1. Procesverloop
1.1 Verzoeker heeft op 2 augustus 2011 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘arbeid als zelfstandige’. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 28 februari 2012 afgewezen. Verzoeker heeft tegen het besluit op 28 februari 2012 bezwaar gemaakt.
1.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar de werking van het besluit niet opschort. Verzoeker heeft op 28 februari 2012 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat verweerder op het bezwaar heeft beslist.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 16 mei 2012. Verzoeker is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu verzoeker onvoldoende stukken ter onderbouwing van de aanvraag heeft overgelegd, door de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) niet kan worden beoordeeld of met de werkzaamheden van verzoeker een wezenlijk Nederlands economisch belang wordt gediend. Daarom is de aanvraag niet voor advies voorgelegd aan de Minister van EL&I. Nu niet is aangetoond dat verzoeker voldoet aan de voorwaarden voor een vergunning als zelfstandig ondernemer dient hij te beschikken over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Verzoeker is niet in het bezit van een geldige mvv en kan niet worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. Voorts leidt toepassing van het mvv-vereiste volgens verweerder niet tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.3 Verzoeker heeft in de bezwaarfase aangevoerd dat het mvv-vereiste niet aan verzoeker kan worden tegengeworpen. Verzoeker verwijst ter onderbouwing onder meer naar artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol EEG-Turkije volgens welke beplaing de overeenkomstsluitende partijen onderling geen nieuwe beperkingen invoeren met betrekking tot de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten (de zogenaamde standstill-bepaling) en naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 20 september 2007 in zaak nr. C-16/05, Tum & Dari vs het Verenigd Koninkrijk. Voorts is ten onrechte geen advies is gevraagd bij de minister EL&I. In het ondernemingsplan staan voldoende gegevens vermeld. Het door verweerder gevoerde beleid is daarbij niet duidelijk. Door toch inhoudelijk te beslissen op de aanvraag is verweerder op de stoel van de Minister van EL&I gaan zitten. Tevens wordt door het bedrijf van verzoeker wel degelijk een wezenlijk Nederlands economisch belang wordt gediend. Daarbij is het criterium wezenlijk Nederlands economisch belang thans moeilijker is dan in 1973 en is de toepassing van het puntensysteem ten aanzien van Turkse vreemdelingen in strijd is met de stand-still bepaling. Ten slotte heeft verzoeker aangevoerd dat verweerder onduidelijke en onjuiste toetsingsmaatstaven hanteert en dat het hem tot heden niet mogelijk is gebleken de door verweerder verlangde financiële gegeven over te leggen, nu hij nog niet beschikt over een verblijfsvergunning en het hem daardoor niet is toegestaan arbeid te verrichten.
2.4 De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bezwaar dat door verweerder ten onrechte geen advies is gevraagd aan bij minister van EL&I, gelet ook op de overwegingen in bijgevoegde uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 25 april 2012 (AWB 11/19347), een redelijke kans van slagen niet kan worden ontzegd. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat door verzoeker, evenals door de belanghebbende AWB 11/19347, ter onderbouwing van zijn aanvraag een kopie van een uittreksel van inschrijving bij de Kamer van Koophandel en een kopie van zijn paspoort alsmede een ondernemingsplan is overgelegd, waaruit persoonlijke gegevens, bedrijfsgegevens en juridische zaken blijken en waarin een commercieel -, management - en financieel plan is opgenomen.
2.5 Gelet op het bovenstaande dient het belang van verzoeker om niet te worden uitgezet in de bezwaarfase thans zwaarder te wegen dan het belang van verweerder bij directe uitzetting van verzoeker voordat op het bezwaar is beslist. De voorzieningenrechter zal een voorlopige voorziening treffen.
2.6 De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening toewijzen.
2.7 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoeker heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.8 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb dat verweerder het betaalde griffierecht moet vergoeden.