vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
zaaknummer / rolnummer: 406152 / HA ZA 11-2612
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. P.J.A. van de Laar te Eindhoven,
de rechtspersoon naar publiek recht
STAAT DER NEDERLANDEN,
Ministerie van Veiligheid en Justitie
waarvan de zetel is 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. C.M. Bitter te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Staat genoemd worden.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 27 oktober 2011, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 14 maart 2012, waarbij een comparitie van partijen is bevolen,
- het proces-verbaal van comparitie van 15 mei 2012, met de daarin vermelde stukken.
1.2.Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2.De feiten
2.1.Op 9 maart 2006 heeft de Politie Brabant Zuid-Oost (hierna: de politie) in vier zeecontainers een hennepkwekerij aangetroffen. De containers waren in gebruik genomen door [A] (hierna: [A]). [A] huurde deze containers van de eigenaar-verhuurder [eiser], tevens handelend onder de naam Diba (eenmanszaak).
2.2.De zeecontainers zijn met toestemming van de officier van justitie in beslag genomen en onder beheer geplaatst bij het facilitair bedrijf Kusters Facilities (hierna: Kusters).
2.3.Kusters heeft aan de betrokken hoofdagent van politie verzocht om de containers te mogen gebruiken voor opslag. De hoofdagent heeft de vraag voorgelegd aan de officier van justitie, die hiervoor zijn toestemming heeft verleend. In een brief van 30 augustus 2006 heeft de hoofdagent Kusters vervolgens bericht dat de zeecontainers verbeurd zijn verklaard en eigendom mogen worden van Kusters.
2.4.Bij arrest van 8 juni 2007 heeft het gerechtshof te 's-Hertogenbosch [A] veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en ten aanzien van de vier zeecontainers bepaald dat deze door het Openbaar Ministerie moesten worden teruggegeven aan Diba.
2.5.Bij brief van 12 oktober 2007 heeft de politie aan [eiser] bericht dat de in beslag genomen zeecontainers aan hem worden vrijgegeven en dat ze kunnen worden opgehaald bij Kusters. Eenzelfde bericht zond de politie op die datum naar Kusters.
2.6.[eiser] heeft vervolgens de zeecontainers geïnspecteerd en geconstateerd dat deze waren beschadigd en dat de lichtstraten, takels, rekken, armaturen en polypropeenbakken waren verwijderd. Daarbij begreep hij van Kusters dat deze had verondersteld eigenaar te zijn geworden van de containers. [eiser] heeft naar aanleiding hiervan een klacht ingediend bij de politie, welke klacht gegrond is verklaard. In de bijbehorende brief van 5 februari 2008 is vermeld:
"Hij [de hoofdagent, Rb] had niet moeten ingaan op het verzoek om de containers voor opslagdoeleinden te mogen gebruiken. Hij heeft weliswaar toestemming gekregen van de Officier van Justitie om het gebruik door Kusters Facilities toe te staan. De officier van justitie heeft echter nooit toestemming gegeven om het eigendomsrecht van de containers over te dragen."
2.7.Bij brief van 27 februari 2008 heeft Kusters aan [eiser] bericht dat de containers door hem - als gebleken rechtmatig eigenaar - kunnen worden afgehaald en voorts dat vanaf 26 februari 2008 opslagkosten in rekening zullen worden gebracht van € 20,- exlusief btw per container per dag.
2.8.[eiser] heeft bij e-mailbericht van 29 februari 2008 aan Kusters bezwaar gemaakt tegen de stallingskosten en medegedeeld dat hij in afwachting is van een bericht van de verzekeraar van de politie en de containers niet komt ophalen zolang de schade aan de containers niet is hersteld of vergoed en dat de stallingskosten tot dat moment voor rekening van de politie zijn.
2.9.De verzekeraar van de politie heeft het bedrijf DEKRA Expertise (hierna: Dekra) ingeschakeld om te onderzoeken of er schade is toegebracht aan de zeecontainers. In haar rapport van 3 april 2008 concludeert Dekra dat in geen van de containers schade is aangetroffen veroorzaakt door het verwijderen van materialen, gebruikt voor het verbouwen van hennep. Als er al afwijkingen zijn, dan betreft het veranderingen die de hennepkwekers zelf hebben aangebracht. Op basis van dit rapport heeft de verzekeraar bij brief van 18 april 2008 aan [eiser] bericht niet tot schadevergoeding over te gaan.
2.10.Bij brief van 18 mei 2011 heeft [eiser] de Staat gesommeerd binnen tien dagen een bedrag van € 33.600,- te voldoen. De Staat heeft hieraan niet voldaan.
2.11.Op 3 april 2012 heeft de politie [eiser] bericht dat hij de containers voor 30 april 2012 dient op te halen bij Kusters en dat zij anders eigendom zullen worden van de Staat.
2.12.[eiser] heeft de zeecontainers niet afgehaald.
3.Het geschil
3.1.[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van de Staat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad tot betaling van € 33.600,-, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.[eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij schade heeft geleden doordat de hoofdagent de zeecontainers aan Kusters in gebruik heeft gegeven en heeft toegestaan dat bepaalde roerende zaken zijn verwijderd, welke voor de sierteelt in de containers waren bestemd, terwijl bij de verwijdering en/of ingebruikname bovendien deuken en gaten in de buitenwanden van de containers zijn ontstaan, waardoor de restwaarde van de containers nihil is.
3.3.De Staat voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
4.1.Voor de beoordeling van onderhavige vordering tot schadevergoeding is in de eerste plaats relevant om vast te stellen wat is bedoeld met de uitspraak van het gerechtshof van 8 juni 2007 dat de vier zeecontainers moeten worden teruggegeven aan [eiser]. [eiser] stelt dat hij de containers als sierteeltcontainers aan [A] had verhuurd, derhalve inclusief gaten in de zijwand en in de vloer voor beluchting en inclusief takels (lieren), rekken, bakken, lichtarmaturen en zijbescherming. Uit het betoog van [A] en het rapport Dekra leidt de rechtbank af dat voormelde zaken waren bevestigd aan de container en daarvan onderdeel uitmaakten. In de beslaglijsten zijn deze zaken - kennelijk omdat zij verbonden waren aan de container - niet vermeld, maar wel diverse overige zaken, waaronder de hennepplanten zelf, inclusief de bakjes waarmee zij in de grote bakken stonden, regentonnen, verrijdbare airco's, assimilatielampen (volgens [eiser] de "peertjes" en niet de armaturen waarin zij waren gedraaid), ventilatoren etcetera. De rechtbank gaat ervan uit dat deze zaken niet vastgeklonken waren aan de container. In elk geval heeft het hof uitsluitend ten aanzien van deze in beslag genomen voorwerpen geoordeeld dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet en dat deze voorwerpen om die reden onttrokken dienden te worden aan het verkeer. De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat aan [eiser] diende te worden teruggeven de vier zeecontainers inclusief de daaraan verbonden - en niet aan het verkeer onttrokken - zaken.
4.2.De rechtbank neemt als vaststaand aan dat Kusters alle zaken die door [eiser] in de container waren aangebracht eruit heeft gehaald, zodat de containers kaal achterbleven en door Kusters in gebruik genomen konden worden voor houtopslag. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat Kusters daarmee meer zaken heeft weggenomen dan op grond van de beslaglegging was toegestaan. De Staat heeft naar voren gebracht dat deze fout door Kusters is gemaakt en derhalve niet voor zijn rekening en risico komt. De rechtbank verwerpt dit betoog. Het is immers door de brief van de hoofdagent, waarin deze zegt dat Kusters de eigendom verwerft van de zeecontainers, dat Kusters heeft gehandeld zoals zij heeft gedaan, hetgeen haar niet verweten kan worden. Op grond van de hiervoor geschetste omstandigheden is de rechtbank dan ook van oordeel dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door niet de juiste zorg voor de in beslag genomen zeecontainers in acht te nemen.
4.3.De vraag die vervolgens beantwoording behoeft, is in hoeverre dit handelen van de Staat schade heeft veroorzaakt bij [eiser]. [eiser] heeft in verband hiermee in de eerste plaats betoogd dat hij schade heeft geleden als gevolg van het verlies van de aan de zeecontainers verbonden zaken. Hij schat de waarde van die zaken op € 1.000,- per container. De Staat heeft de waarde van de verloren zaken betwist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] ter zake niet voldaan aan zijn stelplicht. Gelet op de betwisting van de Staat had het op de weg van [eiser] gelegen om zijn stelling dat met het verlies van deze (in gebruik zijnde) zaken op het moment van inbeslagname een waarde van € 1.000,- per container was gemoeid met concrete gegevens te onderbouwen. Dat geldt temeer nu het bedrijf van [eiser] zich, naar hij stelt, specialiseert in het aanbieden van aangepaste zeecontainers voor sierteelt. Nu [eiser] in onderhavige procedure geen enkel aanknopingspunt heeft gegeven, waaruit de (rest)waarde van bedoelde zaken ten tijde van de inbeslagname blijkt, heeft [eiser] naar het oordeel van rechtbank onvoldoende feiten gesteld om daaruit af te leiden dat door het verlies van deze zaken schade voor [eiser] is ontstaan. Voor bewijslevering is daarom geen plaats.
4.4.[eiser] heeft voorts gesteld dat door het gebruik van de zeecontainers door Kusters zaaksbeschadiging is opgetreden. [eiser] wijst in dit verband op de foto's die zijn gehecht aan het rapport van Dekra waarop te zien is dat er diverse krassen en deuken op de buitenkant van de containers zitten. Ook is te zien dat onderdelen van de container sterk verbogen zijn. Hoewel op de foto's de door [eiser] gestelde gebreken aan de containers duidelijk zichtbaar zijn, kan uit de toestand van de zeecontainers na inbeslagname nog niet worden afgeleid dat deze gebreken door Kusters zijn veroorzaakt. De Staat heeft daaraan toegevoegd dat de schade ook kan zijn veroorzaakt door het gebruik van [A] van de containers voor hennepteelt. Tegen die achtergrond had het op de weg van [eiser] gelegen om zijn - betwiste - stelling, dat het voor inbeslagname nette frisse containers waren, concreet te onderbouwen, door bijvoorbeeld foto's in het geding te brengen, waaruit de staat van de containers voorafgaand aan de inbeslagname zou zijn gebleken, of een schaderapport die zijn stelling bevestigt dat de deuken, krassen en verbuigingen van recente datum zijn. Nu [eiser] dit heeft nagelaten, wordt zijn betoog ter zake gepasseerd.
4.5.Dat er schade is opgetreden als gevolg van het verwijderen van de zaken die aan de containers waren verbonden, is ook onvoldoende onderbouwd. In het rapport van Dekra wordt aangegeven dat de gaten niet zijn onstaan door het verwijderen van de aan de containers verbonden zaken, maar doordat [eiser] deze zaken aan de containers had vastgeklonken. Ook het ontluchtingsgat in de achterwand van de containers en de beluchtingsgaten in de vloer zijn - en dat wordt ook niet betwist - door [eiser] zelf aangebracht met het oog op de teelt van planten. Nu in het rapport van Dekra uitdrukkelijk is geconcludeerd dat bij het verwijderen van materialen geen (extra) schade aan de zeecontainers is toegebracht, welke de waarde of functionaliteit aantast, had [eiser] zijn stelling dat door het verwijderen van deze zaken wel zaaksbeschadiging is opgetreden met concrete gegevens nader moeten onderbouwen, hetgeen hij heeft nagelaten.
4.6.Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank [eiser] niet volgt in zijn stelling dat de containers zodanig zijn beschadigd dat hun waarde tot nihil is gedaald. Deze stelling strookt overigens ook niet met het betoog van [eiser] dat de zeecontainers na de beschadiging een schrootwaarde hadden van naar schatting tussen de € 250,- en € 400,-. Wel staat vast dat zaken uit de zeecontainers zijn verwijderd die niet verwijderd hadden mogen worden. Voor zover door deze verwijdering de containers in waarde zijn verminderd, geldt evenwel dat een vergoeding van het verlies van deze goederen gelijk staat aan de waardevermindering van de zeecontainers alsmede aan de kosten van herstel hiervan. Zoals hiervoor reeds overwogen heeft [eiser] deze schade evenwel onvoldoende concreet onderbouwd.
4.7.[eiser] heeft tot slot betoogd schade te hebben geleden, doordat hij vanaf de uitspraak van het hof op 8 juni 2007 tot 28 februari 2008 niet de beschikking heeft verkregen over de zeecontainers en daardoor huurinkomsten heeft gederfd. [eiser] voert aan dat dit werd veroorzaakt doordat Kusters de eigendom claimde van de zeecontainers. Echter, uit de stukken blijkt niet van een weigering van Kusters om de zeecontainers ter beschikking te stellen. Volgens de in het geding gebrachte verklaring van Kusters hebben de zeecontainers vanaf 12 oktober 2007, toen Kusters bericht kreeg van de politie dat de zeecontainers moesten worden teruggegeven aan [eiser], ongebruikt op het terrein gestaan, klaar om door [eiser] te worden opgehaald. [eiser] heeft echter zelf besloten om de containers niet op te halen, omdat deze naar zijn mening door Kusters waren beschadigd en hij de afwikkeling van de klacht hierover wilde afwachten. Nu de stelling dat Kusters de zeecontainers niet aan [eiser] ter beschikking heeft willen stellen onjuist is, kan de Staat in dit opzicht geen onrechtmatig handelen worden verweten. Als [eiser] de zeecontainers in die periode had willen en kunnen verhuren, dan had hij daartoe zelf initiatief kunnen nemen door de toestand van de containers vast te leggen met behulp van foto's of door een eigen schade-expert in te roepen. Vervolgens had hij de containers kunnen ophalen en gereed kunnen maken voor verhuur.
4.8.Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de Staat een fout heeft gemaakt door meer zaken uit de containers te verwijderen dan waartoe hij op grond van de beslaglijst en het latere arrest van het hof gehouden was. [eiser] heeft echter onvoldoende onderbouwd dat hij hierdoor schade heeft geleden. Van overig onrechtmatig handelen door de Staat is niet gebleken.
4.9.[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Staat worden begroot op:
- griffierecht 1.744,00
- salaris advocaat 1.158,00 (2,0 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 2.902,00
5.De beslissing
De rechtbank
5.1.wijst de vorderingen af,
5.2.veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 2.902,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Brand en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2012.