ECLI:NL:RBSGR:2012:BX1737

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
390218 / HA ZA 11-910
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongerechtvaardigde verrijking van de Staat in verband met CO2-credits en het Kyoto-verdrag

In deze zaak vorderde Face the Future B.V. een schadevergoeding van de Staat der Nederlanden op basis van ongerechtvaardigde verrijking. De eiseres stelde dat de Staat ongerechtvaardigd was verrijkt door de CO2-reductie gerealiseerd door de bossen van Face the Future mee te tellen voor zijn Kyoto-doelstellingen, zonder de kosten die Face the Future had gemaakt voor de aanplant van deze bossen te vergoeden. De rechtbank oordeelde dat de Staat op grond van het Kyoto Protocol verplicht was om alle bebossing binnen zijn landsgrenzen mee te tellen bij zijn jaarlijkse opgave van CO2-compensatie. De rechtbank concludeerde dat de verrijking van de Staat niet ongerechtvaardigd was, omdat deze voortvloeide uit een wettelijke verplichting en er geen redelijke grond was om te stellen dat de Staat onterecht profiteerde van de inspanningen van Face the Future.

Daarnaast werd de vordering van Face the Future op basis van onrechtmatige daad afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de Staat niet in strijd handelde met zijn wettelijke plichten door geen AAU's (Assigned Amount Units) te annuleren, en dat de verwachtingen die Face the Future had over de handel in CO2-certificaten niet gerechtvaardigd waren. De rechtbank stelde vast dat de schade die Face the Future leed niet het gevolg was van een overheidshandeling, maar van de werking van de vrije markt.

De rechtbank wees de vorderingen van Face the Future af en veroordeelde haar in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de complexiteit van de interactie tussen nationale wetgeving, internationale verdragen en de rol van de overheid in de CO2-markt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 390218 / HA ZA 11-910
Vonnis van 6 juni 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FACE THE FUTURE B.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
advocaat mr. O.L.M. Heuts te Amsterdam,
tegen
de publieke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. W.T. Braams te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna Face The Future en de Staat genoemd worden.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties van 24 februari 2011,
- de conclusie van antwoord met producties van 25 mei 2011,
- het tussenvonnis van 8 juni 2011,
- de akte met producties, tevens houdende wijziging van de subsidiaire grondslag van de vordering van Face the Future gedateerd 19 december 2011 en ingediend op 16 april 2012,
- de antwoordakte van de Staat, tevens akte overlegging producties, van 16 april 2012,
- de brief met aanvullende producties zijdens Face the Future van 30 maart 2012,
- het proces-verbaal van comparitie van 16 april 2012.
1.2.Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2.De feiten
2.1.In 1990 is de Stichting Face opgericht. De naam Face is ontleend aan Forests Absorbing Carbon dioxide Emission. Het doel van de Stichting Face was het tot stand brengen en beschermen van bossen, waar ook ter wereld, teneinde de uitstoot van kooldioxide in de atmosfeer onder maatschappelijk aanvaardbare condities te compenseren. De stichting werd opgericht door de N.V. Samenwerkende electriciteits-productiebedrijven (hierna: SEP). De SEP wenste door middel van deze stichting de door haar veroorzaakte uitstoot van kooldioxide te compenseren. De SEP en daarmee indirect de Stichting Face waren aan de overheid gelieerd.
2.2.Stichting Face heeft in de periode 1992-2002 1.339 hectare bos in Nederland laten aanplanten. Zij ging om deze bossen te realiseren langjarige contracten aan met grondeigenaren. Stichting Face betaalde aan deze grondeigenaren een bijdrage voor investeringen zoals plantmateriaal, grondvoorbereiding en eerste beheeractiviteiten.
De SEP stelde jaarlijks twintig miljoen gulden ter beschikking voor deze bosbouwprojecten. Een deel van die kosten werd betaald uit het door SEP berekende basis elektriciteitstarief. In sommige gevallen konden de grondeigenaren daarnaast een beroep doen op de subsidieregeling van de overheid, bijvoorbeeld in het geval dat landbouwgrond werd omgevormd tot bosbouwgrond.
2.3.In het Nationaal MilieubeleidsPlan 2, Milieu als maatstaf, Tweede kamer vergaderjaar 1993-1994, 23 560, nummer 2, pagina 75 staat:
"(...) De hoeveelheid CO2 die wordt vastgelegd door additionele bosaanplant in Nederland wordt wel meegerekend bij de invulling van de Nederlandse CO2-doelstelling, ook voor het jaar 2000. Om bosaanplant in Nederland te stimuleren zal de regering (...) ter verkrijging van de daarvoor financiële middelen een uitgiftesysteem van CO2-certificaten uitwerken. (...)"
2.4.Stichting Face heeft haar activiteiten vanaf 1998 mede gefinancierd door de CO2 opname, die door hiervoor bedoelde bossen werd gerealiseerd, in gecertificeerde vorm te verkopen in de vorm van zogenoemde CO2 credits (ook wel CO2 certificaten genoemd). In het jaarverslag van de Stichting Face uit 1998 staat in dit kader in het bericht van de voorzitter op p. 5:
"In 1999 zullen we contracten afsluiten met partners die de klimaatgecompenseerde producten op de markt gaan brengen. Face levert de CO2 vastgelegd in bos. Deze partners zullen de komende jaren de financiële steun gaan overnemen, omdat initiatiefnemer Sep haar activiteit afbouwt, dus ook de financiering van Face."
en op pagina 9 en 10 staat:
"Verbreding activiteiten
CO2-certificaten
Een van de instrumenten die de Nederlandse overheid in wil zetten om aan de Kyoto-afspraken te voldoen, is het stimuleren van de aanplant van meer bos in Nederland. De ministeries van VROM en LNV hebben in overleg met marktpartijen het systeem van CO2-certificaten ontwikkeld. Om het systeem op gang te helpen, heeft de overheid een bedrag van NLG 25 miljoen ter beschikking gesteld voor de aanleg van nieuw bos. De gecertificeerde, vastgelegde CO2 wordt verhandeld. Hiermee wordt een 'revolving fund' gecreëerd ten behoeve van de aanleg van nieuw bos. Het systeem wordt eind 1999 geïntroduceerd. Face draagt binnen het systeem de zorg voor de nieuwe bossen."
2.5.In de Nota, Uitvoeringsnota Klimaatbeleid, Tweede Kamer, vergaderjaar 1998-1999, 26 603, nummer 2, pagina 45 is te lezen:
"Op dit moment is de verwachte bijdrage van bosuitbreiding beperkt; in 2010 wordt op basis van het bestaande bosuitbreidingsbeleid 0,1 Mton CO2 vastgelegd.
Om deze capaciteit voor de eerste budgetperiode te vergroten kan het CO2-vastleggende vermogen worden vergroot door het versneld realiseren van de bestaande doelstellingen van bosuitbreiding (35000 hectare in 2010 en 75000 hectare in 2020). (...)
Naast de bestaande instrumenten voor bosuitbreiding wordt een systeem van boscertificaten geïntroduceerd dat een versnelling van bosuitbreiding beoogt."
In de lijst van vragen en antwoorden, Uitvoeringsnota Klimaatbeleid, Tweede Kamer, vergaderjaar 1999-2000, 26 603, nummer 4, pagina 47 (vraag 122) is het volgende te lezen:
"122
Is met versnelde bosaanplant niet meer winst te boeken? Zo ja, wat zou daarvoor nodig zijn? Waarom is bosaanplant niet in zijn geheel toe te rekenen? Het doel van de aanplant beïnvloedt toch niet de CO2-balans? (blz 45).
Het systeem van CO2-certificaten, dat momenteel in ontwikkeling is, is erop gericht om bos in Nederland versneld aan te leggen. Het hiermee samenhangende extra CO2-effect is verdisconteerd in de in de nota genoemde 0,1 Mton.
In het Kyoto-protocol en tijdens de 4e Conferentie der Partijen is bepaald dat bos dat na 1 januari 1990 is aangeplant meetelt voor de CO2-balans voorzover het de toename van de koolstofinhoud van dat bos tijdens de budgetperiode betreft. Daarbij te hanteren randvoorwaarden en rekenregels dienen overigens nog in internationaal verband te worden afgesproken.
In het voorgestelde beleid zijn alle bossen opgenomen die een blijvend karakter hebben. (...) De meer recent onderkende capaciteit van bos om CO2 te binden heeft een zekere economische waarde. Deze additionele waarde rechtvaardigt aanvullende fondsen, die door middel van boscertificaten worden vormgegeven. Door middel van deze extra fondsen is het mogelijk om de aanplant te versnellen. Hierdoor wordt de CO2-vastlegging in de tijd naar voren getrokken waardoor het effect in de budgetperiode toeneemt."
2.6.Eind jaren negentig kwam een eind aan de betrokkenheid van de overheid bij de elektriciteitsproductie. In het jaar 2001 heeft de SEP haar feitelijke betrokkenheid bij Stichting Face beëindigd. Op 7 februari 2001 heeft er, met goedkeuring van SEP, een statutenwijziging plaatsgevonden, waarna de band tussen Stichting Face en SEP is geëindigd.
2.7.In 2009 is Face the Future opgericht. In oktober 2009 heeft Face the Future de activa en passiva van de Stichting Face gekocht en overgenomen.
2.8.Op 9 mei 1992 is het United Nations Framework Convention on Climate Change (hierna: het Klimaatverdrag) gesloten en ondertekend. Op 11 december 1997 is in een conferentie van de partijen bij dit verdrag het Kyoto Protocol tot stand gebracht. De Staat heeft het Kyoto Protocol op 29 april 1998 ondertekend en zich daarmee verbonden om in de periode 2008-2012, ten opzichte van het referentiejaar 1990, een reductie van 6% in de uitstoot van broeikasgassen te bewerkstelligen. In 2001 is deze verplichting nader uitgewerkt in de zogenoemde Marrakech-Akkoorden. Op 16 februari 2005 is het Kyoto Protocol in werking getreden.
2.9.Op grond van artikel 3 lid 3 Kyoto Protocol is de Staat verplicht jaarlijks een rapport uit te brengen over de in Nederland in totaal gerealiseerde CO2 emissiereductie, waarbij ook de CO2 reductie als gevolg van particuliere initiatieven moet worden meegerekend:
"The net changes in greenhouse gas emissions by sources and removals by sinks resulting from direct human-induced land-use and forestry activities, limited to afforestation, reforestation and deforestation since 1990, measured as verifiable changes in carbon stocks in each commitment period, shall be used to meet the commitments under this Article of each Party included in Annex 1. The greenhouse gas emissions by sources and removals by sinks associated with those activities shall be reported in a transparent and verifiable manner and reviewed in accordance with Articles 7 and 8."
De verslaglegging van de Staat wordt neergelegd in het National Inventory Report (NIR).
2.10.Ingevolge het Kyoto Protocol en de vervolgafspraken daarbij wordt door de Staat de hoeveelheid toegewezen emissie eenheden, zogenaamde Assigned Amount Units (AAU's) geregistreerd, evenals de hoeveelheid andere onder het Protocol erkende credits.
2.11.Artikel 33 van de Annex bij Decision 13/CMP.1 van de Marrakech Akkoorden (hierna: art. 33 13/CMP.1) luidt als volgt:
"Each party included in Annex I may cancel ERUs, CERs, AAUs and/or RMUs so they cannot be used in fulfilment of commitments under Article 3, paragraph 1, in accordance with paragraph 12 (f) above, by transferring ERUs, CERs, AAUs and/or RMUs to a cancellation account in its national registry. Legal entities, where authorized by the Party, may also transfer ERUs, CERS, AAUs and RMUs into a cancellation account."
Het hiervoor beschreven systeem komt er, voor zover hier relevant en samengevat weergegeven, op neer dat de Staat ingevolge het Kyoto Protocol vanaf 1 januari 2008 per jaar moet rapporteren hoeveel CO2 emissiereductie in Nederland in het desbetreffende jaar is gerealiseerd. Op basis van deze jaarlijkse opgaven zal in de toekomst worden nagegaan of de Staat heeft voldaan aan zijn verplichting om over de periode 2008-2012 een reductie van 6% in de uitstoot van broeikasgassen te realiseren. Bij de jaarlijkse opgave van de CO2 emissiereductie dient de algehele reductie te worden meegenomen, ongeacht de vraag of deze door handelen van de Staat is bereikt dan wel door handelen van het bedrijfsleven of de consument. De Staat kan er op grond van art. 33 13/CMP.1 evenwel voor kiezen om een deel van de bereikte reductie niet mee te tellen in zijn jaarlijkse opgave, namelijk door het annuleren van AAU's.
2.12.Naast de in 2.10. genoemde credits zijn er medio 2007/2008 diverse vormen van vrijwillige CO2 credits, zogenoemde Voluntary Emission Reductions (VER's) ontstaan. Deze VER's vallen buiten de kaders van het Kyoto Protocol en de daarop gebaseerde regelgeving. De VER's worden verhandeld op de zogenaamde "vrije markt". VER's zijn CO2 credits waarbij broeikasgascompensatie door een in de markt geaccepteerde instantie gecertificeerd wordt volgens een door die instantie opgestelde certificeringstandaard. De VER's worden in gecertificeerde vorm verkocht aan organisaties en consumenten die op vrijwillige basis een bijdrage willen leveren aan het tegengaan van klimaatverandering door hun eigen CO2 uitstoot te compenseren. Er bestaat geen overheidsregelgeving betreffende deze VER's. De door Face the Future gebruikte vrijwillige certificeringstandaard is de zogenoemde Voluntary Carbon Standard. Om in aanmerking te komen voor certificering volgens deze standaard mag er niet tevens sprake zijn van opneming van de te certificeren CO2 reductie in de nationale Kyoto rapportage (hierna: dubbeltelling).
2.13.Sinds 1 januari 2008 neemt de Staat de CO2 reductie die is gerealiseerd door de bossen ter zake waarvan Face the Future langjarige contracten is aangegaan (zie onder 2.2.), op in zijn NIR.
3Het geschil
3.1.Face the Future vordert veroordeling van de Staat tot betaling van € 2.620.000,-, vermeerderd met rente, te rekenen vanaf 1 januari 2008, althans de dag der dagvaarding, althans een door de rechtbank te bepalen tijdstip tot aan de dag der algehele voldoening door de Staat. Tevens vordert zij veroordeling van de Staat in de kosten van het geding, te vermeerderen met de nakosten en met bepaling dat indien dit bedrag niet binnen veertien dagen na de dag waarop vonnis is gewezen aan Face the Future is voldaan, daarover vanaf de veertiende dag wettelijke rente is verschuldigd.
3.2.Face the Future legt aan haar vordering - samengevat - het volgende ten grondslag.
Primair baseert Face the Future haar vorderingen op ongerechtvaardigde verrijking van de Staat. De Staat is ongerechtvaardigd verrijkt omdat hij de door middel van de bossen van Face the Future geraliseerde CO2 reductie gebruikt om zijn Kyoto doelstelling te halen. Hierdoor bespaart hij de investering in ruim 1.300 hectare bos, danwel de boetes wegens het niet halen van de doelstelling, danwel de kosten van het aanschaffen van vervangende credits uit de markt. Face the Future is hierdoor verarmd doordat zij kosten heeft gemaakt (en nog maakt) voor deze bossen die zij niet kan terugverdienen. Voor de verrijking ontbreekt een rechtvaardiging nu de Staat hoe dan ook aan zijn Kyoto doelstelling had moeten voldoen. De Staat moet dan ook de schade die Face the Future hierdoor lijdt vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking.
Als subsidiaire grondslag voor haar vordering voert Face the Future aan dat de Staat ten opzichte van haar onrechtmatig heeft gehandeld. De Staat heeft gehandeld in strijd met zijn wettelijke plicht, voortvloeiende uit het Kyoto Protcol en art. 33 13/CMP.1 door geen AAU's te annuleren. Voorzover geen sprake is van handelen in strijd met een wettelijke plicht, handelt de Staat in elk geval in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid. De Staat heeft de verwachting gewekt dat Face the Future zou kunnen blijven handelen in CO2 credits zonder gehinderd te worden door dubbeltelling. De Staat heeft immers de werkwijze van Stichting Face mede geformuleerd, heeft de mogelijkheid geschapen van financiering van bosuitbreiding in de vorm van verkoop van CO2 certificaten en heeft het verdienmodel van Stichting Face/Face the Future hierop ingericht voorafgaand aan de ondertekening van het Kyotoproctocol. De onrechtmatige daad kan de Staat worden toegerekend omdat hij er voor had kunnen kiezen via het annuleren van AAU's de schade voor Face the Future te voorkomen. Face the Future heeft als gevolg van het onrechtmatig handelen van de Staat schade geleden die voorzienbaar was voor de Staat. De overtreden norm, art. 33 13/CMP.1, strekt ter bescherming van de belangen van Face The Future.
Als derde, meer subsidiaire grondslag voert Face the Future aan dat, voorzover het handelen van de Staat op zichzelf rechtmatig zou zijn, heeft te gelden dat de Staat het beginsel van gelijkheid van openbare lasten schendt. Face the Future wordt door het handelen van de Staat onevenredig hard getroffen terwijl de Staat de schade die Face the Future als gevolg hiervan lijdt niet heeft gecompenseerd.
Als uiterst subsidiaire, vierde grondslag voert Face the Future aan dat de Staat in strijd met artikel 1 Eerste Protocol van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: art. 1 EP) handelt. Als gevolg van het handelen van de de Staat is het Face the Future feitelijk onmogelijk geworden om effectief over haar eigendom te beschikken terwijl daarvoor geen rechtvaardiging is. Zelfs indien de handelingen van de Staat een legitiem doel dienen voldoet de inmenging met het recht op eigendom van Face the Future, mede gezien het ontbreken van compensatie, niet aan het "fair balance" vereiste van artikel 1 EP, terwijl de inmenging evenmin is voorzien bij wet.
3.3.De Staat voert gemotiveerd verweer.
3.4.Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4De beoordeling
Ongerechtvaardigde verrijking?
4.1.De rechtbank kan Face the Future niet volgen in haar stelling dat de Staat ongerechtvaardigd verrijkt is als gevolg van het feit dat hij de CO2 eenheden ter zake van de bossen als genoemd onder 2.2. (hierna: de Face the Future bossen) meetelt in zijn verslaglegging in het NIR. Een verrijking is slechts ongerechtvaardigd indien daar geen redelijke grond voor is. In het onderhavige geval is de Staat op grond van het Kyoto Protocol verplicht alle bebossing binnen zijn landsgrenzen, ook de door Face the Future gerealiseerde bossen, mee te tellen bij zijn jaarlijkse opgave van CO2 compenserende maatregelen. De achtergrond van deze verplichting is het maatschappelijk breed gedragen doel dat het broeikaseffect door milieumaatregelen op internationale schaal moet worden tegengegaan. Een overzicht van de per verdragspartij gerealiseerde resultaten dient dit doel. De uit het Kyoto Protocol voorvloeiende verplichting de door Face the Future gerealiseerde bossen mee te tellen vormt aldus een redelijke grond voor de eventuele verrijking die de Staat als gevolg van de registratieplicht als neveneffect ten deel valt. Dat de verdragsluitende staten later de mogelijkheid in het leven hebben geroepen om AAU's te annuleren maakt dit niet anders, te minder nu de Staat bij de rechtsvoorganger van Face the Future nooit de indruk heeft gewekt dat de door die rechtsvoorganger gerealiseerde bossen niet zouden meetellen om de Kyoto doelen te halen (zie ook hieronder onder 4.2.2). Daaraan kan nog worden toegevoegd dat niet, althans niet zonder meer, vaststaat dat de Staat is verrijkt. Thans kan immers nog niet worden vastgesteld welke broeikasreductie in Nederland zal realiseren over de periode 2008-2012. Niet kan worden uitgesloten dat een hogere reductie dan die van 6% wordt bereikt en dat de CO2 reductie die dankzij de Face the Future bossen is gereduceerd, niet nodig is om de reductie van 6% te bereiken. In hoeverre voldaan is aan het vereiste dat Face the Future is verarmd kan bij deze stand van zaken in het midden blijven.
Onrechtmatige daad?
4.2.De rechtbank kan Face the Future evenmin volgen in haar stelling dat de Staat handelt in strijd met een wettelijke plicht, dan wel in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt, door geen AAU's te annuleren en de CO2 reductie die door de Face the Future bossen wordt gerealiseerd, mee te tellen om zijn Kyoto doelstelling te halen.
4.2.1.Vooropgesteld moet worden dat de Staat ingevolge artikel 3 lid 3 Kyoto Protocol gehouden is te rapporteren over de totaal in Nederland gerealiseerde CO2 reductie, inclusief de CO2 emissiereductie als gevolg van bebossing. De Staat heeft op grond van art. 33 13/CMP.1, zoals uit de bewoordingen van dit artikel duidelijk blijkt (zie hierboven onder 2.11), de bevoegdheid, en niet de plicht, AAU's te annuleren. Nog daargelaten de vraag of Face the Future een direct beroep toekomt op art. 33 13/CMP.1, handelt de Staat, gezien de keuzevrijheid die hij hierin heeft, niet in strijd met een wettelijke plicht door geen AAU's te annuleren op basis van deze bepaling.
4.2.2.Face the Future heeft voorts aangevoerd dat de Staat in strijd handelt met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt nu de Staat de door hem gewekte verwachting dat Face the Future zou kunnen blijven handelen in niet-dubbel getelde CO2 certificaten niet gestand heeft gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de door Face the Future genoemde omstandigheden (zie 3.2.), mede gelet op de overige feiten en omstandigheden zoals uiteengezet onder 2, niet dat de Staat bij Face the Future een gerechtvaardigde verwachting heeft gewekt dat Face the Future in niet-dubbel getelde CO2 certificaten zou kunnen blijven handelen. De Staat heeft immers reeds in het Nationaal Milieubeleidsplan 1993-1994 (zie 2.3.) vermeld dat alle bebossing in Nederland mee zou worden geteld bij de invulling van de Nederlandse CO2 doelstelling, ook voor het jaar 2000. Voor zover in dit verband een CO2 certificatensysteem wordt genoemd, is dit in het kader van het stimuleren van bosaanplant teneinde de Nederlandse CO2 doelstelling te halen.
In 1998 is het Kyoto Protocol getekend waarin de Staat zich heeft verplicht tot een emissiereductie ten opzichte van 1990 van 6% in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2012. In de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid 1999-2000 (zie 2.5.) is vermeld dat alle bosaanplant van na 1990 voor de CO2 doelstelling wordt meegerekend. In de vragen en antwoorden behorende bij de Uitvoeringsnota wordt uitdrukkelijk de koppeling gemaakt tussen boscertificaten en een versnelde aanplant van bossen om de Kyoto doelstelling te behalen.
4.2.3.Gezien deze beleidsdocumenten heeft de Staat nooit enige onduidelijkheid laten bestaan over het meetellen van alle bebossing in Nederland om de emissiereductie doelstellingen van het Kyoto Protocol te halen. Dat dit ook Stichting Face, de rechtsvoorganger van Face the Future, duidelijk was blijkt uit haar jaarverslag van 1998 (zie 2.4.). Voorts is namens Face the Future ter zitting verklaard dat er in het zicht van het Kyoto Protocol niet specifiek met de Staat is gesproken over een garantie dat Face the Future zou kunnen (blijven) handelen in CO2 certificaten, noch over compensatie van Face the Future indien dit niet zou kunnen. Dat zich na het inwerking treden van het Kyoto Protocol, vrijwel tegelijkertijd met het begin van de periode 2008-2012 waarin de reductienorm gehaald moest worden, in de vrije markt standaarden hebben ontwikkeld aan de hand waarvan certificaten voor emissiereducties alleen worden toegekend indien er geen dubbeltelling plaatsvindt, betreft een ontwikkeling die de Staat niet te verwijten valt en evenmin in zijn risicosfeer ligt (zie nader onder 4.5.).
Schending beginsel gelijkheid van openbare lasten?
4.3.Face the Future heeft voorts aangevoerd dat, voorzover het handelen van de Staat als rechtmatig moet worden aangemerkt, het niet vergoeden van de schade van Face the Future maakt dat de Staat handelt in strijd met het beginsel van gelijkheid van openbare lasten. Zij beroept zich op de in de jurisprudentie ontwikkelde uitwerking van het gelijkheidsbeginsel. Deze komt erop neer dat onevenredig nadelige - dat wil zeggen: buiten het normale maatschappelijke risico of het normale bedrijfsrisico vallende, en op een beperkte groep burgers of instellingen drukkende - gevolgen van een overheidshandeling of overheidsbesluit niet ten laste van die beperkte groep behoren te komen, maar gelijkelijk over de gemeenschap dienen te worden verdeeld (vgl. o.m. HR 19 januari 1991, NJ 1992/ 638 en HR 20 juni 2003, NJ 2005/ 189).
4.4.De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake van is van een situatie waarin Face the Future onevenredig nadelige gevolgen van een overheidshandeling of overheidsbesluit moet dragen. Ook hier geldt dat de schade die Face the Future lijdt niet wordt veroorzaakt door een handelen of besluit van de Staat, maar het gevolg is van de werking van de vrije markt (zie hierover nader onder 4.5.). Reeds hierom is de vordering op deze grondslag niet voor toewijzing vatbaar.
4.5.Voorts is naar oordeel van de rechtbank geen sprake van een buiten het normale bedrijfsrisico vallende, op een beperkte groep drukkend gevolg. Dat Face the Future kennelijk de enige marktpartij is die het risico genomen heeft om op commerciële basis op deze schaal deel te nemen aan handel in CO2 certificaten, gebaseerd op CO2 reductie door bosbouw, maakt op zich niet dat haar een onevenredig groot nadeel ten deel valt. Face the Future begeeft zich met haar producten op een markt waar internationale regelgeving, en regels die door marktpartijen zelf worden opgesteld, een belangrijke rol spelen en ingrijpende gevolgen kunnen hebben. Gezien deze omstandigheid, die een zekere onvoorspelbaarheid van de markt met zich brengt, mag van Face the Future verlangd worden dat zij haar risico's spreidt. Dat heeft zij kennelijk ook gedaan, gelet op de verklaring ter zitting van Face the Future dat de kosten, die zijn gemoeid met de instandhouding van de bossen waar het hier om gaat, zo'n 10% van haar totale kostenlast uitmaken. Nu al sinds de jaren negentig van de vorige eeuw duidelijk is dat de Staat alle bebossing meetelt teneinde zijn reductiedoelstelling neergelegd in het in 1998 getekende Kyoto Protocol te halen, heeft Face the Future bovendien voldoende tijd gehad om op de mogelijke gevolgen die dit zou hebben in de markt te anticiperen.
Schending artikel 1 EP?
4.6.Face the Future heeft voorts nog aangevoerd dat de handelingen van de Staat kunnen worden aangemerkt als een inmenging met het recht op eigendom zoals bedoeld in art. 1 EP. Ook hierin kan de rechtbank Face the Future niet volgen. De beperking die Face the Future in de handel in CO2 credits ervaart vloeit, zoals hierboven reeds herhaalde malen overwogen, voort uit ontwikkelingen op de vrijwillige markt; de Staat speelt daarin geen regulerende rol. De Staat voldoet met de opgave van alle CO2 reductie door bebossing aan zijn internationale verplichtingen ingevolge het Kyoto Protocol. In de vrijwillige markt zijn, buiten het Kyoto Protocol om, verschillende standaards ontwikkeld voor certificering van CO2 eenheden: standaards die wel en standaards die geen dubbeltelling verbieden. Vervolgens is het de eindgebruiker in deze vrijwillige markt die beslist welk soort CO2 credit voor hem het meest aantrekkelijk is. Volgens Face the Future zijn de CO2 credits zonder dubbeltelling veruit het meest gewild in de vrije markt. Het is uiteindelijk deze werking van de markt - en niet een inmenging van de Staat - die maakt dat de CO2 reductie bewerkstelligd door de bossen van Face the Future niet op de door haar gewenste wijze te gelde te maken is. Nu in ieder geval geen sprake is van een inmenging van de zijde van de Staat, kan in het midden blijven of de (toekomstige) CO2 eenheden die worden gerealiseerd door de bossen als bedoeld onder 2.2. kunnen worden aangemerkt als eigendom van Face the Future in de zin van artikel 1 EP, zoals Face the Future stelt doch de Staat betwist.
4.7.Nu geen van de naar voren gebrachte grondslagen de vordering van Face the Future kan dragen, wijst de rechtbank de vordering van Face the Future af.
4.8.Als de in het ongelijk gestelde partij zal Face the Future in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Staat worden begroot op:
- griffierecht € 3.537,-
- salaris advocaat € 8.027,50 (2,5 punten × tarief € 3.211,-)
Totaal € 11.564,50
De rechtbank zal de proceskostenveroordeling, zoals door de Staat verzocht, uitvoerbaar bij voorraad verklaren onder de bepaling dat over de proceskosten de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na de datum van het vonnis tot aan de dag van volledige betaling.
5.De beslissing
De rechtbank:
5.1. wijst de vorderingen af;
5.2. veroordeelt Face the Future in de kosten van dit geding, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 11.564,50;
5.3. bepaalt dat over de proceskosten wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling;
5.4. verklaart de veroordelingen onder 5.2. en 5.3. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. Schreuder, mr. W.A. Jacobs en mr. M.E. Honée en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2012.