ECLI:NL:RBSGR:2012:BX1926

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
404768 - HA ZA 11-2520
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentiële vordering tot inzage in documenten in het kader van een overnamegeschil

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 11 juli 2012 uitspraak gedaan in een incident naar aanleiding van een vordering van [eiser] tot inzage in documenten op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). [eiser] vorderde inzage in diverse documenten, waaronder een (concept) due diligence rapport en correspondentie met betrekking tot de overname van aandelen in de besloten vennootschap [B] Automotive B.V. door Dome Vastgoed Wassenaar B.V. en andere betrokken partijen. De rechtbank heeft vastgesteld dat voor toewijzing van een vordering op basis van artikel 843a Rv een rechtmatig bewijsbelang moet bestaan. De rechtbank oordeelde dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een voldoende bewijsbelang had bij het verkrijgen van de gevraagde documenten. De rechtbank concludeerde dat de redenen voor het afzien van de koopovereenkomst door Dome en [B] niet uitsluitend gebaseerd waren op de due diligence-rapportages, maar ook op andere gronden die in een eerdere brief waren uiteengezet. Hierdoor was er geen sprake van een 'doorslaggevende stelling' die de gevraagde inzage rechtvaardigde. De incidentele vordering van [eiser] werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank besloot dat er geen hoger beroep openstond tegen dit vonnis, gezien het belang van een voortvarende procesvoering.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 404768 / HA ZA 11-2520
Vonnis in incident van 11 juli 2012
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. P.W.M. Steenbergen te Sassenheim,
tegen
1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DOME VASTGOED WASSENAAR B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. D.A. Molier te Utrecht,
2.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidrechtspersoon [B] AUTOMOTIVE B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. D.A. Molier,
3.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ALCREDIS FINANCE B.V.,
gevestigd te Vianen,
gedaagde in de hoofdzaak ,
verweerster in het incident,
advocaat mr. H.H. Tan te Utrecht,
4.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LOUWMAN & PARQUI B.V.,
gevestigd te Raamsdonksveer,
gedaagde in de hoofdzaak ,
verweerster in het incident,
advocaat mr. D.A. Molier.
Partijen zullen hierna [eiser] en Dome, [B], Alcredis respectievelijk L&P genoemd worden. Dome, [B] en L&P zullen gezamenlijk ook worden aangeduid als: Dome c.s.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 september 2011, met producties;
- de conclusie van antwoord van Alcredis, met producties;
- de conclusie van antwoord van Dome c.s., met producties;
- het tussenvonnis van 1 februari 2012, waarin een comparitie van partijen is bevolen;
- het proces-verbaal van comparitie d.d. 7 maart 2012;
- de incidentele conclusie van eis (exhibitie-vordering ex art. 843a Rv.);
- de incidentele conclusie van antwoord van Dome c.s.;
- de incidentele conclusie van antwoord van Alcredis.
1.2.Ten slotte is een datum voor vonnis in het incident bepaald.
2.De beoordeling in het incident
2.1.[eiser] vordert veroordeling van verweerders inzage te verschaffen in althans afschrift of uittreksel te verstrekken van:
- het (concept-) due diligence rapport;
- de correspondentie en gespreksverslagen en tussenrapporten tussen en/of van verweerders en BDO Accountants & Adviseurs (verder: BDO) en Dijkstra Voermans Advocatuur & Notariaat (verder: DVAN);
- de facturen van BDO en of DVAN;
- de stukken en informatie van eiser en/of derden en/of gedaagden met betrekking tot het due diligence onderzoek,
zulks binnen 14 dagen na de datum van het vonnis in het incident. Verder vordert [eiser] dat verweerders worden veroordeeld in de kosten van het incident, met inbegrip van de kosten van opslag, kopiëren, beschikbaarstelling en bewaring van de documenten. Bovendien verzoekt [eiser] dat de rechtbank tussentijds hoger beroep tegen het vonnis in het incident mogelijk maakt (naar de rechtbank begrijpt: voor zover de vordering in het incident mocht worden afgewezen).
2.2.Alcredit en Dome c.s. verweren zich tegen de vordering en concluderen tot afwijzing.
2.3.Op de grondslagen van de vordering van [eiser] en het verweer van Alcredis en Dome c.s. zal in de beoordeling van de vordering nader worden ingegaan, voor zover dat voor de beoordeling noodzakelijk is.
3.De beoordeling in het incident
3.1. In de hoofdzaak vordert [eiser] een verklaring voor recht dat een overname-overeenkomst tot stand is gekomen met Dome en [B], althans dat deze onderhandelingen over een overname onrechtmatig hebben afgebroken. Verder vordert hij in de hoofdzaak een verklaring voor recht dat Dome c.s. en Alcredis onrechtmatig hebben gehandeld door hem economisch buiten spel te zetten, alsmede een verklaring voor recht dat L&P en Alcredis wanprestatie
hebben gepleegd, althans onrechtmatig hebben gehandeld door dealerovereenkomsten op op te zeggen en kredietfaciliteiten in te trekken.
Nadat tegen de vorderingen bij conclusies van antwoord verweer is gevoerd heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Vervolgens is de zaak naar de rol verwezen opdat partijen zouden kunnen re- en dupliceren.
3.2. [eiser] heeft - in lijn met het door hem gevorderde, zoals hierboven kort omschreven - in de hoofdzaak de stelling betrokken dat de intentieovereenkomst die hij en de STAK [A] Beheer, enerzijds, met [B] (voorheen: Hawama) en Dome, anderzijds, hebben gesloten, ten onrechte niet tot koop van de aandelen door [B] en Dome heeft geleid, althans dat [B] en Dome onrechtmatig hebben gehandeld door niet nader te onderhandelen over de overname van aandelen, na het due diligence onderzoek. Ter comparitie hebben Dome c.s. verklaard dat een due diligence onderzoek heeft plaatsgevonden door DVAN (juridisch onderzoek) en door BDO (fiscaal en financieel onderzoek). Zij hebben gesteld dat reeds snel na de aanvang van het onderzoek bleek dat er problemen waren gesignaleerd in de over te nemen vennootschap [B] Dealer Holding BV en haar dochtermaatschappijen, die grote zorgen baarden. Bij conclusie van antwoord in de hoofdzaak heeft Dome c.s. geciteerd uit een brief van 19 november 2008, waarin "een aantal belangrijke risico's" werd opgesomd, dat Dome en Dijksma grond had gegeven definitief af te zien van de koop van de aandelen.
3.3. Voor toewijzing van een vordering gebaseerd op artikel 843a Rv. is vereist dat er een rechtmatig (bewijs-)belang bestaat bij de verlangde exhibitie (inzage, afschrift of uittreksel), met dien verstande dat het bewijsstuk moet kunnen bijdragen aan het onderbouwen van een mogelijk doorslaggevende stelling in een geding. Verder kan een dergelijke vordering alleen worden toegewezen als "bepaalde bescheiden" worden gevorderd, bescheiden waarover de verweerders daadwerkelijk de beschikking hebben of realiter kunnen krijgen. Eiser moet bovendien partij te zijn bij de rechtsbetrekking in verband waarmee de exhibitie wordt gevorderd. Als aan deze vereisten is voldaan zal de vordering niettemin moeten worden afgewezen als daarvoor gewichtige redenen bestaan of indien een behoorlijke rechtsgang ook gewaarborgd is zonder de gevorderde exhibitie.
3.4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] niet aannemelijk gemaakt dat hij een in dit verband als voldoende aan te merken bewijsbelang heeft bij het verkrijgen van een afschrift van de door hem in de incidentele conclusie onder nr. 24 genoemde stukken. [B] en Dome hebben immers aan [eiser] duidelijk gemaakt op grond van welke risico's die (zoals dat in de intentieovereenkomst van 23 oktober 2008 is verwoord) "uit het ... uit te voeren due diligence onderzoek op hoofdlijnen ... of anderszins ..." naar voren zijn gekomen, zij afzagen van het aangaan van de koopovereenkomst. Uit de geciteerde passage blijkt voldoende dat [B] en Dome hun beslissing om geen koopovereenkomst aan te gaan ook konden baseren op andere gronden dan de gronden die zouden blijken uit het due diligence-onderzoek. De redenen om af te zien van het aangaan van de beoogde koopovereenkomst hebben [B] en Dome gespecificeerd bij de hiervoor al genoemde brief van 19 november 2008 (productie 15 bij dagvaarding). Indien [eiser] van mening is dat [B] en Dome niet (meer) konden afzien van het aangaan van een koopovereenkomst, respectievelijk gehouden waren verder te onderhandelen, dan zal [eiser] zijn pijlen dienen te richten op de door [B] en Dome schriftelijk kenbaar gemaakte redenen voor het afzien van de overeenkomst. Of en in hoeverre die redenen alle of ten dele aan de orde zijn gekomen in de (voorlopige) due diligence-rapportages is niet beslissend voor dit geschil, zodat van een "doorslaggevende stelling", als bedoeld in 3.3., geen sprake zal kunnen zijn.
Het ontbreken van een voldoende bewijsbelang bij [eiser] geldt, tegen deze achtergrond, eens te meer bij de overige door [eiser] genoemde documenten (correspondentie, gespreksverslagen, tussenrapporten, facturen, stukken en informatie met betrekking tot het due diligence-onderzoek), waarvan hij inzage of afschrift verlangt. Deze documenten zijn immers afgeleid van de (voorlopige) due diligence-rapportages.
3.5. Het voorgaande leidt ertoe dat de incidentele vordering zal worden afgewezen, met veroordeling van [eiser] in de kosten. De rechtbank ziet in het belang bij een voortvarende procesvoering en bij het ontbreken van bijzondere argumenten om daarover anders te oordelen, aanleiding om tegen dit vonnis geen hoger beroep open te stellen.
3.De beslissing
De rechtbank
3.1. wijst de vorderingen af;
3.2. veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, aan de zijde van Dome c.s. begroot op € 452,- en aan de zijde van Alcredis begroot op € 452,-;
3.3. verwijst de hoofdzaak vaan de rolzitting van 22 augustus 2012, voor het nemen van een conclusie van repliek, laatste uitstel.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2012.