ECLI:NL:RBSGR:2012:BX1580

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/2843 (beroep) en AWB 12/2059 (voorlopige voorziening)
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en rechtmatig verblijf op basis van duurzame relatie met EU-burger

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 26 april 2012 uitspraak gedaan in een beroep en een verzoek om een voorlopige voorziening van eiser, een Nigeriaanse man, tegen een terugkeerbesluit van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het terugkeerbesluit dat op 17 november 2011 was uitgevaardigd, en verzocht om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar was beslist. De rechtbank oordeelde dat het terugkeerbesluit van 17 november 2011 niet meer inhield dan een herhaling van een eerder besluit van 16 juni 2009, dat in rechte vaststond. Eiser stelde dat hij rechtmatig verblijf had op basis van de Richtlijn 2004/38/EG, omdat hij op 2 februari 2012 was getrouwd met een EU-burger. De rechtbank volgde eiser niet in zijn stelling dat het voorgenomen huwelijk bewijs opleverde van een duurzame relatie, aangezien de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsdocument op basis van deze relatie eerder in beroep was bevestigd. De rechtbank concludeerde dat het terugkeerbesluit geldig was en dat eiser geen procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om de uitzetting te verbieden, nu het beroep ongegrond was verklaard. Eiser had ook geen recht op proceskostenvergoeding, omdat de rechtbank van mening was dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummers: AWB 12/2843 (beroep)
AWB 12/2059 (voorlopige voorziening)
V-nr.:[nummer] en [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[eiser en verzoeker],
geboren op [1973], van Nigeriaanse nationaliteit, eiser en verzoeker (hierna: eiser),
gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul, advocaat te Amsterdam,
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. D.S. Asarfi, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Op 17 november 2011 heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit uitgereikt. Op 21 november 2012 heeft eiser daartegen bezwaar gemaakt en de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden zolang niet op het bezwaar is beslist. Bij uitspraak van 2 december 2011 (AWB 11/37356) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats dit verzoek afgewezen.
Op 19 januari 2011 heeft eiser de rechtbank opnieuw verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden.
Het bezwaar is bij besluit van 23 januari 2012 (het bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard.
Op 26 januari 2011 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen. Bij brief van 30 januari 2012 heeft eiser de rechtbank meegedeeld dat hij zich niet verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring van zijn verzoek omdat het spoedeisend belang is komen te ontvallen na het opheffen van de bewaring van eiser op 20 januari 2012. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
Ten aanzien van het beroep
1. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat eiser geen procesbelang heeft bij een inhoudelijk beoordeling van zijn beroep. Het terugkeerbesluit van 17 november 2011 is onverplicht en ten overvloede gegeven. Het bevat niet meer dan een herhaling van de aanzegging die eiser heeft gehad bij de afwijzing van zijn verblijfsaanvraag op 16 juni 2009. Deze afwijzing is met de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zutphen van 16 juni 2010 (AWB 09/34163) in rechte vast komen te staan en het daaraan gekoppelde verzoek om een voorlopige voorziening is op dezelfde datum afgewezen (AWB 09/22059).
2. Eiser heeft in dit verband ter zitting aangevoerd dat niet valt in te zien waarom verweerder het terugkeerbesluit handhaaft nu eiser inmiddels rechtmatig verblijf ontleent aan Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (de Verblijfsrichtlijn) op grond van zijn huwelijk met een gemeenschapsonderdaan. Ook voordat eiser in het huwelijk trad ontleende eiser al rechtmatig verblijf aan de Verblijfsrichtlijn, nu eiser na de afwijzing van zijn aanvraag om toetsing van zijn partnerschap met dezelfde gemeenschapsonderdaan nieuwe stukken heeft overgelegd waarmee de duurzaamheid van hun relatie alsnog is aangetoond.
3. De rechtbank is, onder verwijzing naar eerdere uitspraken van deze rechtbank, onder meer de uitspraak van 23 december 2011 (LJN: BV1726), met verweerder van oordeel dat het eerdere meeromvattende besluit van 16 juni 2009 (mede) is aan te merken als een terugkeerbesluit in de zin van artikel 3, vierde lid, van de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: Tri), omdat daarin de door de Tri vereiste administratieve vaststelling is opgenomen dat het verblijf van eiser onrechtmatig is en dat er een vertrekplicht is. Gesteld noch gebleken is dat dit eerdere terugkeerbesluit zijn gelding heeft verloren doordat eiser sindsdien aan zijn terugkeerverplichting gevolg heeft gegeven. De omstandigheid dat eiser vanaf zijn huwelijk op 2 februari 2012 rechtmatig verblijf ontleent aan de Verblijfsrichtlijn kan aan het bestreden besluit niet afdoen, reeds omdat dit feit zich eerst daarna heeft voorgedaan. Ten aanzien van de stelling dat eiser ook daarvóór al rechtmatig verblijf ontleende aan de Verblijfsrichtlijn omdat zich sinds de eerdere afwijzing van het verzoek om afgifte van een verblijfsdocument als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 gewijzigde omstandigheden hebben voorgedaan, in die zin dat het voorgenomen huwelijk alsnog deugdelijk bewijs van een duurzame relatie oplevert, overweegt de rechtbank het volgende. Daarbij dient voorop te staan dat uit de stukken blijkt dat de aanvraag van een document gebaseerd op deze relatie eerder door verweerder is afgewezen en dat deze afwijzing gelet op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 3 januari 2012 (AWB 11/30585) in beroep heeft standgehouden. Onder verwijzing naar de uitspraak van de de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad State (Afdeling) van 9 december 2011 (LJN: BU8626), overweegt de rechtbank dat, nog daargelaten de vraag of het door eiser ingeroepen verblijfsrecht voorafgaand aan het huwelijk declaratoir van aard is, de omstandigheid dat ten tijde van het bestreden besluit een huwelijksvoornemen bestond onvoldoende is om alsnog deugdelijk bewijs van een duurzame relatie aanwezig te achten.
4. Gelet hierop is de rechtbank met verweerder van oordeel dat het terugkeerbesluit van 17 november 2011 niet meer inhoudt dan een onverplichte herhaling van het eerdere, in rechte vaststaande, terugkeerbesluit van 16 juni 2009 en dat verweerder daarom wegens het ontbreken van belang het daartegen gerichte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank verwijst naar een uitspraak van de Afdeling van 9 november 2011, LJN BU4108. Aan een beoordeling van hetgeen meer of anders is aangevoerd komt de rechtbank niet toe.
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
6. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
7. Eiser heeft zich ter zitting ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening op het standpunt gesteld dat verweerder de proceskosten dient te vergoeden, nu hij door de acties van verweerder gedwongen was dit middel aan te wenden. De rechtbank volgt eiser hierin niet, reeds omdat zij in de zaak waaraan het verzoek is verbonden tot de conclusie komt dat verweerder het bezwaar terecht niet ontvankelijk heeft geacht. Ook ten aanzien van het beroep ziet de rechtbank voor een proceskostenvergoeding geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 12/2843,
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 12/2059,
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Dondorp, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2012.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: JV
Coll.:
D: B
VK
Tegen de uitspraak op het beroep kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.