ECLI:NL:RBSGR:2012:BX1706

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
367014 FA RK 10-3989 (echtscheiding) en 376352 FA RK 10-7654 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en afwikkeling huwelijkse voorwaarden met zorgregeling voor minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 13 juli 2012 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, waarbij ook de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden aan de orde was. De rechtbank heeft de verzoeken van partijen beoordeeld, waarbij de vrouw verzocht om een zorgregeling voor hun minderjarige dochter en om financiële compensatie van de man in verband met de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen eerder een regeling hadden getroffen voor de zorg van de minderjarige, waarbij de minderjarige iedere dinsdagmiddag bij de man verblijft. De rechtbank heeft deze regeling bevestigd, omdat er geen redenen waren om hiervan af te wijken. Daarnaast heeft de rechtbank de financiële verzoeken van de vrouw beoordeeld, waaronder een vordering van € 37.000,- in verband met de kosten van de huishouding die zij heeft betaald uit een erfenis, en andere bedragen die verband houden met de verdeling van de inboedel en de kunst. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw ten onrechte een bedrag van € 6.000,- heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding in een periode waarin zij geen inkomsten had, en heeft bepaald dat de man dit bedrag aan de vrouw moet betalen. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de huwelijkse voorwaarden geen samenvoeging en deling van overgespaard inkomen toestaan over de periode dat de echtgenoten niet samenwoonden. De rechtbank heeft de man in de gelegenheid gesteld om stukken over te leggen met betrekking tot zijn vermogen en de inboedel, en heeft de behandeling van de zaak aangehouden voor verdere beoordeling. De rechtbank heeft de partijen aangespoord om in onderling overleg tot overeenstemming te komen over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige kamer
6x
Rekestnummers: FA RK 10-3989 (echtscheiding)
FA RK 10-7654 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)
Zaaknummers: 367014 (echtscheiding)
376352 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)
Datum beschikking: 13 juli 2012
Scheiding
Beschikking op het op 20 mei 2010 ingekomen verzoek van:
[de vrouw],
de vrouw,
wonende te [woonplaats vrouw],
advocaat: mr. N.P.J.M. Kreté-Marres te 's-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de man],
de man,
wonende te [woonplaats man],
advocaat: mr. E.M.H. Alkemade te 's-Gravenhage.
Procedure
Bij beschikking van [datum beschikking] 2011 van deze rechtbank is onder meer de echtscheiding uitgesproken en is bepaald dat de minderjarige hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw. Voorts is iedere verdere beslissing ten aanzien van het ouderschapsplan, de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, de informatie- en consultatieregeling, de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de proceskosten aangehouden.
De rechtbank heeft vervolgens de volgende stukken ontvangen:
- de brief d.d. 18 mei 2012, met bijlagen, van de zijde van de vrouw, waarin tevens aanvullende verzoeken zijn gedaan;
- de brief d.d. 21 mei 2012, met bijlagen, van de zijde van de man.
Op 31 mei 2012 is de behandeling ter terechtzitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de vrouw, vergezeld door haar advocaat, en de advocaat van de man. Beide partijen hebben pleitnotities overgelegd.
Verzoek en verweer
In afwijking van hetgeen is vermeld in de beschikking van deze rechtbank van [datum beschikking] 2011 verzoekt de vrouw thans nog te bepalen dat:
- de minderjarige een maal per veertien dagen van vrijdagmiddag 15.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de man verblijft, alsmede gedurende vier losse weken in de schoolvakanties;
- de man in verband met de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden aan de vrouw dient te voldoen:
- € 37.000,- in verband met de erfenis van de vrouw die zij volledig tijdens het huwelijk heeft gebruikt voor de kosten van de huishouding;
- € 20.000,- in verband met de tijdens het huwelijk door de man opgebouwde spaartegoeden;
- € 40.000,- in verband met de overbedeling van de man ter zake de verdeling van de inboedel en de kunst;
- € 250.000,- op grond van de redelijkheid en billijkheid in verband met overgespaarde inkomsten;
althans afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden te bepalen op een zodanige wijze als de rechtbank redelijk en billijk acht en die recht doet aan de wijze waarop partijen hebben geleefd, dan wel een zodanige afwikkeling te bepalen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren zodat op korte termijn tot de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden kan worden gekomen;
- de man wettelijke rente verschuldigd is over hetgeen hij aan de vrouw dient te voldoen, met ingang van de dag dat de hoogte van het bedrag is vastgesteld dat de man aan de vrouw dient te voldoen tot aan de dag der algehele voldoening;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De man heeft verweer gevoerd, welk verweer hierna - voor zover nodig - zal worden besproken.
Feiten
Het huwelijk tussen partijen is op [datum echtscheiding] 2011 door echtscheiding ontbonden.
Beoordeling
De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
Ouderschapsplan / zorgregeling / informatie- en consultatieregeling
Partijen zijn in de loop van de procedure tot overeenstemming gekomen en hebben eensluidend verzocht de door hen getroffen onderlinge regeling, vastgelegd in het door de man overgelegde ouderschapsplan, in de beschikking op te nemen, met uitzondering van de daarin opgenomen zorgregeling voor de dinsdagmiddagen. Het verzoek kan als op de wet gegrond worden toegewezen.
Partijen hebben de rechtbank verzocht een beslissing te nemen ten aanzien van de zorgregeling op de dinsdagmiddagen. Niet in geschil is dat partijen eerder zijn overeengekomen dat de minderjarige iedere dinsdagmiddag van 15.00 tot 19.00 uur bij de man zou verblijven en dat aan deze regeling ook enige tijd uitvoering is gegeven. De rechtbank ziet geen reden om thans van deze regeling af te wijken. Dat partijen ieder een andere invulling zouden geven aan het contact met de minderjarige - zoals door de vrouw is gesteld - acht de rechtbank onvoldoende grond voor aanpassing van de tussen partijen overeengekomen regeling. De minderjarige, die al zes jaar oud is, is er immers al mee bekend dat haar ouders (zoals vaker binnen een ouderpaar) van elkaar verschillen en zij heeft er recht op hen beiden te leren kennen zoals zij zijn. Evenmin is gebleken dat het feit dat de minderjarige bij deze regeling twee wisselmomenten per week heeft, niet in het belang van de minderjarige is. Tussen partijen staat immers vast dat de minderjarige het goed doet op school en dat zij thans speltherapie volgt waar zij baat bij heeft. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank, in aanvulling op de in het ouderschapsplan opgenomen zorgregeling voor de weekenden en de vakanties en feestdagen, bepalen dat de minderjarige iedere dinsdag van 15.00 uur tot 19.00 uur bij de man verblijft, waarbij de vrouw de minderjarige bij de man ophaalt.
Partijen hebben ter zitting overeenstemming bereikt over de informatie- en consultatieregeling, in die zin dat zij één maal per drie maanden contact met elkaar zullen hebben over de minderjarige, waarbij zij de in artikel 2 van het ouderschapsplan opgenomen afspraken over communicatie in acht zullen nemen. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden
Blijkens de akte huwelijkse voorwaarden zijn partijen - samengevat en voor zover hier relevant - het volgende overeengekomen:
- er zal tussen partijen geen enkele vorm van huwelijksgoederengemeenschap bestaan (artikel 1);
- de kosten van de huishouding in enig jaar worden voldaan uit de in dat jaar genoten inkomens van de echtgenoten en wel naar evenredigheid daarvan (artikel 2);
- de echtgenoot die over enig kalenderjaar meer heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding dan zijn aandeel ingevolge het hiervoor bepaalde, heeft het recht het teveel bijgedragene terug te vorderen van de andere echtgenoot. Het recht het aldus teveel bijgedragene terug te vorderen vervalt vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarin dit teveel bijgedragene is of had kunnen worden vastgesteld (artikel 3);
- ieder van de echtgenoten verplicht zich over elk kalenderjaar zijn inkomen in de zin van artikel 2, voor zover dat positief is, onder aftrek van hetgeen daarvan is besteed voor de huishouding, samen te voegen ter verdeling bij helfte (artikel 5);
- het recht tot vorderen van deling vervalt indien deze niet binnen vijf jaar na afloop van het desbetreffende kalenderjaar schriftelijk gevorderd is (artikel 6);
- bestaat tussen de echtgenoten een geschil aan wie van hen beiden een recht aan toonder of een zaak die geen registergoed is toebehoort en kan geen van beiden zijn recht op dit goed bewijzen, dan wordt het goed geacht aan ieder voor de helft toe te behoren. Bestaat tussen de echtgenoten een geschil voor welk aandeel zij gerechtigd zijn in op gezamenlijke naam staande goederen doch zonder uitdrukking van het aandeel van ieders gerechtigdheid, dan worden zij geacht ieder voor de helft daarin gerechtigd te zijn, behoudens tegenbewijs (artikel 10).
Kosten van de huishouding
De vrouw stelt dat zij een vordering op de man heeft in verband met door haar betaalde kosten van de huishouding uit vermogen (erfenis van € 37.000,-) in een periode dat zij geen inkomsten uit arbeid genoot. De man heeft hiertegen verweer gevoerd.
Ingevolge artikel 2 lid 1 van de huwelijkse voorwaarden worden de kosten van de huishouding in enig jaar voldaan uit de in dat jaar genoten inkomens van partijen naar evenredigheid daarvan, en voor zover deze inkomens ontoereikend zijn uit ieders vermogen naar evenredigheid daarvan.
Niet in geschil is dat de vrouw na de geboorte van de minderjarige gedurende ruim een jaar (medio 2006 tot medio 2007) geen inkomsten uit arbeid heeft genoten en dat zij in die periode € 500,- per maand heeft betaald ter zake van de huur van de door partijen bewoonde woning, naar de vrouw zelf stelt uit de erfenis. Ten aanzien van de premie ziektekostenverzekering is niet komen vast te staan dat zij dit betaalde in de periode dat zij geen inkomsten uit arbeid had, aangezien de overgelegde bankafschriften ten aanzien van de betaling van de premie ziektekosten niet zien op die periode. Evenmin is komen vast te staan dat de vrouw in genoemde periode boodschappen en kleding en andere spullen voor de minderjarige heeft betaald.
Nu niet is gesteld of gebleken dat het inkomen van de man in de periode medio 2006 tot medio 2007 ontoereikend was om de kosten van de huishouding te voldoen en evenmin is gesteld of gebleken dat het inkomen van de vrouw in de eerste helft van 2006 en de tweede helft van 2007 zodanig was, dat de huurkosten ook over de periode medio 2006 tot medio 2007 voor haar rekening dienden te komen, is de rechtbank van oordeel dat de vrouw ten onrechte € 6.000,- (12 x € 500,-) heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding in de periode medio 2006 tot medio 2007. De rechtbank zal bepalen dat de man genoemd bedrag aan de vrouw dient te betalen.
Te verrekenen vermogen
Tussen partijen staat vast dat zij nimmer uitvoering hebben gegeven aan de verplichting tot verrekening zoals opgenomen in de huwelijkse voorwaarden, zodat deze verplichting op grond van artikel 1:141, eerste lid, BW in stand is gebleven en zich uitstrekt over het saldo, ontstaan door belegging en herbelegging van hetgeen niet verrekend is, alsmede over de vruchten daarvan. Op grond van het derde lid van voornoemd artikel geldt te dezen dat het bij het einde van het huwelijk aanwezige vermogen wordt vermoed te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid in het licht van de aard en omvang van de verrekenplicht iets anders voortvloeit.
Ingevolge artikel 8 van de tussen partijen overeengekomen huwelijkse voorwaarden heeft geen samenvoeging en deling van overgespaard inkomen plaats over de tijd dat de echtgenoten - kort gezegd - niet samenwonen. Niet in geschil is dat de vrouw op 12 maart 2010 uit de echtelijke woning is vertrokken, zodat de verrekenplicht op die datum is geëindigd.
Door partijen zijn de volgende al dan niet in de verrekening te betrekken vermogensbestand-delen opgevoerd:
1. tijdens huwelijk opgebouwd spaartegoed van de man;
2. horlogecollectie van de man en sieraden van de vrouw;
3. vermogen van [de stichting] (hierna: de stichting) en
4. inboedel en kunst die zich in de echtelijke woning bevinden.
Ad 1: spaartegoed van de man
De vrouw stelt dat de man tijdens het huwelijk € 40.000,- heeft gespaard en dat dit in de verrekening moet worden betrokken. De man betwist dat hij tijdens het huwelijk spaartegoeden heeft opgebouwd.
De rechtbank stelt voorop dat voor zover het spaargeld van de man is gegroeid in de periode van de huwelijkssluiting tot 12 maart 2010, deze aanwas van het spaargeld in de verrekening dient te worden betrokken. Tussen partijen staat vast dat de man beschikte over vermogen ten tijde van de huwelijkssluiting. Onduidelijk is wat de omvang van dit vermogen was, aangezien er geen staat van aanbrengsten aan de huwelijkse voorwaarden is gehecht. Evenmin is duidelijk wat de omvang van het vermogen van de man op 12 maart 2010 was. De man dient dan ook inzage te geven in de omvang van zijn vermogen voor zover dit uit spaartegoeden bestond ten tijde van de huwelijkssluiting alsmede op 12 maart 2010. De rechtbank zal de man in de gelegenheid stellen hiertoe uiterlijk op na te noemen pro forma datum stukken in het geding te brengen.
Ad 2: horlogecollectie van de man en sieraden van de vrouw
Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat de man zijn horlogecollectie behoudt en de vrouw haar sieraden behoudt, zonder nadere verrekening.
Ad 3: vermogen van de stichting
De vrouw stelt - kort samengevat - dat het vermogen van de stichting is toegenomen als gevolg van het feit dat partijen een relatief laag salaris genoten voor hun werkzaamheden voor de stichting en geen bonussen toegekend hebben gekregen. Het zou een bewuste keuze van partijen zijn geweest om vermogen te sparen in de stichting. Het vermogen van de stichting zou hierdoor met € 500.000,- zijn toegenomen, aldus nog steeds de vrouw.
De man betwist de stellingen van de vrouw. Hij wijst erop dat de stichting een zelfstandige rechtspersoon is en dat het doen van uitkeringen aan binnen de stichting werkzame personen bij wet verboden is.
Hieromtrent overweegt de rechtbank als volgt.
In artikel 2 lid 2 en 3 van de tussen partijen overeengekomen huwelijkse voorwaarden is het volgende vermeld:
2. Onder inkomen wordt verstaan de door een echtgenoot in het desbetreffende jaar in totaal genoten inkomsten welke zijn onderworpen aan de heffing voor de inkomsten- en/of loonbelasting, verminderd met de eventuele alimentatieverplichtingen en de belasting over de inkomsten van dat jaar waarvoor hij overeenkomstig het hierna sub 4a bepaalde draagplichtig is.
Inkomsten belast naar een evenredig inkomstenbelastingtarief en die belasting zelf worden niet in aanmerking genomen.
3. a. Tot de inkomsten behoren eveneens de winsten van het bedrijf van één van de echtgenoten of van een door één van de echtgenoten uitgeoefend zelfstandig beroep, vast te stellen naar normen die in het maatschappelijk verkeer als redelijk worden geacht in de zin van artikel 126 lid 2 Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
b. Indien een echtgenoot in overwegende mate bij machte is te bepalen dat winsten gemaakt binnen een vennootschap hem rechtstreeks of middellijk ten goede komen worden die winsten beschouwd als inkomsten sub a. vermeld, een en ander eveneens vast te stellen naar normen die in het maatschappelijk verkeer als redelijk worden geacht in de zin van artikel 126 lid 2 Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
Tussen partijen is in geschil of onder het begrip vennootschap in artikel 2 lid 3 onder b van de huwelijkse voorwaarden ook moet worden begrepen de stichting. De rechtbank is met de man van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat het bij de uitleg van de huwelijkse voorwaarden aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan het overeengekomene mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Haviltex, NJ 1981, 635).
De man was ten tijde van de huwelijkssluiting op 10 november 1997 al werkzaam voor de stichting. Immers, in de op 15 september 1994 gepasseerde notariële akte tot wijziging van de statuten van de stichting staat de man vermeld als directeur van de stichting. Gelet hierop is het opvallend dat de man in de akte huwelijkse voorwaarden van 24 oktober 1997 is aangeduid als 'ondernemer' en de vrouw als 'stichtingsdirecteur'. Nu bovendien in de huwelijkse voorwaarden een breed inkomensbegrip is opgenomen, dienen inkomsten uit onderneming(en) van partijen in de verrekening te worden betrokken.
Echter, tegenover de betwisting door de man heeft de vrouw naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat onder het begrip 'vennootschap' in artikel 2 lid 3 van de huwelijkse voorwaarden ook moet worden begrepen de stichting. Dit ligt ook niet voor de hand, aangezien de stichting een ideëel doel heeft dat zij nastreeft met behulp van subsidies, legaten en dergelijke afkomstig van partijen die het doel van de stichting onderschrijven. Zo is in artikel 2 van de statuten onder meer opgenomen dat de stichting ten doel heeft het verzamelen en verspreiden van informatie over drugs en drugsgebruik en de preventie voor jongeren van het gebruik van drugs, waarbij de nadruk wordt gelegd op het gebruik van moderne communicatiemiddelen. Tussen partijen staat vast dat de stichting deze activiteiten ook werkelijk uitvoert. In artikel 3 van de statuten is voorts opgenomen dat het vermogen van de stichting zal worden gevormd door subsidies en andere bijdragen, schenkingen, erfstellingen en legaten en alle andere verkrijgingen en baten.
De stelling van de vrouw dat uit de uitspraak van de Hoge Raad van 4 mei 2007, LJN: AZ7621, volgt dat ook het vermogen van een stichting als de onderhavige onder een verrekenbeding kan vallen, volgt de rechtbank niet. Deze uitspraak van de Hoge Raad ziet op de situatie dat een stichting de aandelen in een familie-BV beheerde en de daaraan verbonden rechten uitoefende. Dat is een wezenlijk andere situatie dan de onderhavige, waarin het een stichting met een ideëel doel betreft.
Bij het voorgaande komt nog dat de vrouw tegenover de betwisting door de man onvoldoende heeft aangetoond dat de man in staat is te bepalen dat de stichting overgaat tot het doen van uitkeringen aan (onder meer) de man. Blijkens de akte van oprichting van de stichting en de uittreksels van de Kamer van Koophandel is de man niet de oprichter van de stichting. Evenmin is hij bestuurder van de stichting geweest. De man is wel betrokken bij het doel van de stichting in verband met het drugsverleden van één van zijn kinderen en hij is al sinds lange tijd werkzaam voor de stichting, in ieder geval al voor de huwelijkssluiting. Nu de man de stichting niet heeft opgericht en hij nooit bestuurder van de stichting is geweest, kan niet met succes gesteld worden dat hij een overwegende mate van zeggenschap heeft over het vermogen van de stichting. Dat de man feitelijk de stichting runde, kennelijk met goedkeuring van de bestuurders van de stichting die tevens goede bekenden van hem zijn, doet hieraan niet af. Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank eveneens de stelling van de vrouw dat de man in staat is het doel van de stichting eigenmachtig te wijzigen, terwijl gelet op het ideële doel van de stichting een wijziging van het doel ten voordele van de man in privé ook niet waarschijnlijk is.
Aan het voorgaande doet niet af dat de vermogens van de stichting en van de man dan wel partijen in privé verweven waren en dat partijen jarenlang deels op kosten van de stichting hebben geleefd. Dit betekent echter niet dat het vermogen van de stichting als overgespaard inkomen van partijen moet worden aangemerkt. De verrekeningsvordering van de vrouw zal in zoverre worden afgewezen.
Ad 4: inboedel en kunst
De vrouw stelt dat de inboedel (waaronder diverse antieke gebruiksvoorwerpen) en de in de echtelijke woning aanwezige schilderijen en andere kunst tot het te verrekenen vermogen van partijen behoren. De man stelt dat dit alles deels aan de man in privé toebehoort en deels aan de stichting toebehoort en dat van verrekening geen sprake kan zijn.
De rechtbank overweegt als volgt.
In de echtelijke woning waren voorheen beide partijen woonachtig met hun dochter. Thans woont hierin nog slechts de man. In deze woning houdt al geruime tijd (ook thans nog) tevens de voormelde stichting kantoor. De man is nog steeds voor deze stichting werkzaam.
Duidelijk is dat sprake is van een verwevenheid tussen wonen en werken in één pand en voorts van een verwevenheid tussen de goederen van de stichting en de goederen van (één van) partijen. Zo heeft de vrouw bijvoorbeeld betoogd dat het volgens de man aan de stichting in eigendom toebehorende antieke zilveren theeservies door partijen regelmatig werd gebruikt, evenals de antieke kinderstoel waarin de dochter van partijen heeft gezeten en die volgens de man eigendom van de stichting zou zijn.
De inboedel van de echtelijke woning kan niet als een doorsnee inboedel gekwalificeerd worden. De waardes van deze goederen zijn mogelijk (zeer) hoog. Immers, blijkens de nu reeds aan de rechtbank verschafte stukken is niet alleen sprake van "gewone" inboedel-goederen, maar ook van vele kunstvoorwerpen, schilderijen, antieke (gebruiks)voorwerpen etc.
Resumerend bevinden zich kennelijk in de echtelijke woning:
- goederen die aan partijen tezamen toebehoren;
- privégoederen van de man;
- privégoederen van de vrouw;
- goederen die aan de stichting in eigendom toebehoren.
Gelet op het hiervóór overwogene kan van verrekening over de goederen die aan de stichting in eigendom toebehoren geen sprake zijn.
De goederen die partijen gezamenlijk in eigendom hebben komen in beginsel voor verdeling in aanmerking.
Voor verrekening komen in beginsel in aanmerking de waardes van de door de man dan wel door de vrouw privé in eigendom verworven inboedelgoederen. Teneinde een beslissing hierover te kunnen nemen, dient inzichtelijk te worden welke goederen er precies zijn en tot welk vermogen zij behoren. Zo een van partijen wenst dat wordt afgeweken van voormeld wettelijk bewijsvermoeden (art. 1:141 lid 3 BW) zal tevens - zo dit door de andere partij wordt betwist - met bewijsstukken inzichtelijk moeten worden gemaakt dat het goed buiten het verrekentijdvak (datum huwelijkssluiting - 12 maart 2010) in eigendom is verworven.
Om deze reden dient inzage te worden gegeven in de volledige in het pand (zowel woon- als kantoorgedeelte) aanwezige inboedel, derhalve inclusief alle kunstvoorwerpen, antieke (gebruiks)voorwerpen, schilderijen etc. Het ligt op de weg van de man omtrent de goederen van de stichting en zijn privégoederen nadere informatie te verschaffen. Immers, de voormelde verwevenheid en de omstandigheid dat het de man is die zich erop beroept dat (in afwijking van voormeld wettelijk bewijsvermoeden) diverse goederen niet voor verrekening in aanmerking komen, nopen hiertoe. Bij deze benadering speelt voorts een rol dat het weliswaar mogelijk is dat een stichting als de onderhavige bij wijze van belegging antieke gebruiksvoorwerpen koopt, zoals een theeservies en een kinderstoel, maar dat dit ook weer niet direct in de lijn der verwachtingen ligt.
De rechtbank zal hiertoe de man in de gelegenheid stellen uiterlijk op na te noemen pro forma datum een genummerde lijst in het geding te brengen met daarop alle inboedelgoe-deren, met daarbij gevoegd kleurenfoto's van alle op de lijst genoemde items. Omwille van de overzichtelijkheid moet de lijst per vertrek van de echtelijke woning zijn opgesteld. Tevens dienen overzichtskleurenfoto's per vertrek te worden gemaakt. De man dient vervolgens op de lijst per vertrek en per item aan te geven tot welk van de vier hiervoor genoemde vermogens het behoort, zoveel mogelijk onderbouwd met stukken waaruit de juistheid van zijn standpunt blijkt (wie heeft het goed in eigendom verworven en eventueel ook wanneer dit is geschied). Indien naar verwachting een verschil van mening zal bestaan over de waarde van de op de lijst genoemde goederen, dient de man een voorstel te doen ten aanzien van de wijze waarop de waarde moet worden vastgesteld, vergezeld van een voorstel met betrekking tot de eventueel te benoemen erkend (kunst/antiek)taxateur(s). De man dient, zo daarvoor naar zijn mening inmiddels toch reden is, aan te geven tot welk bedrag eventuele privégoederen in de verrekening dienen te worden betrokken.
Ten aanzien van de volgens de man gemeenschappelijke goederen dient hij een voorstel tot verdeling te doen.
Vervolgens zal de rechtbank de vrouw in de gelegenheid stellen binnen drie maanden op de door de man overgelegde lijst te reageren, zoveel mogelijk onderbouwd met stukken waaruit de juistheid van haar standpunt blijkt (wie heeft het goed in eigendom verworven en eventueel ook wanneer dit is geschied), waarbij zij haar reactie op dezelfde wijze per vertrek en per item dient in te delen als de man zijn stuk heeft opgesteld en dezelfde volgorde dient aan te houden als op de lijst van de zijde van de man en de items op dezelfde wijze dient aan te duiden.
De vrouw dient eveneens een voorstel te doen ten aanzien van de wijze waarop de waarde moet worden vastgesteld van goederen waarover naar verwachting verschil, van mening zal bestaan over de waarde, vergezeld van een voorstel met betrekking tot de eventueel te benoemen erkend (kunst/antiek)taxateur(s). Zij moet - zo enigszins mogelijk - aangeven tot welk bedrag er naar haar mening over en weer moet worden verrekend. Ten aanzien van de volgens de vrouw gemeenschappelijke goederen dient zij een voorstel tot verdeling te doen. Indien de lijst van de man volgens de vrouw niet compleet is, kan zij items hieraan toevoegen, indien mogelijk ook voorzien van een kleurenfoto, waarna de man in de gelegenheid zal worden gesteld om binnen één maand op deze aanvulling op zijn lijst te reageren.
Vervolgens zal de zaak in beginsel opnieuw ter zitting worden behandeld.
Slotsom
Om de huwelijkse voorwaarden zorgvuldig te kunnen afwikkelen is nog ten minste één behandeling ter zitting nodig en mogelijk meerdere. Daarnaast dient het nodige werk door partijen te worden verricht alsmede zullen eventueel taxaties moeten worden verricht door deskundigen, met alle kosten van dien. De rechtbank geeft partijen dan ook in overweging nogmaals te bezien of zij in deze stand van de procedure in onderling overleg tot overeenstemming kunnen komen.
De rechtbank zal iedere verder beslissing ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, de wettelijke rente en de proceskosten aanhouden.
Beslissing
De rechtbank:
*
neemt op de door partijen getroffen onderlinge regeling van hun betrekkingen na de echtscheiding, zoals neergelegd in het (in fotokopie) aan deze beschikking gehechte ouderschapsplan, met uitzondering van de daarin opgenomen zorgregeling op de dinsdagmiddagen, en verklaart deze beschikking, voor zover het de getroffen onderlinge regelingen omtrent hoofdverblijfplaats en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], naast de in het ouderschapsplan opgenomen regeling voor de weekenden, vakanties en feestdagen, bij de man zal zijn iedere dinsdag van 15.00 uur tot 19.00 uur, waarbij de vrouw de minderjarige ophaalt bij de man, en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat de vrouw de man zal informeren en raadplegen over te nemen beslissingen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de minderjarige, waarbij partijen in ieder geval één maal per drie maanden contact met elkaar zullen hebben over de minderjarige, en verklaart deze informatie- en consultatieregeling uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte ten aanzien van het ouderschapsplan, de zorgregeling en de informatie- en consultatieregeling;
*
houdt de behandeling met betrekking tot het verzoek tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden aan tot 15 oktober 2012 pro forma opdat de man stukken in het geding kan brengen en partijen overleg met elkaar kunnen voeren;
bepaalt dat de man vóór genoemde proformadatum aan de vrouw en aan de rechtbank de volgende stukken dient over te leggen:
- een overzicht van het door de man opgebouwde spaargeld ten tijde van de huwelijkssluiting én het saldo van het spaargeld op 12 maart 2010, onderbouwd met stukken;
- een genummerde lijst met daarop alle inboedelgoederen (inclusief alle kunst, schilderijen, antiek en (antieke) gebruiksvoorwerpen) van zowel het woongedeelte als het kantoorgedeelte van het pand, met daarbij gevoegd kleurenfoto's van alle op de lijst genoemde items, en overzichtskleurenfoto's per vertrek, waarbij de man per vertrek en per item dient aan te geven tot welk vermogen (gezamenlijk, privé man, privé vrouw of stichting) het item naar zijn mening behoort, zoveel mogelijk onderbouwd met stukken waaruit de juistheid van zijn standpunt blijkt;
- indien (naar verwachting) verschil van mening bestaat over de waarde van de op de lijst genoemde goederen, een voorstel ten aanzien van de wijze waarop de waarde moet worden vastgesteld, vergezeld van een voorstel met betrekking tot de eventueel te benoemen taxateur(s);
- een voorstel tot verdeling van de volgens de man gemeenschappelijke goederen;
bepaalt dat vervolgens de vrouw in de gelegenheid zal worden gesteld tot uiterlijk 15 januari 2013 te reageren op de door de man in het geding gebrachte lijst, op de wijze als voormeld,
bepaalt dat de man - indien de vrouw nog nieuwe items noemt en stukken in het geding brengt- vervolgens in de gelegenheid zal worden gesteld tot uiterlijk 15 februari 2013 daar weer op te reageren;
bepaalt dat de behandeling ter zitting eerst na tijdige ontvangst van alle bovengenoemde stukken zal worden voortgezet, behoudens toepassing van artikel 9.7 en 9.8 van het procesreglement scheiding;
bepaalt dat, indien voor genoemde proformadatum of een nader te bepalen proformadatum geen bericht is ontvangen of door beide partijen de gevraagde stukken niet (volledig) zijn overgelegd zonder dat uitstel is gevraagd, de rechter er vanuit kan gaan dat partijen geen prijs stellen op verdere behandeling. In dat geval zal de zaak ingevolge artikel 9.5 van het procesreglement scheiding schriftelijk worden afgedaan;
bepaalt dat, ook indien een van partijen de gevraagde stukken niet (volledig) heeft overgelegd zonder dat uitstel is gevraagd, de rechter er vanuit kan gaan dat deze partij geen prijs stelt op verdere behandeling. De zaak zal alsdan ingevolge artikel 9.6 van het procesreglement scheiding schriftelijk worden afgedaan tenzij de wederpartij of de rechter een mondelinge behandeling wenst. In dat geval kan de rechter besluiten stukken, alsnog overgelegd door de partij die in gebreke was, niet meer te accepteren;
bepaalt dat, indien er een nadere zitting wordt bepaald, partijen desgewenst kunnen reageren op het standpunt van de wederpartij of nadere stukken kunnen overleggen, welke reacties en/of stukken uiterlijk tien dagen vóór de zitting dienen te zijn overgelegd;
*
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, de wettelijke rente en de proceskosten aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Alt-van Endt, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. S.I. Geerling als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juli 2012.