RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Nevenlocatie Middelburg
Zaaknummers: AWB 12/19547 (voorlopige voorziening) en 12/19545 (bodemprocedure)
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank in de zaak tussen
[naam 1],
verzoeker,
gemachtigde mr. A.R. Rijkse,
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
daaronder mede begrepen diens rechtsvoorgangers,
verweerder,
gemachtigde mr. F.M. Ticheler.
Bij besluit van 18 juni 2012 (hierna: het bestreden besluit), genomen in de zogeheten algemene asielprocedure (AA-procedure), is de asielaanvraag van verzoeker afgewezen.
Op 18 juni 2012 heeft verzoeker tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten totdat op zijn beroep is beslist.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 5 juli 2012. Namens verzoeker is zijn gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
1. Verzoeker heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] en de Afghaanse nationaliteit te bezitten. Op 7 juni 2011 heeft hij een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft bij besluit van 16 juni 2011 deze aanvraag afgewezen. Deze rechtbank, nevenlocatie ‘s-Hertogenbosch, heeft bij uitspraak van 19 juli 2011 (AWB 11/20079) dit besluit vernietigd met bepaling dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
2. Op 8 juni 2012 heeft verzoeker opnieuw een asielaanvraag ingediend. Hij heeft aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij nieuw bewijs in de vorm van een document afkomstig van het hoofd van de Directie Veiligheidszaken heeft. In het document staat dat verzoeker een leerling van een madrassa (Koranschool) genaamd [naam 2] te [plaats] was, dat de politie onlangs achter de doelstellingen van deze school was gekomen en dat er nader onderzoek wordt verricht. Verzoeker meent dat dit document de geloofwaardigheid van zijn, in de vorige procedure ongeloofwaardig geachte, asielrelaas kan onderbouwen, te weten dat hij is gevlucht omdat het hoofd van de madrassa hem wilde ronselen om naar Pakistan te gaan.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen onder verwijzing naar het eerdere afwijzende besluit van 16 juni 2011. Volgens verweerder kan het door verzoeker overgelegde document niet worden aangemerkt als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid nu van dit document de authenticiteit niet kan worden vastgesteld.
4. Verzoeker heeft in beroep aangevoerd dat verweerder de afwijzing onvoldoende heeft gemotiveerd. Dat er onvoldoende betrouwbaar referentiemateriaal voorhanden is, mag niet tot de conclusie leiden dat er geen sprake is van een nieuw feit of veranderde omstandigheid. Verweerder had nader onderzoek moeten verrichten naar het document. De wijze van beoordeling van het document is volstrekt onvoldoende en aan een dergelijk onvoldoende onderzoek mag niet de gevolgtrekking worden verbonden dat er geen sprake is van nova, aldus verzoeker.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
5. Bij uitspraak van 19 juli 2011 heeft deze rechtbank, nevenlocatie ’s-Hertogenbosch, het beroep tegen verzoekers eerste afwijzende asielbesluit gegrond verklaard met instandlating van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit. De rechtbank stelt vast dat de motivering van het vernietigde besluit, voor zover dat betrekking heeft op de asielaanvraag van verzoeker, bij deze uitspraak volledig in stand is gelaten. Het bestreden besluit strekt tot afwijzing van eisers tweede asielaanvraag en is daarom materieel een besluit van gelijke strekking als het eerdere afwijzende besluit van verweerder van 16 juni 2011.
6. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), onder meer de uitspraak van 6 maart 2008, LJN: BC7124, vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit materieel een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus door betrokkene aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen, door de bestuursrechter worden getoetst. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 in de zaak Bahaddar tegen Nederland (JV 1998/45) voordoen.
7. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (hierna: nova) moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
8. De voorzieningenrechter stelt bij zijn beoordeling voorop dat verzoekers asielrelaas in de eerdere asielprocedure ongeloofwaardig is bevonden en dat dit oordeel in rechte vast is komen te staan.
9. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling kan een documentonderzoek door de afdeling Falsificaten van de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMar) worden aangemerkt als een deskundigenadvies. Wanneer verweerder een dergelijk advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, dient hij zich er ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van te vergewissen dat het documentonderzoek – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de besluitvorming van de juistheid van die informatie uitgaan, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid daarvan.
10. Het overleggen van het document afkomstig van het hoofd van de Directie Veiligheidszaken kan niet leiden tot een ander oordeel over de geloofwaardigheid van het asielrelaas van verzoeker. Uit het onderzoek van de KMar van 14 juni 2012, dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, is immers naar voren gekomen dat wegens het ontbreken van voldoende referentiemateriaal niet kan worden vastgesteld of het document echt is. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (recentelijk nog: 19 april 2012, nr. 201110772/1/V2) is er geen sprake van nova indien de authenticiteit van de stukken waarmee de vreemdeling de door hem gestelde nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden wil aantonen, niet is vastgesteld. Het is aan verzoeker om de authenticiteit van de door hem overgelegde documenten aannemelijk te maken, en niet aan verweerder. Reeds hierom kan het document niet als novum worden aangemerkt.
11. Nu nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, wordt het beroep met toepassing van artikel 8:86 van de Awb ongegrond verklaard. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
12. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de voorzieningenrechter niet gebleken.
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op: 9 juli 2012
Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuurs¬recht¬spraak van de Raad van State.