ECLI:NL:RBSGR:2012:BX2179

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/9065
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep tegen omgevingsvergunning en projectbesluit voor bouwactiviteit in Den Haag

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 4 juli 2012 uitspraak gedaan in een geschil over de niet-ontvankelijkheid van een beroep tegen een omgevingsvergunning en een projectbesluit. De eiser had een aanvraag ingediend voor een projectbesluit en omgevingsvergunning voor de bouw van een cultureel centrum met commerciële ruimten aan de Zuidlarenstraat in Den Haag. Het bestreden besluit, dat op 8 september 2011 was genomen, verleende ontheffing van de parkeernorm en stelde dat het uitbreidingsplan 'Morgenstond' buiten toepassing bleef voor de verwezenlijking van het project, voor zover dit in strijd was met het bestemmingsplan.

De rechtbank overwoog dat de eiser geen zienswijze had ingediend tegen het ontwerp-projectbesluit, dat van 23 juni tot 4 augustus 2011 ter inzage had gelegen. De rechtbank concludeerde dat het niet indienen van een zienswijze niet verschoonbaar was, aangezien de eiser op de hoogte was van het ontwerpbesluit en de gelegenheid had om hierop te reageren. De rechtbank stelde vast dat de inhoud van het ontwerp niet afweek van het definitieve besluit, waardoor de eiser geen gegronde reden had om zijn zienswijze niet in te dienen.

De rechtbank oordeelde dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om het niet indienen van een zienswijze te rechtvaardigen. Aangezien de eiser geen zienswijze had ingediend, was het beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en wees op het feit dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat een rechtsmiddel open voor hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/9065
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2012 in de zaak tussen
[eiser], te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder,
(gemachtigde: mr. E. Veldman).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Vestia Den Haag Zuid-West, vergunninghouder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 september 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder besloten dat het uitbreidingsplan "Morgenstond" buiten toepassing blijft ten behoeve van de verwezenlijking van het project tot wijziging van de bestemming van de school Zuidlarenstraat 55-59 te Den Haag in cultureel centrum met commerciële ruimten, voor zover het project hiermee in strijd is. Bij het bestreden besluit is tevens ontheffing verleend van de parkeernorm in de Bouwverordening van de gemeente Den Haag voor 22 parkeerplaatsen minder.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit op 2 november 2011 een bezwaarschrift ingediend bij verweerder , dat na doorzending op grond van artikel 6:15 Awb op 25 november 2011 is ingekomen bij deze rechtbank.
Bij brief van 1 december 2011 heeft de rechtbank eiser verzocht aan te geven wat de reden is van het niet indienen van een zienswijze tegen het ontwerpbesluit. Eiser heeft hierop gereageerd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Het verweer is daarna aangevuld.
Zowel eiser als verweerder heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2012.
Eiser is in persoon verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [A].
Namens vergunninghouder is verschenen [B].
Overwegingen
1.1. Op 4 augustus 2010 heeft vergunninghouder een aanvraag om een projectbesluit ingediend, inhoudende dat ten behoeve van de verwezenlijking van het project in verband met het vastgestelde bestemmingsplan buiten toepassing blijft, voor zover het project hiermee in strijd is.
1.2. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden.
1.3. Het ontwerp van het projectbesluit en de daarbij behorende stukken hebben, met ingang van 23 juni 2011, gedurende zes weken, ter inzage gelegen. Eiser heeft geen zienswijze ingediend.
1.4. Op 5 april 2011 is de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen (artikel 2.1, eerste lid, onder a, Wabo) ten behoeve van het project ingediend.
1.5. Op 8 september 2011 is zowel het projectbesluit als de omgevingsvergunning voor de activiteit "bouwen" verleend. Ten aanzien van de omgevingsvergunning is niet de uitgebreide voorbereidingsprocedure gevolgd.
1.6. Het bestreden besluit is op 22 september 2011 gepubliceerd in de Staatscourant en heeft, blijkens de publicatie op de gemeentelijk website, vanaf 21 september 2011 gedurende 6 weken ter inzage gelegen.
2.1. Ingevolge het op 31 december 2011 in werking getreden artikel 1.5a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Invoeringswet) wordt - voor zover van belang - in afwijking van artikel 1.2, tweede lid, onder c, een beslissing omtrent een aanvraag om een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening gelijkgesteld met een beschikking van het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wabo, met betrekking tot de eerste fase van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.5 van die wet voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van die wet.
Het tweede lid van artikel 1.5a van de Invoeringswet bepaalt dat het eerste lid van overeenkomstige toepassing is op een beslissing als bedoeld in dat lid die voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1 van de Wabo is aangevraagd, maar nog niet is genomen, op het moment dat die beslissing wordt genomen.
Ingevolge het derde lid van artikel 1.5a is, indien op de voorbereiding van de beschikking met betrekking tot de tweede fase van een omgevingsvergunning die verband houdt met een beslissing als bedoeld in het eerste of tweede lid, op grond van artikel 2.5, tweede lid, tweede volzin, van de Wabo de reguliere voorbereidingsprocedure, bedoeld in paragraaf 3.2 van die wet, van toepassing is, in afwijking daarvan niettemin de uitgebreide voorbereidingsprocedure, bedoeld in paragraaf 3.3 van die wet, van toepassing, indien de beslissing, bedoeld in het eerste of tweede lid, is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
In het vierde lid is bepaald dat voor de mogelijkheid van beroep een beslissing die ingevolge het eerste of tweede lid is gelijkgesteld met een beschikking met betrekking tot de eerste fase van een omgevingsvergunning met de beschikking met betrekking tot de tweede fase van die omgevingsvergunning als één besluit wordt aangemerkt.
2.2. Uit het eerste en tweede lid van deze bepaling, in samenhang gelezen, volgt dat de aanvraag om het projectbesluit per 1 oktober 2010 is geconverteerd in een aanvraag om een omgevingsvergunning eerste fase als bedoeld in artikel 2.5 van de Wabo voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Tevens volgt eruit dat de aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen van 5 april 2011 als een aanvraag om omgevingsvergunning tweede fase als bedoeld in artikel 2.5 van de Wabo voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo moet worden aangemerkt.
2.3. Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, onder a, van de Wabo is afdeling 3.4. van de Awb van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op een aanvraag om een omgevingsvergunning om een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo voor zover er strijd is met het bestemmingsplan en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten derde, van de Wabo. Dat betekent dat op grond van het derde lid van artikel 1.5a, van de Invoeringswet de aanvraag om omgevingsvergunning tweede fase ook met afdeling 3.4 van de Awb voorbereid had moeten worden.
3.1. Nu het bestreden besluit vanaf 21 september 2011 gedurende zes weken ter inzage heeft gelegen, liep de beroepstermijn tot en met 2 november 2011. Het als beroepsschrift doorgezonden bezwaarschrift is dan ook tijdig ingediend.
3.2. Beschikkingen waarbij positief is beslist op de aanvragen met betrekking tot de eerste en tweede fase als bedoeld in artikel 2.5 van de Wabo worden, als deze in werking zijn getreden, op grond van artikel 2.5, achtste lid, van de Wabo tezamen aangemerkt als één omgevingsvergunning. In dit geval is dus sprake van één omgevingsvergunning voor twee activiteiten, namelijk die in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c van de Wabo, die onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo. Dat laatste neemt niet weg dat sprake is van een besluit met twee besluitonderdelen, te weten de eerste fase (c-activiteit) en tweede fase (a-activiteit).
3.3. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij slechts opkomt tegen het besluitonderdeel, zijnde de omgevingsvergunning eerste fase voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, en uitdrukkelijk niet tegen het besluitonderdeel voor de activiteit bouwen, die als omgevingsvergunning tweede fase moet worden aangemerkt.
3.4. Vast staat dat eiser geen zienswijzen heeft ingediend. Dat zou verschoonbaar zijn voor zover het de tweede fase (a-activiteit) betreft, aangezien die niet met afdeling 3.4 Awb is voorbereid. De rechtbank merkt daarbij op dat die verplichting in dit geval pas achteraf van kracht is geworden, zodat dit verzuim verweerder niet valt aan te rekenen.
3.5. Verweerder heeft correct bekendgemaakt dat het ontwerpprojectbesluit gedurende zes weken voor een ieder ter inzage lag om zienswijze op dit besluit in te dienen. Eiser was, naar ter zitting is gebleken, ook op de hoogte van het ontwerpbesluit en heeft de gelegenheid gehad om binnen de gestelde termijn een zienswijze in te dienen. Eiser heeft naar aanleiding van het in het procesverloop genoemde verzoek van de rechtbank om aan te geven waarom hij dat niet heeft gedaan, verklaard dat hij juist opkomt tegen wijzigingen die bij het bestreden besluit zijn aangebracht ten opzichte van het ontwerpbesluit. Ter zitting heeft hij ter aanvulling daarop verklaard dat hij pas besloot rechtsmiddelen in te stellen naar aanleiding van een door Vestia georganiseerde informatieavond op 1 november 2011, waarop deze wijzigingen hem bleken.
3.6. De rechtbank stelt evenwel vast dat het ontwerp van het ter inzage gelegde projectbesluit wat de inhoud betreft niet afwijkt van het definitieve bestreden besluit van 8 september 2011. Met name bevatte ook het ontwerpbesluit reeds de ontheffing van de eis om voor de nieuwe functie de benodigde parkeervoorzieningen te realiseren, anders dan eiser heeft gesteld. Anders dan eiser stelt zijn op de bedoelde informatieavond ook geen wijzigingen in het bestreden besluit ten opzichte van het ontwerpbesluit naar voren gekomen. De door eiser genoemde omstandigheden zien op de uitvoering van het project respectievelijk op de openingstijden van de horecagelegenheid die na de verbouwing ter plaatse zal worden gevestigd. Die tijden zijn niet in het bestreden besluit geregeld en worden er ook niet door beïnvloed.
4. Eisers stelling dat hij geen zienswijze heeft ingediend, omdat de aanvraag om omgevingsvergunning ten onrechte niet gelijktijdig met het verzoek om ontheffing van het bestemmingsplan is ingediend slaagt evenmin, aangezien hiertoe op grond van de Woningwet en de Wet ruimtelijke ordening voor verweerder niet de verplichting bestond. Die verplichting bestaat evenmin op grond van de Wabo, gelet op artikel 2.5 waarin uitdrukkelijk een gefaseerde besluitvorming is toegestaan. Bovendien blijkt uit de vorige overwegingen dat eiser destijds bewust er van heeft afgezien een zienswijze in te dienen.
5. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de door eiser aangevoerde omstandigheden waarom hij geen zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerp van het projectbesluit voor zijn rekening en risico dienen te worden gebracht. Nu eiser geen zienswijze heeft ingediend en aldus niet is gebleken dat hem hiervoor geen verwijt kan worden gemaakt, staat er voor eiser, gelet op het bepaalde in artikel 6:13 van de Awb, geen beroep open bij de rechtbank.
6. De na de sluiting van het onderzoek ter zitting ingekomen stukken van eiser geven de rechtbank geen aanleiding het onderzoek in deze procedure te heropenen. Aangezien het beroep niet-ontvankelijk is kunnen deze stukken hoe dan ook niet tot een andere uitkomst leiden.
7. Het beroep is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, rechter, in aanwezigheid van
drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2012.
griffier rechter
Afschrift verzonden naar partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.