vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
zaaknummer / rolnummer: 397584 / HA ZA 11-1941
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GEBR. [A] & ZN B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. W.B. Janssens.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 14 juni 2011, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 5 oktober 2011, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 5 januari 2012, met de daarin genoemde stukken;
- het proces-verbaal van (voortzetting) comparitie van partijen van 25 januari 2012.
1.2.Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2.De feiten
2.1.[eiser] is sinds 1994 eigenaar van een perceel plaatselijk bekend als [A-straat te plaats A], kadastraal bekend als gemeente [A], [sectie, nummer] (hierna: perceel [nummer]), waarop zijn woonhuis en een loods staat. Aan [gedaagde] behoort (onder meer) in eigendom toe het aangrenzende perceel, plaatselijk bekend als [A-straat en B-straat te plaats A], kadastraal bekend gemeente [A], [sectie, nummer] (hierna: perceel [nummer]). Oorspronkelijk behoorden beide percelen toe aan de grootvader van [gedaagde]. In 1957 is het perceel gesplitst en perceel [nummer] verkocht.
2.2.De percelen zijn gelegen en ingericht zoals weergegeven op onderstaand uittreksel uit de kadastrale kaart.
Het perceel van [gedaagde] (perceel [nummer]) wordt samen met twee andere aangrenzende percelen ([nummers]) voor diverse doeleinden bedrijfsmatig door haar gebruikt en omvat rond een onbebouwd binnenterrein verschillende opstallen. In [A-straat] is een meubelspeciaalzaak gevestigd en in [B-straat] een loods. Het complex grenst aan de westzijde aan [A-straat] en aan de oostzijde aan de [B-straat]. Tussen de opstallen aan de westzijde aan de [A-straat] loopt een inmiddels afgesloten doorgang naar het binnenterrein. Tussen de opstallen aan de oostzijde loopt vanaf het binnenterrein een uitrit die hoofdzakelijk door gemotoriseerd verkeer gebruikt wordt. Op het binnenterrein wordt ook geparkeerd.
2.4Het perceel van [eiser] (perceel [nummer]) grenst aan de [B-straat] en was op twee manieren naar de openbare weg ontsloten via perceel [nummer]. De uitwegen zijn als pad 1 en pad 2 ingetekend in het onder 2.2. opgenomen uittreksel uit de kadastrale kaart. Om de voordeur van zijn woning met de auto te bereiken, maakte [eiser] gebruik van pad 1. Via pad 2 kon [eiser] zijn woning lopend of fietsend vanaf de [A-straat] bereiken. Ook een aantal andere omwonenden maakte in het verleden gebruik van de mogelijkheden om via het perceel van [gedaagde] naar de [A-straat] en/of de [B-straat] te gaan.
2.5Bij besluit van 7 maart 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders aan [gedaagde] een bouwvergunning verleend voor het gedeeltelijk vergroten van de meubelzaak/showroom. Als gevolg daarvan is de ruimte tussen [A-straat] bebouwd, waardoor pad 2 niet meer toegankelijk is. Het binnenterrein is gedeeltelijk benut voor het uitbreiden van de bestaande bebouwing.
Pad 1 is afgesloten door plaatsing van een metalen hek op de erfgrens bij de doorgang tussen de panden [B-straat]; het hek is geopend gedurende de openingstijden van de meubelzaak. Voorts is een houten hek geplaatst op de erfgrens tussen de percelen [nummers]. Het houten hek is voorzien van een deur met een slot dat alleen aan de zijde van perceel [nummer] kan worden geopend.
2.6Op 22 mei 1956 heeft de grootvader van [gedaagde] in het kader van een procedure tot een vergunningaanvraag aan het gemeentebestuur van Haastrecht - voor zover relevant - het volgende bericht:
'Naar aanleiding van Uw Raadsbesluit d.d. 25 april 1956 waarin U Fa. Gebr. [A] & Zn ([A]) vergunning verleende, mijn terrein en weg aansluiting te geven op de weg lopende door het Industrieterrein, waarin vervat 5 bepalingen, bericht ik U beleefd, dat ik met geen enkele bepaling accoord kan gaan.
(...)
5e Dat de weg uitsluitend voor mijn bedrijf zou mogen worden gebruikt, weet ik niet precies wat hiermede wordt bedoeld. Mijn antwoord is, dat iedereen, die van goede wil is en in overleg met mij, gebruik mag maken van mijn weg, wat mijn eigendom is. Dit is trouwens in het algemeen belang.'
3.Het geschil
3.1.[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1a.voor recht verklaart dat het pad de kwalificatie buurweg toekomt;
1b.[gedaagde] primair veroordeelt om (1) het metalen hekwerk op de erfgrens tussen het perceel [nummer] en de [B-straat] te verwijderen, (2) het houten hekwerk op de erfgrens tussen de percelen [nummers] te verwijderen en (3) te gehengen en gedogen dat [eiser], zijn familieleden en de bezoekers van perceel [nummer] alsmede zijn rechtsopvolgers onder algemene en bijzondere titel lopend, fietsend of met de auto over het pad gaan;
[gedaagde] subsidiair veroordeelt om (1) [eiser] en zijn familieleden sleutels te verschaffen van het metalen hekwerk op de erfgrens van perceel [nummer] en de [B-straat], (2) het slot op het houten hekwerk op de erfgrens tussen de percelen [nummers] te verwijderen en een vrije doorgang tussen deze percelen mogelijk te maken, welke doorgang breed genoeg dient te zijn voor een auto en (3) te gehengen en gedogen dat [eiser], zijn familieleden en de bezoekers van perceel [nummer] alsmede zijn rechtsopvolgers onder algemene en bijzondere titel lopend, fietsend en met de auto over het pad gaan;
[gedaagde] meer subsidiair veroordeelt tot een in goede justitie te bepalen wijze waarop [eiser] en zijn familieleden en de bezoekers van perceel [nummer], alsmede zijn rechtsopvolgers
onder algemene en bijzondere titel, gebruik kunnen blijven maken van buurweg pad 1;
2a.voor recht verklaart dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] door buurweg pad 2 te vernietigen;
2b.[gedaagde] primair veroordeelt om:
- binnen twee maanden na de dag waarop in deze vonnis wordt gewezen - of een andere in goede justitie te bepalen termijn - tezamen met [eiser] bij een door [eiser] te kiezen notaris een notariële akte op te maken waarbij ten laste van de aan
[gedaagde] toebehorende percelen, kadastraal bekend als gemeente [A] [nummers] en ten gunste van perceel [nummer] wordt gevestigd een recht van erfdienstbaarheid, inhoudende het recht voor de bewoners en bezoekers van perceel [nummer] te lopen en fietsen vanaf de [A-straat] via de doorgang tussen de panden aan de [A-straat] naar perceel [nummer];
- binnen vier maanden na de dag waarop in deze vonnis wordt gewezen - of een
andere in goede justitie te bepalen termijn - (1) het hekwerk ter hoogte van de
doorgang tussen de panden aan de [A-straat] te verwijderen of bewegend
te maken, (2) de buxushaagjes ter hoogte van de doorgang tussen de panden aan de
[A-straat] te verwijderen en (3) het grind te verwijderen en over perceel
[nummers] een geasfalteerd pad aan te leggen vanaf de [A-straat] naar perceel
[nummer],
[gedaagde] subsidiair veroordeelt om:
- [eiser], zijn familieleden en bezoekers van zijn perceel alsmede zijn rechtsopvolgers onder algemene en bijzondere titel binnen twee weken na de dag waarop in deze vonnis wordt gewezen - of een andere in goede justitie te bepalen termijn - schriftelijk het persoonlijk recht te verschaffen om te lopen vanaf de [A-straat] via de doorgang tussen de panden aan de [A-straat] naar het perceel van [eiser];
- binnen vier maanden na de dag waarop in deze vonnis wordt gewezen - of een
andere in goede justitie te bepalen termijn - (1) het hekwerk ter hoogte van de
doorgang tussen de panden aan de [A-straat] te verwijderen of bewegend
te maken, (2) de buxushaagjes ter hoogte van de doorgang tussen de panden aan de
[A-straat] te verwijderen en (3) het grind te verwijderen en over perceel
[nummers] een geasfalteerd pad aan te leggen vanaf de [A-straat] naar perceel
[nummer];
meer subsidiair een in goede justitie te bepalen wijze vaststelt waarop [eiser] en zijn
familieleden en de bezoekers van het perceel van [eiser], alsmede zijn rechtsopvolgers
onder algemene en bijzondere titel, vanaf perceel [nummer] te voet en te fiets naar de [A-straat] kunnen gaan;
2c.[gedaagde] primair veroordeelt om binnen vier maanden na de dag waarop in deze vonnis wordt gewezen - of een andere in goede justitie te bepalen termijn - het houten hekwerk dat [gedaagde] heeft geplaatst op de erfgrens tussen de percelen [nummers] geheel te verwijderen;
[gedaagde] subsidiair veroordeelt om binnen vier maanden na de dag waarop in deze
vonnis wordt gewezen - of een andere in goede justitie te bepalen termijn - het slot op het houten hekwerk op de erfgrens tussen de percelen [nummers] te verwijderen en een vrije doorgang mogelijk te maken tussen voornoemde percelen,
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom;
3.[gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiser] van een bedrag ter hoogte van € 35.000,-- ten titel van schadevergoeding vanwege de door [eiser] gederfde huurinkomsten,
4.[gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
3.2.[eiser] stelt ter onderbouwing van zijn vorderingen dat de paden 1 en 2 gekwalificeerd dienen te worden als buurwegen in de zin van artikel 719 Oud Burgerlijk Wetboek (hierna OBW). [eiser] is van mening dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door zonder overleg met [eiser] het gebruik van pad 2 te vernietigen. [eiser] kan zijn woning aan de [A-straat] niet meer via de [A-straat] bereiken, doch enkel vanaf de [B-straat], hoewel de voordeur daar niet gelegen is, het een omweg is en de [B-straat] een doodlopende weg op een industrieterrein is.
Als schadevergoeding in natura vordert [eiser] hetgeen in 3.1 onder 2b is vermeld. Voorts heeft [eiser] huurinkomsten gedorven, omdat hij als gevolg van de afsluiting van pad 1 zijn loods niet meer heeft kunnen verhuren. [eiser] begroot deze schadepost op € 35.000,-.
3.3.[gedaagde] voert gemotiveerd verweer.
3.4.Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
4.1.Kern van het geschil betreft de vraag of de paden 1 en 2 als buurwegen in de zin van artikel 719 Oud Burgerlijk Wetboek (OBW) kunnen worden gekwalificeerd. Het huidige BW kent de buurweg niet meer. In artikel 719 OBW was bepaald: "Voetpaden, dreven of wegen aan verscheiden geburen gemeen, en welke hun tot eenen uitweg dienen, kunnen niet dan met gemeene toestemming worden verlegd, vernietigd of tot een ander gebruik gebezigd, dan waartoe dezelve zijn bestemd geweest." Is sprake van een zodanige buurweg dan blijft deze op grond van artikel 160 Overgangswet Nieuw burgerlijk wetboek bestaan. Derhalve is de vraag aan de orde of er vóór 1 januari 1992 ter plaatse twee buurwegen zijn ontstaan.
4.2.Ingevolge vaste jurisprudentie is daarvoor in de eerste plaats een uitdrukkelijke of stilzwijgende wilsverklaring vereist van de eigenaar over wiens grond een weg liep die de bedoeling had daarmee een buurweg tot stand te brengen. Daarnaast is voor het ontstaan van een buurweg vereist het gemeenschappelijk gebruik van de weg door twee of meer buren, van wie één de eigenaar kan zijn. Het gemeenschappelijk gebruik moet derhalve zijn grondslag vinden in een (al dan niet stilzwijgende) bestemmingshandeling. Het enkele door de eigenaar van een weg gedogen van het gebruik daarvan door een buurman is onvoldoende om de weg als buurweg te bestempelen. Stilzwijgende bestemming zal onder omstandigheden uit gedragingen van de eigenaar kunnen worden afgeleid. Daarbij geldt echter dat indien een buurman het ongestoord bezit heeft van het recht van buurweg - dat wil zeggen dat een buurman de, naar verkeersopvattingen te beoordelen, feitelijke macht over het betreffende perceel uitoefent die past bij het gebruik van dat perceel als buurweg - dit het, voor tegenbewijs vatbare, vermoeden oplevert dat van een (bestemming tot) buurweg sprake is.
4.3.[eiser] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat er een buurweg bestaat naar de [B-straat] zich beroepen op de (onder 2.6 weergegeven) brief van 22 mei 1956 van de grootvader van [gedaagde] en voorts op zes verklaringen van buren waaruit zou zijn op te maken dat zij gedurende een periode van minimaal 50 jaar gebruik hebben gemaakt van deze uitweg. Tussen de verklaringen bevindt zich een verklaring van [B], de rechtsvoorganger van [eiser] en thans eigenaar van perceel [nummer], gelegen achter [A-straat] (vgl. het onder 2.2 weergegeven uittreksel uit de kadastrale kaart). In deze procedure is van belang dat [B] eerder zelf een procedure heeft aangespannen tegen [gedaagde] met - voor zover van belang - eveneens als inzet dat een buurweg bestaat betreffende de uitweg naar de [B-straat]. Op 3 februari 2012 heeft de Hoge Raad arrest gewezen in de zaak tussen [B] en [gedaagde] en geoordeeld dat er geen sprake is van (bezit van) een recht van buurweg (LJN: BU6496). Met betrekking tot de onder 2.6. genoemde brief is overwogen dat uit genoemde brief kan worden opgemaakt dat steeds sprake is geweest van een welwillende houding jegens de buren, maar dat die niet verder ging dan een gedogen. Bij het uiteindelijke oordeel is voorts betrokken dat in de periode 1956 tot 1981 de grootvader van [B] met de grootvader van [gedaagde] een overeenkomst had gesloten waaruit kon worden afgeleid dat [B] slechts een persoonlijk recht had om over het perceel van [gedaagde] naar de [B-straat] te rijden.
4.4.Door [gedaagde] is in deze procedure een beroep gedaan op deze brief en overeenkomst, terwijl door [eiser] geen essentiële feiten zijn gesteld die maken dat op dit punt in deze procedure anders zou moeten worden geoordeeld dan in genoemd arrest van de Hoge Raad. Evenmin zijn door [eiser] feiten naar voren gebracht waaruit zou kunnen volgen dat (de rechtsvoorganger van) [gedaagde] met betrekking tot het gebruik van haar perceel door anderen in de periode na 1981 een andere houding dan voorheen heeft aangenomen. Het uitdrukkelijk persoonlijk gedogen betekent dat evenmin een (stilzwijgende) wilsverklaring kan worden ontleend aan de door [eiser] overgelegde verklaringen. Vier verklaringen bevestigen weliswaar dat de genoemde personen gebruik hebben gemaakt van het perceel van [gedaagde] om de [B-straat] te bereiken en dat (de rechtsvoorganger van) [gedaagde] daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, maar die verklaringen zijn in het licht van het uitdrukkelijk persoonlijk gedogen onvoldoende om van een bezit van een buurweg naar de [B-straat] te kunnen spreken.
Nu pad 1 niet als buurweg kan worden gekwalificeerd, dient de gevorderde verklaring voor recht met betrekking tot pad 1 te worden verworpen en behoeven de overige stellingen en verweren geen verdere bespreking en beoordeling meer.
4.5.Vervolgens is aan de orde of de doorgang naar de [A-straat] als buurweg kan worden beschouwd. [eiser] stelt zich op het standpunt dat daarvan sprake is omdat (de rechtsvoorganger van) [gedaagde] die situatie indertijd zelf in het leven heeft geroepen. Hij heeft perceel [nummer] met de daarop staande woning verkocht terwijl die woning als adres [A-straat] had, hoewel perceel [nummer] niet rechtstreeks aan de [A-straat] was gelegen maar achter de aan de [A-straat] gelegen panden. De opeenvolgende bewoners van [A-straat] konden de [A-straat] van meet af aan alleen via het perceel van [gedaagde] bereiken, terwijl ook andere buren van dit pad jarenlang gebruik hebben gemaakt, waartoe [eiser] verwijst naar diverse verklaringen. Uit de door [eiser] overgelegde verklaring van [B] blijkt dat diens grootvader indertijd perceel [nummer] van de grootvader van [gedaagde] heeft gekocht en dat [B] op zijn beurt dit perceel ([A-straat]) van zijn vader had gekocht. Rond 1975 heeft [B] met toestemming van de vader van [gedaagde] verwijzingsbordjes naar zijn woning op de beide gevels van [gedaagde] in het begin van de uitgang mogen ophangen.
4.6.Anders dan [eiser] betoogt, kan de uitgang naar de [A-straat] evenmin als buurweg worden bestempeld. Uit de gedragingen van (de rechtsvoorgangers van) [gedaagde] kan niet worden afgeleid dat er sprake is geweest van een (uitdrukkelijke of stilzwijgende) bestemming als buurweg. [gedaagde] heeft een foto in het geding gerbacht uit het eind van de jaren zeventig waaruit blijkt dat in elk geval sindsdien op de muur ter hoogte van de smalle doorgang vanaf de [A-straat] naar het achterterrein een bordje "eigen weg" hangt.
Mocht al uit het oorspronkelijke gebruik kunnen worden afgeleid dat er sprake zou zijn van een bestemming van de weg als buurweg, uit het aanbrengen van het opschrift "eigen weg" blijkt onomwonden dat (de rechtsvoorganger van) [gedaagde] expliciet heeft kenbaar gemaakt dat er geen sprake is van een weg waar door anderen rechten aan zouden kunnen worden ontleend, maar van een gedogen. Dat het bordje "eigen weg" er, zoals [eiser] stelt, in 1994 toen hij het huis kocht niet hing, is irrelevant omdat het pad, gelet op artikel 160 Overgangswet, vóór 1 januari 1992 zijn bestemming als buurweg moet hebben gekregen. Nu juist van het tegendeel van een bestemmingshandeling zijdens [gedaagde] is gebleken, kan het gebruik van het pad naar de [A-straat] gedurende zovele jaren slechts worden geduid als een persoonlijk gedogen van de zijde van [gedaagde]. Op grond van het voorgaande faalt het beroep van [eiser] op het langdurig gemeenschappelijk gebruik en het daaruit voortvloeiende bezit van het recht van buurweg.
Het stond [gedaagde] gezien het absolute karakter van het eigendomsrecht dan ook in beginsel vrij om aan het jarenlange gedogen van het gebruik van pad 2 een einde te maken.
4.7.Ten slotte is de vraag aan de orde of vernietiging van pad 2 in de gegeven omstandigheden anderszins onrechtmatig is jegens [eiser]. Voorop staat dat zelfs als er sprake is van onrechtmatig handelen dat echter, anders dan [eiser] stelt, niet kan leiden tot vestiging van een erfdienstbaarheid. Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 4.6 is overwogen, is er immers steeds sprake geweest van een gedoogsituatie. Een persoonlijk gebruiksrecht kan nooit leiden tot bezit van een zakelijk recht zoals een erfdienstbaarheid, zodat de primaire vordering reeds hierom zal worden afgewezen.
4.8.Met betrekking tot de subsidiaire vordering overweegt de rechtbank als volgt. Vooropgesteld zij dat [gedaagde] gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om het pad af te sluiten en daarmee in beginsel rechtmatig heeft gehandeld. Op grond van artikel 3:13 BW kan degene aan wie een bevoegdheid op basis van (in casu) een eigendomsrecht toekomt, haar echter niet inroepen voor zover hij haar misbruikt. Bij de beoordeling of sprake is van misbruik van bevoegdheid dient te worden bezien of de eigenaar - rekening houdend met alle bijzondere omstandigheden van het geval - naar redelijkheid tot die uitoefening had kunnen komen, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad. Daartoe zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Het perceel van [eiser] (nr. [nummer]) is geregistreerd als [A-straat], ook al ligt het achter de aan de [A-straat] gelegen panden, hetgeen samenhangt met de historisch gegroeide situatie. Voor de bewoners van perceel [nummer] is het steeds mogelijk geweest de openbare weg ([A-straat]) te bereiken via pad 2 dat over het perceel [nummer] van [gedaagde] voert. Dat hing ook samen met het feit dat beide percelen - perceel [nummers] - oorspronkelijk in handen waren van de familie [A]. Toen [eiser] het huis in 1994 kocht, was de situatie dat gebruik van pad 2 aan diens rechtsvoorganger al vele jaren door (de rechtsvoorganger van) [gedaagde] vrijelijk was toegestaan. Het bordje "eigen weg" dat er in elk geval eind jaren zeventig hing, was volgens [eiser] niet meer aanwezig. Toen [eiser] er is komen wonen, heeft hij navraag gedaan bij [gedaagde] of hij nog ergens rekening mee moest houden. Hem was slechts te verstaan gegeven dat zijn kinderen het pleintje voor de woning van [eiser], gelegen op het perceel van [gedaagde], niet als speelplaats mochten gebruiken. Thans kan [eiser] zijn woning niet meer via de [A-straat] maar uitsluitend via de [B-straat] bereiken, hetgeen onder meer een omweg betekent van ca 300 meter. De brievenbus van [eiser], die voorheen was bevestigd aan het perceel van [gedaagde] in de [A-straat], hangt nu aan een lantaarnpaal in de [A-straat]. De [B-straat] is weliswaar geen industrieterrein (zoals [eiser] betoogt) maar evenmin een doorsnee straat in een woonwijk gelet op het aantal loodsen ten behoeve van aldaar gevestigde bedrijven.
Tegenover het belang van [eiser] staat het eigenaarsbelang van [gedaagde]. Beide belangen zijn onderkend toen [gedaagde] bij de Gemeente vergunning aanvroeg voor uitbreiding van zijn bedrijf. [gedaagde] heeft de benodigde vergunning gekregen. Uit de verleende bouwvergunning tot uitbreiding van zijn bedrijf blijkt dat [gedaagde] zich bij de aanvraag heeft gerealiseerd dat het bebouwen van de uitweg naar de [A-straat] voor (onder meer) [eiser] nadelige consequenties zou hebben. In de vergunning van 2006 (die vervolgens om formele reden is ingetrokken) staat onder meer: "De aanvrager heeft middels een brief bevestigd dat dit recht van overpad zal worden verplaatst en opnieuw worden gevestigd." In de in 2008 verleende definitieve vergunning is (als reactie op de naar voren gebrachte zienswijzen) opgenomen, voor zover van belang: "Fa [A] heeft aangegeven dat bij realisatie van de uitbreiding (op basis van persoonlijk recht) gebruik gemaakt kan worden van een pad tussen de panden [A-straat]." Deze feitelijke mogelijkheid is ook genoemd in een door [gedaagde] aan [eiser] geschreven (aangetekende) brief, gedateerd 4 oktober 2011. Ter comparitie is door [gedaagde] toegelicht dat de doorgang naar de [A-straat] tussen de panden [nummers] er is gekomen, zoals het vanaf het begin is bedoeld, maar dat hij op een gegeven moment de hakken in het zand heeft gezet. Voorts is ter comparitie gebleken dat inmiddels aan het hek een hangslot is bevestigd.
De rechtbank kan zich voorstellen dat in de complexe juridische situatie die niet onmiddellijk duidelijk was het zicht op ieders rechten en verplichtingen verloren raakt en heeft geleid tot een steeds verder geëscaleerde burenruzie, hetgeen juist in een dorpsgemeenschap de verhoudingen ernstig kan verstoren. Mede gelet op de bijzondere ligging van de woning van [eiser] en de opstelling van [gedaagde] kan [gedaagde] echter, alle belangen afwegende, in redelijkheid niet aan [eiser] het gebruik van het betreffende pad weigeren en handelt [gedaagde] onrechtmatig door niet een pad te creëren dat [eiser] vanaf zijn perceel toegang verleent naar de [A-straat].
4.8De subsidiaire vordering (onder 2. B) is derhalve voor toewijzing vatbaar, met dien verstande dat er sprake is van een persoonlijk recht voor [eiser], zijn familieleden en bezoekers om te lopen of te fietsen vanaf de [A-straat] via de doorgang tussen de panden aan de [A-straat] naar het perceel van [eiser]. Dit recht is mitsdien niet overdraagbaar. De vordering tot het aanleggen van asfalt wordt afgewezen nu de rechtbank niet vermag in te zien dat over een grindpad niet kan worden gelopen of gefietst. Het voorgaande betekent dat door [gedaagde] het hekwerk ter hoogte van de doorgang tussen de panden aan de [A-straat] dient te worden verwijderd of bewegend te worden gemaakt en dat de buxushaagjes ter hoogte van de doorgang tussen de panden aan de [A-straat] dienen te worden verwijderd zodat een doorgang naar de [A-straat] mogelijk is.
4.9De vordering van [eiser] tot verwijdering van het houten hek dat op de erfgrens staat tussen de percelen [nummers], wordt als onvoldoende onderbouwd afgewezen. Datzelfde lot treft de subsidiaire vordering nu niet duidelijk is gemaakt of de doorgang noodzakelijk is voor de uitgang naar de [A-straat].
De overige stellingen en verweren behoeven in het licht van het voorgaande geen verdere bespreking en beoordeling meer.
4.9.De proceskosten zullen tussen [eiser] en [gedaagde] als de over en weer gedeeltelijk in het ongelijk gestelde partijen worden gecompenseerd.
5.De beslissing
De rechtbank
5.1.wijst de vordering tot verklaring van recht dat er sprake is van een buurweg met betrekking tot pad 1 af;
5.2.gebiedt [gedaagde] te gehengen en te gedogen dat [eiser], zijn familieleden en bezoekers op grond van een persoonlijk recht mogen lopen of fietsen vanaf de [A-straat] via de doorgang tussen de panden aan de [A-straat] naar het perceel van [eiser], en zulks binnen een maand na betekening van dit vonnis;
5.3gebiedt [gedaagde] het hekwerk ter hoogte van de doorgang tussen de panden aan de [A-straat] te verwijderen of bewegend te maken en de buxushaagjes ter hoogte van de doorgang tussen de panden aan de [A-straat] te verwijderen zodat een doorgang naar de [A-straat] mogelijk is, en zulks binnen een maand na betekening van dit vonnis;
5.4.bepaalt dat [gedaagde] voor iedere dag dat hij - nadat een periode van zeven dagen na betekening van dit vonnis zal zijn verstreken - in strijd handelt met het onder 5.2 en 5.3 bepaalde aan [eiser] een dwangsom verbeurt van € 100,- per overtreding tot een maximum van € 10.000,-;
5.5.compenseert de proceskosten;
5.6verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 tot en met 5.4 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.7wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.M. Ahsmann en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.