ECLI:NL:RBSGR:2012:BX1584

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/5446 (beroep) en AWB 12/5447 (voorlopige voorziening)
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatig verblijf in afwachting van beslissing op aanvraag om toepassing artikel 64, motie Spekman

In deze uitspraak van de Rechtbank 's-Gravenhage, gedateerd 18 mei 2012, wordt de situatie van een eiser besproken die om verlenging van het uitstel van vertrek heeft gevraagd op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, van Liberiaanse nationaliteit, had een terugkeerbesluit ontvangen, maar was in afwachting van een beslissing op zijn aanvraag om verlenging van het uitstel van vertrek. De rechtbank oordeelt dat de eiser rechtmatig verblijf heeft, ondanks dat er nog geen beslissing op zijn verzoek was genomen. Dit is gebaseerd op de motie Spekman, die rechtmatig verblijf toekent aan vreemdelingen in een vergelijkbare situatie. De rechtbank stelt vast dat de verweerder niet had kunnen besluiten tot een terugkeerbesluit, aangezien de eiser rechtmatig verblijf had op grond van de motie. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, waarbij ook het inreisverbod wordt afgewezen. De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de uitspraak op het beroep al is gedaan. Tevens wordt de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die op € 1.311,-- worden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummers: AWB 12/5446 (beroep) en AWB 12/5447 (voorlopige voorziening)
V-nr: 276.153.9407
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[eiser en verzoeker],
geboren op [1982], van Liberiaanse nationaliteit, eiser en verzoeker (hierna: eiser),
gemachtigde: mr. M. Terpstra, advocaat te Amsterdam,
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. D. Bozanovic, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Op 11 februari 2012 heeft verweerder een terugkeerbesluit aan eiser uitgereikt waarbij eiser is aangezegd dat hij de Europese Unie onmiddellijk dient te verlaten. Dit besluit omvat tevens een inreisverbod, dat ingaat op het moment van uitreis, voor een periode van twee jaar.
Op 16 februari 2012 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Bij brief van dezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt te bepalen dat eiser de behandeling van het beroep in Nederland mag afwachten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2012. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
Ten aanzien van het beroep
1. Bij meeromvattende beschikking van 12 mei 2009 is aan eiser bekend gemaakt dat hij niet langer rechtmatig in Nederland verblijft. Dit besluit staat in rechte vast en kan worden aangemerkt als een terugkeerbesluit in de zin van de Terugkeerrichtlijn. Niet is gebleken dat eiser heeft voldaan aan de hieruit voortvloeiende vertrekplicht.
2.1 Vaststaat dat eiser na 12 mei 2009 een aantal malen uitstel van vertrek heeft gehad op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000. Het laatste uitstel van vertrek liep af op 8 november 2011. Eiser betoogt nu dat hij daarom rechtmatig verblijf heeft en dat verweerder daarom geen terugkeerbesluit heeft kunnen nemen. In dat verband wijst eiser er nog op dat hij op 13 oktober 2011 een aanvraag om verlenging van het uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 heeft gedaan en dat de motie Spekman er toe leidt dat hij hangende die aanvraag rechtmatig verblijf heeft. In dat verband heeft eiser gewezen op paragraaf A4/7.2.1.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000.
2.2.1 Verweerder kan een terugkeerbesluit nemen ten aanzien van een vreemdeling die illegaal in Nederland verblijft. Dat betekent dat de rechtbank de stelling van eiser dat hij rechtmatig in Nederland verblijf heeft, als eerste zal beantwoorden.
2.2.2 De motie Spekman luidt, voor zover hier relevant, als volgt:
(…) constaterende dat gemeenten geconfronteerd worden met zieke uitgeprocedeerde asielzoekers die recht hebben op verblijf in Nederland gedurende hun medische procedure maar geen recht hebben op opvangvoorzieningen; (…)
overwegende dat in de beleidsbrief van 24 juni 2008 betreffende een effectievere asielprocedure en een effectiever terugkeerbeleid is aangegeven dat voor de opvang van rechtmatig in Nederland verblijvende uitgeprocedeerde asielzoekers die een vervolgaanvraag hebben ingediend voor het ondergaan van een medische behandeling geen opvangregeling kan worden getroffen omdat er geen goed en snel werkend filter mogelijk zou zijn waarmee kan worden bepaald of zo’n aanvraag kansloos of kansrijk is;
van mening dat met overlegging aan de IND van een actueel en volledig medisch dossier en een toestemmingsverklaring van de vreemdeling een snel werkend filter wordt gecreëerd waarmee misbruik door het indienen van een medische vervolgaanvraag uitsluitend om opvang te verkrijgen, kan worden tegengegaan;
verzoekt de regering voor eind 2009 in ieder geval opvang te verlenen aan uitgeprocedeerde asielzoekers die een aanvraag om medische redenen hebben ingediend en die aan bovengenoemde voorwaarden voldoen, (…)
2.2.3 De toenmalige Staatssecretaris van Justitie heeft bij brief van 7 december 2009 de Tweede Kamer bericht welke werkwijze er is ontwikkeld om aan de motie uitvoering te geven.
Deze werkwijze luidt, voor zover hier relevant, als volgt:
“(…) 5. BMA beoordeelt of de relevante medische gegevens compleet zijn:
– Indien compleet, start BMA het adviestraject;
– Indien niet compleet licht BMA de IND hierover in. Een advies blijft uit. De vreemdeling heeft dan weer de keus: ofwel een nieuwe afspraak maken wanneer de relevante medische stukken zijn gecompleteerd, ofwel een aanvraag medisch indienen, waarbij dan geen recht op opvang geldt.
6. De aanvraag wordt formeel ingediend aan het loket (in beginsel 2 weken na stap 4).
7. Bij het formeel indienen zijn er verschillende situaties mogelijk:
– Ofwel het BMA-advies is gereed en de IND kan direct beslissen (in positieve dan wel negatieve zin);
– Ofwel het advies is niet gereed, terwijl de vreemdeling alle benodigde gegevens heeft aangeleverd: artikel 64 Vw wordt – in afwachting van een beslissing – (analoog) toegepast, op basis waarvan de vreemdeling rechtmatig verblijf en recht op opvang krijgt; [benadrukking door rechtbank]
– Ofwel het BMA heeft het advies niet in behandeling genomen omdat relevante medische gegevens ontbreken. De vreemdeling kan dan ofwel het dossier alsnog (laten) completeren en een nieuwe afspraak maken ofwel een reguliere aanvraag indienen, waarbij dan geen recht op opvang geldt.(…)
2.2.4 In de Vc 2000 staat in paragraaf A4/7.2.1.1, voor zover hier relevant:
“Een uitgeprocedeerde asielzoeker kan in afwachting van een beslissing op een verzoek om toepassing van artikel 64, rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder j, Vw krijgen, waardoor ingevolgde de Rva recht op opvang ontstaat (…).”
3. In artikel 8, aanhef en onder j, van de Vw 2000 staat dat de vreemdeling uitsluitend rechtmatig verblijf heeft indien tegen de uitzetting beletselen bestaan als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000. Het enkel beroep op dit artikel en daarmee op artikel 64 van de
Vw 2000 brengt niet mee dat de vreemdeling rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Daarvoor is vereist dat verweerder de bepaling op de vreemdeling van toepassing acht (zie hiervoor bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 mei 2002, 200201377/1).
4.1 De rechtbank stelt vast dat eiser op 13 oktober 2011 om verlenging van het uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 heeft gevraagd. Eiser heeft onbetwist gesteld dat hij op 25 november 2011 alle relevante stukken voor de beoordeling van dit verzoek heeft aangeleverd. Hoewel niet duidelijk is of er een advies is van het BMA, stelt de rechtbank vast dat verweerder op dit verzoek nog niet had beslist op het moment dat het bestreden besluit werd genomen. Eiser verkeert daarmee in de situatie dat hij in afwachting is van een beslissing op een verzoek om “een aanvraag medisch”-zoals geformuleerd in de werkwijze ter uitvoering van de motie- dan wel een beslissing op een “vervolgaanvraag (…) voor het ondergaan van een medische behandeling” zoals geformuleerd in de motie Spekman. Dit komt overeen met hoe de motie Spekman is uitgewerkt in het beleid van verweerder, als weergegeven onder 2.2.4, en waar gesproken wordt over “een verzoek om toepassing van artikel 64”.
4.2 De motie, de uitwerking daarvan en het beleid kennen alle rechtmatig verblijf toe aan de situatie waarin eiser thans verkeert, ondanks dat er op het verzoek nog geen beslissing is genomen. De Vw 2000 kent aan deze situatie echter geen rechtmatig verblijf toe, zoals hierboven onder rechtsoverweging 3 is weergegeven. De rechtbank kan echter niet voorbij gaan aan een door de Tweede Kamer aanvaarde motie. Dit betekent dat indien een vreemdeling verkeert in een situatie zoals bedoeld in de motie Spekman, deze situatie gelijk moet worden gesteld aan een situatie als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder j, van de
Vw 2000.
4.3 Dit betekent dat eiser gelijk moet worden gesteld aan een rechtmatig hier te lande verblijvende vreemdeling. Verweerder heeft daarom aan het terugkeerbesluit niet ten grondslag kunnen leggen dat eiser niet rechtmatig hier te lande verblijft en daarom ten aanzien van eiser niet een terugkeerbesluit kunnen nemen. Dit betekent dat ook het inreisverbod geen stand kan houden.
5. Hieruit volgt dat het bestreden besluit op beide onderdelen niet zorgvuldig is voorbereid en van begin af aan in strijd te achten is met artikel 3:2, 3:4 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft bij dit resultaat geen bespreking meer.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
6. De gevraagde voorziening strekt er toe te bepalen dat eiser de behandeling van het beroep in Nederland mag afwachten. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.311,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437,-- en een wegingsfactor 1).
8. Omdat aan eiser een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand moet verweerder op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb het bedrag van de proceskosten betalen aan de griffier van de rechtbank.
Beslissing
De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 12/5446,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 12/5447,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/ voorzieningenrechter,
in alle zaken,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.311,-- (zegge: dertienhonderd en elf euro), te betalen aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van W. de Jong - Koops, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2012.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: MvK
Coll.:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.