Parketnummer: 09/711657-11
Datum uitspraak: 13 juli 2012
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte 1],
geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats],
adres: [adres],
thans preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Haaglanden", locatie Zoetermeer te Zoetermeer.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 29 juni 2012.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.J. Mos en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. A.P. Stipdonk, advocaat te Leiden, en door de verdachte naar voren is gebracht.
[X] (hierna ook: [X]) heeft zich als benadeelde partij gevoegd.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij:
1.
op of omstreeks 02 november 2011 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen goederen en/of geld van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan privéhuis "[privéhuis]" gevestigd in perceel [adres], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen:
- zich met medeneming van een vuurwapen en/of een 2e vuurwapen, althans een daarop gelijked voorwerp en/of een mes en/of een ijzeren staaf naar dat pand heeft begeven en/of
- (vervolgens) met (bivak)mutsen op en/of de kra(a)g(en) van zijn/hun trui(en) voor zijn/hun gezicht(en) dat perceel is binnengegaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke poging tot diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [X], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
- met een mes en/of (een) vuurwapen(s) en/of een 2e vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp en/of een ijzeren staaf in zijn/hun hand(en) op die [X] aflopen en/of
- vechten met die [X] en/of
- met een vuurwapen tegen het hoofd en/of lichaam van die [X] slaan en/of
- maken van slaande bewegingen met die ijzeren staaf in de richting van het hoofd en/of het lichaam van die [X];
2.
op of omstreeks 02 november 2011 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, een wapen van categorie III, te weten een gaspistool van het merk [merk], kaliber 9 mm, en/of munitie van categorie III, te weten twee knalpatronen van het kaliber 9 mm en/of drie CS-gaspatronen van het kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad.
Deze zaak gaat om een gebeurtenis die heeft plaatsgevonden op 2 november 2011 omstreeks 22.30 uur in privéhuis "[privéhuis]" (een bordeel) te 's-Gravenhage. Drie gemaskerde mannen hebben, bewapend met op vuurwapens gelijkende voorwerpen, een mes en een staaf, geprobeerd met geweld tegen [X] goederen en/of geld uit voornoemd pand weg te nemen. Twee van de mannen zijn in gevecht geraakt met voornoemde [X], de bedrijfsleider die toen aldaar aan het werk was. Door zijn optreden heeft [X] ervoor gezorgd dat de daders niets hebben kunnen wegnemen. [X] heeft als gevolg van deze vechtpartij letsel opgelopen. Van de gebeurtenis zijn camerabeelden beschikbaar. De camera's stonden opgesteld in het privéhuis. De beelden zijn op de televisie en internet vertoond. Op deze beelden zijn onder meer op een gegeven moment twee van de mannen zonder gezichtsbedekking te zien. De aangever heeft namelijk tijdens het gevecht de bivakmuts van het hoofd van één van de mannen (hierna ook: dader 2) afgetrokken. Deze man is later gebleken de medeverdachte [verdachte 2] (hierna ook: [verdachte 2]) te zijn die een bekennende verklaring heeft afgelegd. De andere man, die tijdens het gevecht met de aangever over de trapleuning naar beneden was gevallen (hierna ook: dader 1), heeft zelf zijn bivakmuts van zijn hoofd afgetrokken en vervolgens recht in de camera gekeken.
De door de rechtbank te beantwoorden vraag is of verdachte deze dader 1 is. Verdachte heeft iedere betrokkenheid ontkend.
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat verdachte dader 1 is. Zij heeft hiertoe verwezen naar de volgende bewijsmiddelen:
- de aangifte van [X]: de tweede man (niet degene die sloeg) had een mes;
- de camerabeelden: man 1 heeft een mes in zijn linkerhand en raakt met aangever in gevecht en valt vervolgens over de trapleuning het trapgat in. Hij draait zich om, trekt zijn bivakmuts af en kijkt recht in de camera;
- de verklaring van de medeverdachte [verdachte 2]: dader 1 had een krik en een mes; [verdachte 2] verklaart voorts dat hij de feiten samen met twee anderen heeft gepleegd;
- één verhorende verbalisant herkent verdachte als dader 1;
- drie verhorende verbalisanten herkennen verdachte met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid als de man met het mes;
- de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] herkennen verdachte op de beelden;
- de eigen waarneming van de rechtbank;
- de inhoud van het tapgesprek 22 tussen verdachte en zijn vriendin en de herkenning van de stem van verdachte door de politie;
- de connectie tussen verdachte en zijn medeverdachte [verdachte 2];
- op de camerabeelden is te zien dat de medeverdachte [verdachte 2] bij het vastpakken van de trapleuning zijn wapen laat vallen;
- op de plaats delict is vijf dagen later door de schoonmaakster achter een openstaande deur halverwege de trap een vuurwapen aangetroffen; die ligt recht onder de locatie waar [verdachte 2] het wapen heeft laten vallen;
- volgens het wapenrapport gaat het om een gasrevolver van categorie III en bevonden zich in het wapen twee knalpatronen van categorie III en drie gaspatronen van categorie III;
- [verdachte 2] heeft het wapen boven gehanteerd en hij wist dat dader 1 een staaf bij zich had. Het ligt in de lijn te veronderstellen dat verdachte wist wat [verdachte 2] bij zich had, althans mocht dit redelijkerwijs verwachten, nu hijzelf een staaf en een mes bij zich had.
De officier van justitie heeft dan ook gevorderd, gelet op bovengenoemde bewijsmiddelen, dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, tezamen met anderen, heeft begaan.
3.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak van al hetgeen aan verdachte is tenlastegelegd bepleit. Daartoe heeft hij betoogd dat verdachte iedere betrokkenheid ontkent en dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte dader 1 is. De herkenning van verdachte door verbalisanten heeft plaatsgevonden, nadat die verbalisanten verdachte hadden verhoord. Hierdoor is de herkenning niet betrouwbaar. De raadsman heeft voorts aangegeven dat hij verdachte al vijf jaren goed kent en dat hij verdachte niet herkent op de beelden. Hij heeft verder betoogd dat er geen waarde gehecht moet worden aan de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2], inhoudende de herkenning van verdachte op de beelden; volgens [getuige 1] herkent hij verdachte aan zijn blonde haar, terwijl verdachte altijd donker haar heeft; [getuige 2] en verdachte zijn geen vrienden. De inhoud van het tapgesprek tussen verdachte en zijn vriendin heeft betrekking op niet betaalde facturen. Dat verdachte en de medeverdachte [verdachte 2] - die een bekennende verklaring heeft afgelegd - elkaar kennen is geen hard bewijs dat verdachte dader 1 is. Er is geen technisch bewijs aanwezig. Daarbij komt dat verdachte de persoon zou zijn die van een hoge trap naar beneden is gevallen, terwijl niemand heeft verklaard dat verdachte na het voorval lichamelijke klachten had. Verdachte heeft de schijn tegen, maar er is onvoldoende bewijs om de aan hem ten laste gelegde feiten bewezen te kunnen verklaren. Bij twijfel volgt vrijspraak, aldus de raadsman.
3.4 De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende redengevende feiten en omstandigheden. Deze feiten en omstandigheden vinden hun oorsprong in de bewijsmiddelen die in de voetnoten staan genoemd.1
Op 2 november 2011 omstreeks 22:30 uur zijn drie mannen met bivakmutsen het pand van privéhuis "[privéhuis]", gevestigd in perceel [adres] te 's-Gravenhage, binnengedrongen en de trap opgerend. De aangever zag dit op de monitor van de camera´s die aanwezig zijn in het pand en is vervolgens naar de trap gerend.
In de hal, boven de trap, is hij in gevecht geraakt met dader 1. Dader 1 had een ijzeren staaf bij zich. Dader 1 begon hiermee direct op de aangever in te slaan. Op een gegeven moment heeft dader 1 de ijzeren staaf laten vallen en is hij tijdens het gevecht met de aangever over de trapleuning naar beneden gevallen. Hierop is de aangever in gevecht geraakt met dader 2 die een mes bij zich had. Tijdens dit gevecht heeft de aangever de bivakmuts van deze dader van zijn hoofd afgetrokken. De drie mannen zijn vervolgens het pand uitgerend.2 Als gevolg van de vechtpartij met de twee daders heeft de aangever een scheurwond aan zijn linkervoorhoofd en in het midden van zijn achterhoofd en een hersenschudding opgelopen. Voorts zijn er hematomen over zijn linkertaille en bij zijn rechterschouder geconstateerd.3
Op 2 november 2011 is door de politie op de plaats delict een ijzeren staaf, een mes, een pet met oorkleppen en een sportschoen aangetroffen.4 Op 7 november 2011 is ter plaatse door de politie op aanwijzen van de schoonmaakster van het privéhuis op de hiervoor genoemde trap, achter een openstaande tussendeur een zilverkleurige revolver aangetroffen.5
Onderzoek wapen en munitie
Er is een onderzoek ingesteld naar het ter plaatse aangetroffen wapen. Uit onderzoek blijkt dat het gaat om een gasrevolver van het merk [merk], kaliber 9 mm, te weten een vuurwapen van categorie III. In de ronsel van de revolver bevonden zich twee knalpatronen van het kaliber 9 mm en drie CS-gaspatronen van het kaliber 9 mm, te weten munitie van categorie III.6
Proces-verbaal van bevindingen bekijken van camerabeelden door de politie7
De aangifte van [X] wordt ondersteund door de camerabeelden. De verbalisant heeft gerelateerd dat onder meer het volgende op de beelden, vanuit verschillende posities, is te zien:
- drie gemaskerde mannen komen de trap oprennen;
- verdachte 3, staande beneden aan de trap in de gang, haalt een pistool uit zijn broeksband en loopt de trap op;
- verdachte 1, die met een mes in zijn hand het privéhuis binnenrende, raakt in gevecht met de aangever en valt achterover over de trapleuning naar beneden;
- verdachte 1 rent de trap af naar de voordeur, doet vervolgens de voordeur open en staande in de deuropening trekt hij zijn bivakmuts van zijn hoofd, draait zich om en kijkt recht in de camera;
- de aangever raakt vervolgens in gevecht met verdachte 2;
- verdachte 2 slaat de aangever diverse malen met een revolver in zijn hand hard tegen zijn achterhoofd, op zijn rug en tegen zijn voorhoofd;
- verdachte 2 probeert de aangever met een staaf op zijn hoofd te slaan;
- de aangever ziet kans de staaf van verdachte 2 af te pakken en probeert zich daarmee te verdedigen tegen de slagen met de revolver door verdachte 2;
- de aangever trekt de bivakmuts c.q. houthakkerspet af van het hoofd van verdachte 2;
- tijdens het gevecht met de aangever verliest verdachte 2 zijn schoen;
- verdachte 2 rent de trap af zonder bivakmuts op en verliest de revolver bij het vastpakken van de trapleuning op zijn vlucht naar beneden;
- verdachte 2 draait zich onderaan de trap om, loopt de trap weer op en kijkt recht in de camera.
Herkenning van verdachte op beelden door verhorende opsporingsambtenaren
Aan de herkenning van verdachte op de beelden dan wel op de zich in het dossier bevindende stills van de beelden door de verhorende opsporingsambtenaren kleeft het gebrek dat deze opsporingsambtenaren blijkens de door hen opgemaakte processen-verbaal (p. 396, 397 en 398) na het bekijken van de beelden/stills verdachte hebben verhoord en op dat moment ermee bekend waren dat deze persoon als verdachte van de overval was aangemerkt. De rechtbank acht daarom - anders dan de officier van justitie en met de raadsman van verdachte - deze herkenningen reeds daarom onvoldoende betrouwbaar om deze voor het bewijs te gebruiken. De door deze opsporingsambtenaren opgemaakte processen-verbaal, inhoudende de herkenning van verdachte als de dader, zullen dan ook niet voor het bewijs worden gebezigd.
De rechtbank laat daarbij nadrukkelijk in het midden of, zou de herkenning door verbalisanten onder andere omstandigheden hebben plaatsgevonden, zij die herkenning dan wel voor het bewijs hebben gebruikt. Uitgangspunt is immers dat de rechtbank zich een eigen oordeel dient te vormen over de vraag of een verdachte, die zij ter zitting kan waarnemen, wel of niet lijkt op dan wel de persoon is die zij ziet op afbeeldingen of camerabeelden.
Eigen waarneming van de rechtbank
De rechtbank heeft ter terechtzitting verdachte langdurig in persoon gezien. De rechtbank heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting de betreffende beelden bekeken. Evenals de raadsman was de rechtbank door de officier van justitie in de gelegenheid gesteld de beelden ook vóór de zitting te bekijken, van welke gelegenheid de rechtbank gebruik heeft gemaakt. Bij die gelegenheid waren de beelden, die op het scherm van een laptop waren te zien, duidelijker dan toen zij op de zitting werden vertoond.
Ter terechtzitting heeft de rechtbank - bij monde van de voorzitter - medegedeeld dat hetgeen zij op de beelden (vóór en tijdens de zitting) heeft waargenomen overeenkomt met wat door de verbalisant is gerelateerd in het proces-verbaal van bevindingen, p. 223-224. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende op de beelden gezien: drie gemaskerde mannen duwen, zonder aan te bellen, de toegangsdeur in één keer open en rennen het pand binnen; dader 1 en dader 2 raken in gevecht met de aangever; dader 1 valt over de trapleuning naar beneden; dader 2 slaat de aangever een aantal malen met een voorwerp in zijn hand; dader 1 trekt, terwijl hij in de deuropening staat, zijn muts af, draait zich om en kijkt vervolgens recht in de camera.
Ter terechtzitting heeft de rechtbank - bij monde van de voorzitter - medegedeeld dat de rechtbank zich tijdens de beraadslaging in raadkamer zal beraden of zij in dader 1 de verdachte herkent.
De rechtbank is tijdens die beraadslaging tot het oordeel gekomen dat zij verdachte op de beelden ondubbelzinnig herkent als dader 1, te weten de persoon die zijn bivakmuts van zijn hoofd trekt en vervolgens recht in de camera kijkt.
Verklaring van de medeverdachte [verdachte 2]
De medeverdachte [verdachte 2] heeft tegenover de politie een bekennende verklaring afgelegd, inhoudende dat hij samen met twee anderen betrokken is geweest bij de onderhavige poging tot diefstal met geweld en dat hij een pistool (de rechtbank begrijpt: revolver) bij zich had, waarmee hij aangever heeft geslagen. Het wapen had hij tussen de railing laten vallen; zijn muts en een schoen is hij op de plaats delict kwijt geraakt.
Ten aanzien van de vooraf gemaakte afspraken met zijn mededaders heeft [verdachte 2] verklaard dat hij door twee gasten, die van plan waren een overval te plegen, is benaderd om mee te doen. Het was de bedoeling met zijn allen naar boven te gaan, geld te pakken en weer naar beneden te gaan. Over de verdeling van de buit was afgesproken dat dit door drie zou worden gedeeld.8
Verdachte heeft van meet af aan ontkend de aan hem ten laste gelegde feiten te hebben gepleegd.
Conclusie van de rechtbank
Gelet op de aangifte van [X], het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant ten aanzien van het bekijken van de camerabeelden, de eigen waarnemingen van de rechtbank ten aanzien van deze beelden en de herkenning van verdachte als dader 1 op de beelden, het aantreffen van het wapen op de plaats delict, het proces-verbaal omtrent het onderzoek van dit wapen en de verklaring van de medeverdachte [verdachte 2], acht de rechtbank bewezen dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan. De overigens ter zitting medegedeelde inhoud van verklaringen van de getuigen en een tapgesprek worden niet voor het bewijs gebezigd. Een bespreking hiervan kan daarom achterwege blijven.
De rechtbank acht, met verbetering van type- en/of taalfouten, door welke verbeteringen verdachte niet in zijn belangen is geschaad, te diens aanzien wettig en overtuigend bewezen dat hij:
1.
op 2 november 2011 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen en/of geld van hun gading, toebehorende aan privéhuis "[privéhuis]" gevestigd in perceel [adres],
met zijn mededaders:
- zich met medeneming van op vuurwapens gelijkende voorwerpen en een mes en een ijzeren staaf naar dat pand heeft begeven en
- vervolgens met bivakmutsen op dat perceel is binnengegaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke poging tot diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [X], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan andere deelnemers de vlucht mogelijk te maken,
welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het:
- met een mes en op vuurwapens gelijkende voorwerpen en een ijzeren staaf in hun handen op die [X] aflopen en
- vechten met die [X] en
- met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen het hoofd en lichaam van die [X] slaan en
- maken van slaande bewegingen met die ijzeren staaf in de richting van het hoofd en het lichaam van die [X];
2.
op 2 november 2011 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen van categorie III, te weten een gaspistool van het merk [merk], kaliber 9 mm, en munitie van categorie III, te weten twee knalpatronen van het kaliber 9 mm en drie CS-gaspatronen van het kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad.
4. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft aangegeven dat zij bij het bepalen van haar eis aansluiting heeft gezocht bij de oriëntatiepunten voor een poging tot diefstal met geweld op een bedrijf, waarbij sprake is van recidive.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft omtrent de strafmaat geen standpunt ingenomen, gezien haar betoog verdachte vrij te spreken van het aan hem ten laste gelegde.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich tezamen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot een gewelddadige overval in een privéhuis (een bordeel). Voorts heeft hij zich tezamen met anderen schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Gemaskerd en bewapend met op vuurwapens gelijkende voorwerpen, een mes en een ijzeren staaf zijn verdachte en zijn mededaders het privéhuis binnengedrongen met het doel goederen en/of geld weg te nemen. Verdachte en zijn mededaders hebben daarbij uitsluitend oog gehad voor hun eigen financieel gewin. Verdachte en één van zijn mededaders zijn daar in gevecht geraakt met de bedrijfsleider [X]. Door zijn kordate optreden heeft [X] kunnen voorkomen dat verdachte en zijn mededaders goederen en/of geld hebben weggenomen, waardoor het bij een poging is gebleven. [X] had - naar eigen zeggen - het gevoel dat hij moest vechten voor zijn leven. Door deze vechtpartij heeft hij letsel opgelopen; per ambulance moest hij naar het ziekenhuis worden vervoerd waar hij aan zijn verwondingen is behandeld. Thans - zeven maanden later - ondervindt [X] nog steeds nadelige lichamelijke en psychische gevolgen van het handelen van verdachte en zijn mededaders; hij heeft een litteken in zijn gezicht en sinds die bewuste dag is hij alert en angstig en voelt hij zich niet meer veilig op zijn werkplek. Verdachte heeft met zijn handelen dan ook grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van [X]. Op het moment van de overval waren ook andere mensen in het pand aanwezig die enorm zijn geschrokken. Eén van de vuurwapens - met patronen - is een aantal dagen na het incident in voornoemd pand aangetroffen, nabij de plek waar de medeverdachte in gevecht was geraakt met [X]. Het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie leidt veelal tot het plegen van ernstige geweldsdelicten, hetgeen in de onderhavige zaak weer eens wordt bevestigd. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van dergelijke voorwerpen.
Aldus is sprake van zeer ernstige feiten, die verdachte volledig kunnen worden toegerekend en die uitsluitend kunnen worden bestraft met een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Een dergelijke strafsoort doet recht aan de geschokte gevoelens in de maatschappij en wordt tevens geacht een normbevestigend effect te hebben.
Voor wat betreft de hoogte van die straf overweegt de rechtbank als volgt.
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank ook rekening met de persoon van verdachte. Hieromtrent heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie d.d. 30 december 2011 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte meermalen is veroordeeld ter zake van gewelds- en vermogensdelicten. Verdachte is dan ook als recidivist aan te merken.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsadvies d.d. 19 april 2012 betreffende verdachte. Uit dit advies komt onder meer naar voren dat - doordat verdachte zowel de tenlastegelegde feiten als de aanwezigheid van problemen ontkent - het recidiverisico en criminogene factoren niet vast te stellen zijn. Geadviseerd wordt aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De rechtbank heeft zich beraden of de gevorderde straf recht doet aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten en of zij niet een hogere straf zou moeten opleggen dan de officier van justitie heeft gevorderd. De reden daarvoor is dat de plaats delict, te weten het privéhuis waarin het bordeel was gevestigd, zeer wel als een woning - en niet als een bedrijf - zou kunnen worden beschouwd. In dat geval zou volgens de oriëntatiepunten bij een poging tot diefstal met geweld een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden voor oplegging in aanmerking komen. De rechtbank zal dit punt evenwel ten voordele van verdachte in het midden laten en niet ten nadele van verdachte afwijken van de eis van de officier van justitie. Zij zal, alles afwegend, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf conform de eis van de officier van justitie en het advies van de reclassering opleggen.
7. De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
7.1 De vordering van de benadeelde partij
[X] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding, groot € 7.613,47. De benadeelde partij vordert aan immateriële schade een bedrag van € 2.500,00 en aan materiële schade een bedrag van € 5.113,47. Dit bedrag bestaat uit:
- kledingschade ten bedrage van € 250,00;
- kosten rugmassage ten bedrage van € 240,00;
- kosten schoonheidsbehandeling ten bedrage van € 750,00;
- kosten plastisch chirurgie ten bedrage van € 3.300,00;
- eigen risico ziektekosten 2012, ten bedrage van € 220,00;
- reiskosten ten bedrage van € 353,47.
Tevens wordt door de benadeelde partij de wettelijke rente gevorderd alsmede de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een totaalbedrag van € 4.093,47, te weten een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schade en een bedrag van € 1.593,47 aan materiële schade, bestaande uit de gevorderde kledingschade, kosten rugmassage, kosten schoonheidsbehandeling en de reiskosten. Verder heeft de officier van justitie geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige, nu de overige posten onvoldoende door de benadeelde partij zijn onderbouwd.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte hoofdelijk de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 4.093,47, ten behoeve van [X].
7.3 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij, gezien haar betoog verdachte vrij te spreken van het aan hem ten laste gelegde.
7.4 Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij [X] rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit.
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten "kledingschade", "kosten rugmassage" en "reiskosten" is naar het oordeel van de rechtbank voldoende door de benadeelde partij onderbouwd. Hoewel de post "eigen risico ziektekosten 2012" niet voldoende door de benadeelde partij is onderbouwd, is het aannemelijk dat de benadeelde partij deze kosten heeft gemaakt als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij dan ook hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 1.063,47.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de posten "kosten schoonheidsbehandeling" en "kosten plastisch chirurgie" de vordering niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de benadeelde partij de vordering ten aanzien van deze posten onvoldoende heeft onderbouwd en de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Ter zake van de gevorderde immateriële schade zal de rechtbank naar billijkheid een bedrag van € 1.250,= hoofdelijk toewijzen. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige afwijzen, aangezien de hoogte van de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd en het naar het oordeel van de rechtbank hoogst onwaarschijnlijk is dat de benadeelde partij in een later stadium nog stukken ter verdere onderbouwing zal kunnen verschaffen.
Totaal toe te wijzen bedrag
De rechtbank zal derhalve de vordering hoofdelijk toewijzen tot een totaalbedrag van € 2.313,47. De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 2 november 2011 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte hoofdelijk dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.313,47, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 2 november 2011 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [X].
8. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 24c, 36f, 45, 47, 57 en 312 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
Benadeelde partij
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [X] gedeeltelijk en hoofdelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [X], een bedrag van € 2.313,47, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 2 november 2011 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel -met betrekking tot de gevorderde materiële schade - niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat hij dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering - met betrekking tot de gevorderde immateriële schade - voor het overige af;
legt aan verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.313,47, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 2 november 2011 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [X];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 33 (drieëndertig) dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.W. du Pon, voorzitter,
mrs. A.J.J.M. Weijnen en M.T. Renckens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Moese, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 juli 2012.
mr. Weijnen is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
1Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het proces-verbaal met het nummer PL1521 2011232356 van de regiopolitie Haaglanden, met bijlagen (doorgenummerd pagina's 1 t/m 623).
2 Proces-verbaal van verhoor benadeelde d.d. 3 november 2011, inhoudende de op 2 november 2011 afgelegde verklaring van [X], p. 169-170; proces-verbaal van aangifte d.d. 4 november 2011, inhoudende de op 4 november 2011 afgelegde verklaring van [X], p. 173-174, en twee foto's van de aangever p. 176-177; proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 5 december 2011, inhoudende de op 5 december 2011 afgelegde verklaring van [X], p. 179-180.
3 Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring betreffende [X] d.d. 8 november 2011, p. 178.
4 Proces-verbaal, p. 8-9.
5 Proces-verbaal van bevindingen en een aantal overzichtfoto's, p. 216-221.
6 Proces-verbaal onderzoek wapen, p. 229-232.
7 Proces-verbaal van bevindingen, p. 223-224.
8 Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte 2], p. 125-133.