ECLI:NL:RBSGR:2012:BX1712

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
411052 - FA RK 12-259
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en proceskostenveroordeling in echtscheidingskwestie

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 10 juli 2012 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van kinderalimentatie. De man verzocht om de kinderalimentatie voor zijn minderjarige kinderen te verlagen naar nihil, en om een bijdrage van de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen vast te stellen. De vrouw voerde verweer en vroeg de man te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man zijn verzoek baseerde op omstandigheden die reeds in eerdere procedures aan de orde zijn geweest, en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herbeoordeling rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde dat de man niet ontvankelijk was in zijn verzoek tot wijziging van de alimentatie, omdat de eerder vastgestelde alimentatie niet was gebaseerd op onjuiste gegevens en de man geen nieuwe argumenten had aangedragen. De rechtbank wees de verzoeken van de man af en veroordeelde hem in de proceskosten van de vrouw, die aanzienlijk waren door de herhaalde juridische procedures die de man had aangespannen. De totale proceskosten werden vastgesteld op € 2.774,21, welke door de man diende te worden betaald. Deze beschikking is gegeven door mr. J. Brandt, kinderrechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 12-259
Zaaknummer: 411052
Datum beschikking: 10 juli 2012
Alimentatie
Beschikking op het op 10 januari 2012 ingekomen verzoek van:
[de man],
de man,
wonende te [woonplaats man],
advocaat: mr. V.C. Dekker te 's-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vrouw],
de vrouw,
wonende te [woonplaats vrouw],
advocaat: mr. C.P.J.M. van Ruijven te Naaldwijk.
Procedure
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- de brief d.d. 23 april 2012 van de zijde van de vrouw met bijlagen;
- de brief d.d. 25 mei 2012 van de zijde van de man met bijlagen;
- de brief d.d. 31 mei 2012 van de zijde van de vrouw met bijlagen.
De minderjarige [minderjarige 1] heeft zich schriftelijk uitgelaten over het verzoek.
Op 12 juni 2012 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: partijen met hun advocaten.
Na de terechtzitting zijn de volgende stukken ontvangen:
- de brief d.d. 12 juni 2012 van de zijde van de vrouw met bijlagen;
- de brief d.d. 18 juni 2012 van de zijde van de man;
- de brief d.d. 19 juni 2012 van de zijde van de vrouw met bijlage.
Verzoek en verweer
Het verzoek van de man strekt ertoe dat de door de man te betalen kinderalimentatie ten behoeve van de na te noemen minderjarige [minderjarige 3] met ingang van 1 januari 2009, dan wel 1 januari 2010, wordt vastgesteld op nihil. Daarnaast verzoekt de man een door de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vast te stellen, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.
De vrouw voert verweer, welk verweer hierna - voor zover nodig - zal worden besproken. Daarnaast heeft de vrouw verzocht de man te veroordelen in de door haar gemaakte en te maken proceskosten. Tegen dit laatste verzoek heeft de man op zijn beurt verweer gevoerd.
Feiten
- Partijen zijn gehuwd geweest van [datum huwelijk] 1986 tot [datum echtscheiding] 2005.
- Uit het huwelijk zijn vijf kinderen geboren, waarvan er drie nog minderjarig zijn, te weten:
- [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
- [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
- [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats];
Daarnaast hebben partijen twee meerderjarige kinderen, namelijk:
- [meerderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
- [meerderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats].
- Op [datum] 2005 hebben partijen een echtscheidingsconvenant ondertekend, waarin zij - voor zover thans van belang - het navolgende zijn overeengekomen:
- de hoofdverblijfplaats van [meerderjarige 1], [minderjarige 1] en [minderjarige 3] zal bij de vrouw zijn en die van [meerderjarige 2] en [minderjarige 2] bij de man,
- de man zal ten behoeve van de kinderen die hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben aan de vrouw een bedrag van € 250,-- per maand per kind betalen;
- de man zal aan de vrouw een bedrag van € 690,-- per maand aan partneralimentatie betalen;
- De inhoud van bovengenoemd echtscheidingsconvenant is opgenomen in de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van [datum beschikking] 2005 .
- Vervolgens hebben zich tussen partijen verschillende juridische procedures afgespeeld, die hebben geleid tot de volgende rechterlijke uitspraken:
- Bij vonnis in kort geding van [datum vonnis] 2006 is aan de man op vordering van de vrouw een contactverbod opgelegd voor de duur van zes maanden.
- Bij beschikking van deze rechtbank van [datum beschikking] 2007 is het verzoek van de man tot nihilstelling van de partneralimentatie en verlaging van de kinderalimentatie voor [meerderjarige 1], [minderjarige 1] en [minderjarige 3] afgewezen. Hetzelfde geldt voor het zelfstandige verzoek van de vrouw tot verhoging van de kinderalimentatie voor voornoemde minderjarigen.
- Op het door de man ingestelde hoger beroep heeft het gerechtshof 's-Gravenhage bij beschikking van [datum beschikking] 2008 de partneralimentatie met ingang van 1 juli 2007 op nihil gesteld, nu de vrouw op dat moment met een ander is gaan samenleven als waren zij gehuwd. De kinderalimentatie ten behoeve van [meerderjarige 1] is met ingang van 19 april 2007 op nihil gesteld, nu [meerderjarige 1] op die datum bij de man is gaan wonen.
- Bij beschikking van deze rechtbank van [datum beschikking] 2008 is het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een door de man te betalen onderhoudsbijdrage van [meerderjarige 2] - die inmiddels bij haar zijn hoofdverblijfplaats had - afgewezen, nu de verplichting van de man bij te dragen in het levensonderhoud van de kinderen die hun hoofdverblijf hebben bij de vrouw reeds was neergelegd in het echtscheidingsconvenant. Het zelfstandige verzoek van de man tot nihilstelling van de bijdrage voor de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 3] is als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
- Het gerechtshof 's-Gravenhage heeft bij beschikking van [datum beschikking] 2009 het door de man ingestelde hoger beroep verworpen.
- Bij vonnis van deze rechtbank van [datum vonnis] 2010 is de vordering van de man tot veroordeling van de vrouw tot afgifte aan hem van een cd-rek afgewezen. Ook zijn vordering tot veroordeling van de vrouw tot betaling aan hem van een bedrag van € 4.597,50 uit hoofde van - kort gezegd - overbedeling in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en te veel betaalde partneralimentatie is afgewezen.
- Bij beschikking van deze rechtbank van [datum beschikking] 2011 is het verzoek van de man tot nihilstelling van de door hem te betalen bijdrage voor [minderjarige 1] en [minderjarige 3] afgewezen. De man is veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de vrouw.
- Het door de man ingestelde hoger beroep is bij beschikking van het Gerechtshof
's-Gravenhage van [datum beschikking] 2011 niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig betalen van het verschuldigde griffierecht.
- [minderjarige 3] heeft thans zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw, alwaar ook de meerderjarige [meerderjarige 2] woont. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hun hoofdverblijfplaats bij de man.
- Als gevolg van de wijziging van rechtswege ingevolge artikel 1:402a van het Burgerlijk Wetboek (BW) bedraagt de door de man te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 3] € 285,12 per maand. Nu [meerderjarige 2] in staat is te voorzien in zijn eigen levensonderhoud, is de man niet langer een bijdrage voor hem verschuldigd.
Beoordeling
Het verzoek tot nihilstelling van de alimentatie voor [minderjarige 3]
De door de man verschuldigde onderhoudsbijdrage voor [minderjarige 3] vloeit voort uit het door partijen gesloten echtscheidingsconvenant. Een overeenkomst betreffende levensonderhoud is op de voet van het bepaalde in artikel 1:401 lid 1 en 4 van het Burgerlijk Wetboek voor wijziging of intrekking vatbaar, wanneer zij door wijziging van omstandigheden ophoudt te voldoen aan de wettelijke maatstaven, dan wel indien zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. De rechtbank begrijpt de stelling van de man aldus dat sprake is van een wijziging van omstandigheden, waardoor het echtscheidingsconvenant - en daarmee de beschikking van deze rechtbank van [datum beschikking] 2005 - niet langer aan de wettelijke maatstaven voldoet. De man is dan ook ontvankelijk in zijn verzoek.
De man heeft zich ter onderbouwing van zijn verzoek beroepen op de navolgende omstandigheden:
1. zijn inkomsten bij de [ex werkgever man], waarmee rekening is gehouden bij de bepaling van de verschuldigde kinderalimentatie, zijn vervallen omdat zijn aanstelling aldaar is beëindigd;
2. de inkomsten uit zijn eigen onderneming zijn teruggelopen;
3. hij heeft een aanzienlijke schuldenlast, waarmee geen rekening is gehouden bij het vaststellen van de onderhoudsbijdrage;
4. het salaris van de vrouw is toegenomen ten opzichte van het salaris waarmee rekening is gehouden in het echtscheidingsconvenant.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ad 1. De door de man gestelde inkomensterugval als gevolg van zijn baanverlies bij de [ex werkgever man] is reeds door hem aan de orde gesteld in de procedures die hebben geleid tot de beschikking van het gerechtshof 's-Gravenhage van [datum beschikking] 2009 en die van deze rechtbank van [datum beschikking] 2011. Beide instanties hebben geoordeeld dat het gestelde baanverlies geen aanleiding gaf tot een hernieuwde vaststelling van de door de man verschuldigde kinderalimentatie.
Ad 2. De gestelde daling van het bedrijfsresultaat van de man is beoordeeld in de beschikkingen van deze rechtbank van [datum beschikking] 2007, [datum beschikking] 2008 en [datum beschikking] 2011 en die van het gerechtshof van [datum beschikking] 2008 en [datum beschikking] 2009. In alle uitspraken is geoordeeld dat het door de man gestelde inkomensverlies niet noopt tot een herbeoordeling van de overeengekomen onderhoudsbijdrage.
Ad 3. De door de man gestelde schuldenlast is reeds beoordeeld in de procedure die heeft geleid tot de beschikking van deze rechtbank van [datum beschikking] 2008. Blijkens deze beschikking gaven de gestelde schulden geen aanleiding voor een herberekening van de draagkracht van de man voor het betalen van kinderalimentatie.
Ad 4. De stelling van de man dat de verdiensten van de vrouw van invloed zijn op de door hem verschuldigde kinderalimentatie, is reeds verworpen door deze rechtbank bij uitspraken van [datum beschikking] 2008 en [datum beschikking] 2011.
De rechtbank stelt vast dat de man wijziging verzoekt van het tussen partijen overeengekomen echtscheidingsconvenant. Voor een dergelijke wijziging is plaats in geval van gewijzigde feiten of omstandigheden die maken dat de overeengekomen kinderalimentatie niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven. De man grondt zijn huidige verzoek op omstandigheden die hij reeds in eerdere procedures aan de orde heeft gesteld, en ten aanzien waarvan in eerdere beschikkingen is geoordeeld dat deze geen aanleiding geven voor een herbeoordeling van de door de man verschuldigde kinderalimentatie. De ingevolge artikel 1:401 lid 1 BW bestaande mogelijkheid een wijziging van de overeengekomen alimentatie te verzoeken, houdt niet in dat een partij telkens opnieuw een heroverweging kan krijgen van stellingen waarover reeds in een eerdere - in kracht van gewijsde gegane - uitspraak is beslist. Een en ander brengt met zich dat in deze procedure alleen niet eerder aan de orde gestelde feiten en omstandigheden kunnen worden beoordeeld. Dergelijke nieuwe omstandigheden zijn evenwel gesteld noch gebleken. Nu evenmin is gesteld dat voornoemde uitspraken zijn gebaseerd op onjuiste of onvolledige gegevens, bestaat geen aanleiding de door de man verschuldigde onderhoudsbijdrage opnieuw te berekenen.
Het verzoek met betrekking tot [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
De rechtbank stelt vast dat partijen in hun echtscheidingsconvenant afspraken hebben gemaakt over de over en weer verschuldigde kinderalimentatie. Op grond van deze afspraak is de man een bijdrage verschuldigd ten behoeve van de kinderen die hun hoofdverblijf bij de vrouw hebben en hoeft de vrouw geen bijdrage te betalen voor de kinderen die hun hoofdverblijfplaats hebben bij de vrouw. De man heeft niet gesteld dat de omstandigheden sinds de ondertekening van het convenant zijn gewijzigd, noch dat het convenant is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Bovendien heeft de man niet gesteld dat de minderjarigen behoefte hebben aan een bijdrage van de zijde van de vrouw en heeft hij zich evenmin uitgelaten over de hoogte van de behoefte van de minderjarigen. Zo het verzoek van de man ontvankelijk is, moet het daarom worden afgewezen. Ook overigens is de rechtbank uit de door de vrouw overgelegde financiële stukken gebleken dat het haar aan draagkracht ontbreekt om bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de minderjarigen.
Proceskosten
De vrouw heeft verzocht om veroordeling van de man in de door haar gemaakte kosten in deze procedure. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat zij al jarenlang door de man wordt betrokken in juridische procedures met betrekking tot de kinderalimentatie, terwijl de man steevast nalaat zijn verzoeken deugdelijk te onderbouwen. Niettemin wordt de vrouw op deze wijze gesteld voor hoge kosten voor juridische bijstand, nu zij - anders dan de man - niet in aanmerking komt voor gefinancierde bijstand. De man heeft zich tegen het verzoek van de vrouw verweerd en heeft verzocht de proceskosten te compenseren.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 289 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), bezien in samenhang met de artikelen 237 en verder van deze wet, kan de rechtbank - al dan niet ambtshalve - een proceskostenveroordeling uitspreken. In verzoekschriftprocedures tussen gewezen echtgenoten worden de proceskosten doorgaans gecompenseerd, aldus dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
De rechtbank stelt vast dat de man sinds de echtscheiding in 2005 verschillende procedures met betrekking tot de kinderalimentatie is gestart, waarin hij veelal dezelfde stellingen betrekt. In totaal zijn tussen partijen negen procedures aanhangig geweest en deze procedure is de zevende die betrekking heeft op de door de man verschuldigde kinderalimentatie. Tot op heden heeft geen van de gevoerde procedures tot het door de man gewenste resultaat geleid, anders dan dat hij geen bijdrage meer verschuldigd is voor de zoon die inmiddels bij hem zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechtbank stelt vast dat de man in deze procedure ter onderbouwing van zijn verzoek slechts gronden heeft aangevoerd die reeds in eerdere procedures zijn beoordeeld. Nu in het geheel geen nieuwe stellingen zijn betrokken, had het de man op voorhand duidelijk kunnen (en moeten) zijn dat ook deze procedure tot afwijzing van zijn verzoek zou leiden. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken.
Ingevolge artikel 289 Rv is de rechtbank daarbij, anders dan in dagvaardingszaken, niet gebonden aan het liquidatietarief. Blijkens de door de vrouw in het geding gebrachte stukken bedragen haar proceskosten tot op heden € 1.974,21. Zij heeft haar juridische kosten vanaf de laatst verstuurde declaratie tot en met de afwikkeling van de procedure geprognosticeerd op een bedrag van € 976,75. In het licht van de gemotiveerde betwisting door de man acht de rechtbank het redelijk rekening te houden met een bedrag aan nog te maken kosten van € 800,--. In het licht van het vorenstaande beslist de rechtbank als na te melden.
Beslissing
De rechtbank:
wijst af de verzoeken van de man;
veroordeelt de man in de proceskosten van de vrouw ten bedrage van € 2.774,21 en verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Brandt, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van V. van den Hoed-Koreneef als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 juli 2012.