ECLI:NL:RBSGR:2012:BX1201

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/6996
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige

In deze zaak heeft verzoeker, een Turkse nationaliteit, op 2 augustus 2011 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het doel arbeid als zelfstandige te verrichten. De minister voor Immigratie, Integratie en Asiel heeft deze aanvraag op 28 februari 2012 afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de minister heeft gesteld dat het bezwaar de werking van het besluit niet opschort. Verzoeker heeft vervolgens op 28 februari 2012 verzocht om een voorlopige voorziening, waarbij hij verzocht om te voorkomen dat hij zou worden uitgezet voordat er op het bezwaar was beslist.

De openbare behandeling van het geschil vond plaats op 16 mei 2012. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, indien er bezwaar is gemaakt tegen een besluit, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De minister heeft betoogd dat verzoeker onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn aanvraag, waardoor niet kon worden vastgesteld of zijn werkzaamheden een wezenlijk Nederlands economisch belang dienden. Verzoeker heeft echter aangevoerd dat het mvv-vereiste niet aan hem kan worden tegengeworpen en heeft verwezen naar relevante juridische bepalingen en eerdere uitspraken.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft en dat het belang van verzoeker om niet te worden uitgezet zwaarder weegt dan het belang van de minister bij directe uitzetting. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, de minister verboden verzoeker uit te zetten tot vier weken na de beslissing op het bezwaar, en de minister veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 874,-. Tevens is de minister opgedragen het betaalde griffierecht van € 156,- aan verzoeker te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 30 mei 2012.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 12 / 6996
uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 mei 2012
in de zaak van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum], van Turkse nationaliteit,
verzoeker,
gemachtigde: mr. J.P. Sanchez Montoto, advocaat te Wassenaar,
tegen:
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.J. Hakvoort, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Verzoeker heeft op 2 augustus 2011 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘arbeid als zelfstandige’. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 28 februari 2012 afgewezen. Verzoeker heeft tegen het besluit op 28 februari 2012 bezwaar gemaakt.
1.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar de werking van het besluit niet opschort. Verzoeker heeft op 28 februari 2012 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat verweerder op het bezwaar heeft beslist.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 16 mei 2012. Verzoeker is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu verzoeker onvoldoende stukken ter onderbouwing van de aanvraag heeft overgelegd, door de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) niet kan worden beoordeeld of met de werkzaamheden van verzoeker een wezenlijk Nederlands economisch belang wordt gediend. Daarom is de aanvraag niet voor advies voorgelegd aan de Minister van EL&I. Nu niet is aangetoond dat verzoeker voldoet aan de voorwaarden voor een vergunning als zelfstandig ondernemer dient hij te beschikken over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Verzoeker is niet in het bezit van een geldige mvv en kan niet worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. Voorts leidt toepassing van het mvv-vereiste volgens verweerder niet tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.3 Verzoeker heeft in de bezwaarfase aangevoerd dat het mvv-vereiste niet aan verzoeker kan worden tegengeworpen. Verzoeker verwijst ter onderbouwing onder meer naar artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol EEG-Turkije volgens welke beplaing de overeenkomstsluitende partijen onderling geen nieuwe beperkingen invoeren met betrekking tot de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten (de zogenaamde standstill-bepaling) en naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 20 september 2007 in zaak nr. C-16/05, Tum & Dari vs het Verenigd Koninkrijk. Voorts is ten onrechte geen advies is gevraagd bij de minister EL&I. In het ondernemingsplan staan voldoende gegevens vermeld. Het door verweerder gevoerde beleid is daarbij niet duidelijk. Door toch inhoudelijk te beslissen op de aanvraag is verweerder op de stoel van de Minister van EL&I gaan zitten. Tevens wordt door het bedrijf van verzoeker wel degelijk een wezenlijk Nederlands economisch belang wordt gediend. Daarbij is het criterium wezenlijk Nederlands economisch belang thans moeilijker is dan in 1973 en is de toepassing van het puntensysteem ten aanzien van Turkse vreemdelingen in strijd is met de stand-still bepaling. Ten slotte heeft verzoeker aangevoerd dat verweerder onduidelijke en onjuiste toetsingsmaatstaven hanteert en dat het hem tot heden niet mogelijk is gebleken de door verweerder verlangde financiële gegeven over te leggen, nu hij nog niet beschikt over een verblijfsvergunning en het hem daardoor niet is toegestaan arbeid te verrichten.
2.4 De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bezwaar dat door verweerder ten onrechte geen advies is gevraagd aan bij minister van EL&I, gelet ook op de overwegingen in bijgevoegde uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 25 april 2012 (AWB 11/19347), een redelijke kans van slagen niet kan worden ontzegd. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat door verzoeker, evenals door de belanghebbende AWB 11/19347, ter onderbouwing van zijn aanvraag een kopie van een uittreksel van inschrijving bij de Kamer van Koophandel en een kopie van zijn paspoort alsmede een ondernemingsplan is overgelegd, waaruit persoonlijke gegevens, bedrijfsgegevens en juridische zaken blijken en waarin een commercieel -, management - en financieel plan is opgenomen.
2.5 Gelet op het bovenstaande dient het belang van verzoeker om niet te worden uitgezet in de bezwaarfase thans zwaarder te wegen dan het belang van verweerder bij directe uitzetting van verzoeker voordat op het bezwaar is beslist. De voorzieningenrechter zal een voorlopige voorziening treffen.
2.6 De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening toewijzen.
2.7 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoeker heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.8 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb dat verweerder het betaalde griffierecht moet vergoeden.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
verbiedt verweerder verzoeker uit te zetten tot vier weken nadat verweerder op het bezwaarschrift heeft beslist;
veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 874,- te betalen aan verzoeker;
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 156,- aan verzoeker te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van A.J. Vervoordeldonk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2012.
afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.