012:BX2236

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/15740 en AWB 12/8712
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van financiële toelagen aan kwetsbare vreemdelingen in opvang

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 20 maart 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, een Marokkaanse vrouw en haar minderjarige kinderen, en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). De eisers hadden aanvragen ingediend voor financiële toelagen voor de maanden januari en juni 2011, welke door het COA waren afgewezen op grond van de Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen (Rvb). De rechtbank oordeelde dat de afwijzing onterecht was, omdat eisers, die vanaf 21 januari 2011 in de opvang verbleven, recht hadden op een toelage voor een deel van januari en voor de gehele maand juni.

De rechtbank overwoog dat de minderjarige kinderen van eiseres behoren tot een kwetsbare groep die recht heeft op bescherming van hun privé- en gezinsleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens. De rechtbank benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de Staat is om ervoor te zorgen dat deze kwetsbare personen niet verstoken blijven van noodzakelijke opvang en verzorging. Aangezien de kinderen de zorg van hun moeder nodig hebben, mocht het gezin niet uit elkaar worden gehaald.

De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten van het COA en oordeelde dat verweerder nieuwe besluiten moest nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers, die op € 874,- werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 11/15740 en AWB 12/8712
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2012 in de zaak tussen
[eiseres], eiseres, V-nummer [nummer], mede ten behoeve van haar minderjarige kinderen [A], V-nummer [nummer], [B], V-nummer [nummer] en [C], V-nummer [nummer] (allen tezamen eisers)
(gemachtigde: mr. W.G. Fisher, advocaat te Haarlem),
en
het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), verweerder
Procesverloop
Eiseres, geboren op [geboortedatum] 1970, en haar minderjarige kinderen geboren respectievelijk op [geboortedatum] 1999, [geboortedatum] 2003 en [geboortedatum] 2007, hebben de Marokkaanse nationaliteit.
Bij besluiten van respectievelijk 7 april 2011, verzonden op 12 april 2011, en 22 augustus 2011, verzonden op 23 augustus 2011, heeft verweerder de aanvragen voor een toelage voor de maanden januari en juni 2011 op grond van de Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen (Rvb), afgewezen.
Tegen deze besluiten hebben eisers bij afzonderlijk schrijven van respectievelijk 4 mei 2011 en 14 september 2011 beroep ingesteld bij de rechtbank.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 16 maart 2012. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.
Overwegingen
1 Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder f, van de Rvb, is het COA belast met het voorzien in de noodzakelijke bestaansvoorwaarden voor de volgende categorie vreemdelingen gedurende de daarbij aangegeven termijn: "een hier te lande in een instelling voor vrouwenopvang verblijvende vreemdeling die in verband met de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning op grond van eergerelateerd geweld, huiselijk geweld of in verband met het zijn van slachtoffer van mensenhandel, niet zijnde de vreemdeling bedoeld in onderdeel a, rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, g of h, van de Vreemdelingenwet 2000 en ten aanzien van wie door de Immigratie- en Naturalisatiedienst aan het orgaan een schriftelijke verklaring als bedoeld in het tweede lid afgegeven, vanaf het tijdstip waarop de schriftelijke verklaring is afgegeven tot het moment waarop het rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder f, g of h, van de Vreemdelingenwet 2000 is geëindigd".
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Rvb houdt het voorzien in de noodzakelijke bestaansvoorwaarden voor vreemdelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a tot en met d en f tot en met g, in het voorzien in de volgende verstrekkingen:
a. een financiële toelage;
b. de dekking van de kosten van medische verstrekkingen overeenkomstig een daartoe door het orgaan te treffen ziekekostenregeling.
Ingevolge het derde lid wordt aan de in artikel 2, eerste lid, bedoelde categorieën vreemdelingen geen onderdak in een opvangcentrum als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers, geboden.
2 Verweerder heeft de aanvragen voor een toelage voor de maanden januari en juni 2011 afgewezen op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder f, van de Rvb.
Daaraan is ten grondslag gelegd dat nu de aanvragen om een reguliere verblijfsvergunning bij beschikking van 18 januari 2011 zijn afgewezen, eisers met ingang van de dag na bekendmaking van dit besluit geen rechtmatig verblijf meer hebben in de zin van artikel 8, aanhef en onder f, g of h, van de Vw 2000. De aangewende rechtsmiddelen, het verzoek om een voorlopige voorziening van 26 januari 2011 en het beroep van 28 april 2011, hebben geen schorsende werking. Ten aanzien van de aanvraag voor een toelage voor de maand januari heeft verweerder nog overwogen dat verblijf in de vrouwenopvang één van de voorwaarden is om in aanmerking te komen voor verstrekkingen en gebleken is dat eisers eerst sedert 21 januari 2011 in de vrouwenopvang verblijven.
3 Eisers kunnen zich niet verenigen met de bestreden besluiten. Daartoe hebben zij - onder verwijzing naar nationale en internationale jurisprudentie - aangevoerd dat zij kwetsbare personen zijn, aan wie opvang behoort te worden geboden en dat, indien het in dezen niet aan verweerder is om toepassing te geven aan de positieve verplichting van de Staat om de uit artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden (EVRM) voortvloeiende rechten te waarborgen, verweerder eisers moet doorverwijzen naar de hulpverlenende instantie van de Staat die wel daartoe gehouden is.
4 De rechtbank stelt voorop dat de minderjarige kinderen van eiseres behoren tot de categorie kwetsbare personen die gezien artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden die in het bijzonder recht hebben op bescherming van hun privé- of gezinsleven en dat zij, ook al hebben zij sinds 20 januari 2011 geen rechtmatig verblijf meer in Nederland, niet op straat mogen belanden, zolang zij zich op het grondgebied van de Staat bevinden en onder diens rechtsmacht vallen. Aangezien de kinderen de zorg van hun moeder behoeven mag het gezin niet uit elkaar gehaald worden. De rechtbank vindt voor haar oordeel steun in de uitspraak van het Europees Comité voor Sociale Rechten van 20 oktober 2009 (LJN: BM3650).
Het is derhalve de rechtsplicht van de Staat er voor te zorgen dat eisers niet verstoken zijn van noodzakelijke of basale opvang en verzorging. Omdat eisers sinds 21 januari 2011 in de particuliere vrouwenopvang van [stichting] verblijven, diende verweerder, die als bestuursorgaan van de Staat de publiekrechtelijke bevoegdheid - en gehoudendheid - heeft om in zeer bijzondere omstandigheden buiten de in de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 voorziene gevallen opvang te bieden, de opvang van eisers te financieren omdat door de Staat niet op andere wijze in gelijkwaardige opvang was voorzien. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat eisers, die eerst vanaf
21 januari 2011 in de opvang hebben verbleven, in aanmerking dienden te komen voor een toelage van 11/31e deel voor de maand januari alsmede voor een toelage voor de gehele maand juni. Nu verweerder de gevraagde toelagen ten onrechte heeft geweigerd, zijn de beroepen gegrond.
5 De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,- (1 punt voor nagenoeg gelijkluidende beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,- en een wegingsfactor 1)
Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage
1 verklaart de beroepen gegrond;
2 vernietigt de bestreden besluiten;
3 bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 874,-, die deze kosten aan eisers dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Zanlier-Erkan, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag (nadere informatie: www.raadvanstate.nl).