ECLI:NL:RBSGR:2012:BX1744

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
384419 - HA RK 11-6
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vaststelling van het Nederlanderschap op basis van niet tijdig afgelegde optie

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 7 juni 2012 uitspraak gedaan in een verzoek van een vrouw, geboren in 1975 in de Dominicaanse Republiek, die haar Nederlandse nationaliteit wilde vaststellen. De verzoekster, die in 1990 naar Bonaire verhuisde, stelde dat haar moeder in 1981 door optie de Nederlandse nationaliteit had verkregen en dat zij op 3 september 1992 namens haar moeder had geopteerd voor de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank oordeelde dat de optie ten behoeve van de verzoekster niet tijdig was afgelegd, aangezien deze uiterlijk voor 1 januari 1988 had moeten plaatsvinden. De rechtbank concludeerde dat de eventuele Nederlandse nationaliteit van de moeder van verzoekster niet relevant was voor de beslissing, omdat de optie te laat was afgelegd.

De procedure begon met een verzoekschrift dat op 5 januari 2011 was ingediend. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling op 26 april 2012 gehouden, waarbij zowel de verzoekster als haar advocaat, mr. H.K. Jap-A-Joe, aanwezig waren. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), vertegenwoordigd door mr. C.M. Meijer, was ook aanwezig. De IND betwistte de claim van de verzoekster en stelde dat zij niet in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank heeft de argumenten van de IND en de officier van justitie, die zich bij de IND aansloot, in overweging genomen.

De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was van ambtelijk verzuim en dat de verzoekster niet kon aantonen dat haar moeder de Nederlandse nationaliteit had verkregen. De rechtbank wees het verzoek van de verzoekster af, met de overweging dat het niet mogelijk was om de optie na de gestelde termijn alsnog geldig te verklaren. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 7 juni 2012.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 384419 / HA RK 11-6
Beschikking van 7 juni 2012
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
advocaat mr. H.K. Jap-A-Joe te Utrecht,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. C.M. Meijer.
Partijen worden hierna aangeduid met '[verzoekster]' en 'IND'.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 5 januari 2011 ingekomen verzoekschrift;
- de brief van mr. Jap-A-Joe van 14 april 2011;
- de brieven van de IND van 1 februari 2011 en 26 januari 2012.
1.2.De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 april 2012. [verzoekster] is verschenen, vergezeld van mr. Jap-A-Joe. Namens de IND is mr. Meijer verschenen. De officier van justitie heeft schriftelijk te kennen gegeven geen prijs te stellen op een mondelinge behandeling.
2.De feiten
2.1.[verzoekster] is op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats] (Dominicaanse Republiek) geboren als dochter van [moeder van verzoekster], in het bezit van de Dominicaanse nationaliteit. Op
3 september 1992 heeft de moeder ten behoeve van [verzoekster] ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand te Kralendijk op Bonaire een kennisgeving afgelegd op grond van artikel 27, lid 2, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (1985) (verder: RWN).
2.2.Aan [verzoekster] is op 23 september 2002 en op 1 oktober 2007 door de consul respectievelijk de ambassadeur te Santo Domingo een Nederlands paspoort afgegeven. Naar aanleiding van een aanvraag tot verlening van een paspoort aan haar zoon is een onderzoek ingesteld naar de nationaliteit van [verzoekster]. Bij brief van 17 september 2010 is [verzoekster] door de minister van Buitenlandse Zaken medegedeeld dat zij niet het Nederlanderschap bezit.
3.Het verzoek
3.1.[verzoekster] verzoekt de rechtbank vast te stellen dat zij de Nederlandse nationaliteit bezit. Zij voert daartoe aan dat haar moeder in 1981 door optie na huwelijk met een Nederlander de Nederlandse nationaliteit verkreeg. Op 3 september 1992 heeft haar moeder namens haar overeenkomstig het bepaalde in artikel 27, lid 2, RWN(oud) geopteerd voor de Nederlandse nationaliteit. Zij heeft hierdoor vanaf 3 september 1992 de Nederlandse nationaliteit.
3.2.De optieverklaring ex artikel 27, lid 2, RWN(oud), dient weliswaar binnen drie jaar na de inwerkingtreding van de RWN op 1 januari 1985 te zijn afgelegd, maar de ambtenaar van de burgerlijke stand te wiens overstaan de optie in 1992 is afgelegd heeft onderkend dat er ambtelijk verzuim was gepleegd door de moeder van [verzoekster] op geen enkele wijze te informeren dat [verzoekster] slechts vóór 1 januari 1988 kon opteren voor de Nederlandse nationaliteit. Het verzuim is door de ambtenaar van de burgerlijke stand geheeld door de moeder van [verzoekster] alsnog in staat te stellen namens [verzoekster] te opteren. Na meer dan 18 jaar kan door de minister van Buitenlandse Zaken geen streep meer door de optie worden gehaald, aldus [verzoekster].
4.Het standpunt van de IND en van de officier van justitie.
4.1.De IND stelt zich op het standpunt dat [verzoekster] niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit en dat het verzoek daarom dient te worden afgewezen. Primair is de IND van mening dat [verzoekster] onvoldoende heeft aangetoond dat haar moeder gedurende de optieperiode daadwerkelijk in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit. Zij heeft geen bescheiden overgelegd waaruit blijkt dat haar moeder in 1981 na haar huwelijk met een Nederlander door optie het Nederlanderschap heeft verkregen.
4.2.Subsidiair meent de IND dat de op 3 september 1992 op Bonaire ten behoeve van [verzoekster] afgelegde optie ex artikel 27, lid 2, RWN(oud) geen rechtsgevolg heeft, aangezien een zodanige optie uiterlijk tot 1 januari 1988 kon worden afgelegd.
4.3.De officier van justitie heeft schriftelijk verklaard zich aan te sluiten bij het advies van de IND.
5.De beoordeling
5.1.Bij de beoordeling van het onderhavige verzoek laat de rechtbank in het midden of [verzoekster] voldoende heeft aangetoond dat haar moeder in 1981 door optie na huwelijk met een Nederlandse man de Nederlandse nationaliteit verkreeg. De eventuele Nederlandse nationaliteit van de moeder van [verzoekster] is, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, voor de beslissing op het onderhavige verzoek niet van belang.
5.2.Artikel 27, lid 2, RWN(oud) bepaalt dat het niet-Nederlandse kind van een vrouw die Nederlander is door optie het Nederlanderschap kan verkrijgen. Het kind dient op het tijdstip van inwerkingtreding van de RWN (1 januari 1985) de leeftijd van 21 jaar nog niet te hebben bereikt. Voor hen die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt moet de verklaring worden afgelegd door de moeder of, indien deze is overleden, door de wettelijk vertegenwoordiger. De verklaring moet worden afgelegd binnen drie jaar na de inwerkingtreding van de RWN, derhalve vóór 1 januari 1988.
5.3.De rechtbank is, gelet op voormeld artikel 27, lid 2, RWN(oud), van oordeel dat de optie ten behoeve van [verzoekster] niet tijdig is afgelegd. Een zodanige optie kon tot uiterlijk
1 januari 1988 worden afgelegd. De optie ten behoeve van [verzoekster] is pas afgelegd op
3 september 1992. De eventuele Nederlandse nationaliteit van de moeder van [verzoekster] is derhalve niet meer van belang. Mocht zij in het bezit zijn (geweest) van de Nederlandse nationaliteit dan nog blijft staan dat de optie te laat is afgelegd en [verzoekster] niet de Nederlandse nationaliteit door middel van die optie kon verkrijgen.
5.4.Van een ambtelijk verzuim, zoals door [verzoekster] is gesteld, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. [verzoekster] heeft ter zitting zelf verklaard dat zij in 1990 vanuit de Dominicaanse Republiek is verhuisd naar Bonaire. Voorts is gebleken dat haar geboorteakte pas in 1989 is opgemaakt. Het bestaan van [verzoekster] was derhalve tot 1990 in Bonaire niet bekend. Het kan de ambtenaar van de burgerlijke stand op Bonaire daarom niet worden verweten dat hij de moeder van [verzoekster] niet heeft bericht dat zij tot 1 januari 1988 voor [verzoekster] kon opteren voor de Nederlandse nationaliteit.
5.5.Ook de omstandigheid dat aan [verzoekster] tot tweemaal toe in de Dominicaanse Republiek een Nederlands paspoort is afgegeven kan niet leiden tot de conclusie dat [verzoekster] daarom in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. De wijzen waarop de Nederlandse nationaliteit kan worden verkregen worden limitatief in de RWN genoemd. Het uitreiken van een Nederlands paspoort wordt daaronder niet begrepen. In die situatie kan niet gesproken worden van strijd met het vertrouwensbeginsel of enig ander beginsel van behoorlijk bestuur.
5.6.Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek dient te worden afgewezen.
6.De beslissing
De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.J. Paris, mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en mr. C.W. de Wit en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2012.