ECLI:NL:RBSGR:2012:BX0665

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/6014
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van beroep tegen terugkeerbesluit in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 4 juli 2012 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod. Eiser had op 22 februari 2012 beroep ingesteld tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod, maar heeft zijn naam niet bekendgemaakt, wat volgens de rechtbank in strijd is met artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat eiser, ondanks dat hij via zijn gemachtigde communiceert, de gelegenheid heeft gekregen om zijn naam bekend te maken, maar hier geen gebruik van heeft gemaakt. Hierdoor kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.

De rechtbank wijst erop dat artikel 6:5 van de Awb ook van toepassing is op een beroep tegen een terugkeerbesluit, ondanks dat dit besluit een voorwaarde is voor de inbewaringstelling van de vreemdeling. De rechtbank stelt vast dat eiser niet in beroep kan komen tegen het terugkeerbesluit zonder zijn naam te noemen, wat niet in strijd is met artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, en er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen, waaronder de gemachtigde van eiser en de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij een kopie van de uitspraak moet worden overgelegd en het beroepschrift geadresseerd moet worden aan de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/6014
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2012 in de zaak tussen
[eiser], V-nummer [nummer]
(gemachtigde: mr. R. Veerkamp),
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder
(gemachtigde: mr. C.J. Tromp).
Procesverloop
Op 23 januari 2012 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in vreemdelingenbewaring gesteld. Bij kennisgeving van
dezelfde datum is eiser in kennis gesteld van het feit dat hij de Europese Unie onmiddellijk dient te verlaten, zoals bedoeld in artikel 62 van de Vw 2000 (hierna: het terugkeerbesluit). Tevens is hem bij dezelfde kennisgeving een inreisverbod opgelegd, zoals bedoeld in
artikel 66a, eerste lid, van de Vw 2000, voor de duur van twee jaar (hierna: het inreisverbod).
Bij brief van 22 februari 2012 heeft eiser tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod beroep ingesteld bij de rechtbank.
Verweerder heeft de stukken aan de rechtbank toegezonden en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2012. Eiser en zijn gemachtigde zijn aldaar met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Op 30 mei 2012 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de gemachtigde van de vreemdeling twee vragen gesteld, met het verzoek deze te beantwoorden voor 11 juni 2012.
Bij brief van 7 juni 2012 heeft de gemachtigde verzocht om uitstel voor het beantwoorden van de gestelde vragen. Bij brief van 11 juni 2012 heeft de rechtbank uitstel verleend tot 15 juni 2012. Bij brief van 14 juni 2012 heeft de gemachtigde van de vreemdeling de gestelde vragen beantwoord.
Beide partijen hebben de rechtbank schriftelijk toestemming verleend om de zaak zonder nadere zitting af te doen. De rechtbank heeft hierop het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1 Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), moet een beroepschrift de naam van de indiener bevatten.
Ingevolge artikel 6:6 van de Awb kan indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van een beroep, dit beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2 De rechtbank stelt vast dat eiser beroep heeft ingesteld onder een NN-nummer. Een dergelijk nummer wordt niet als een naam in de zin van artikel 6:5 van de Awb beschouwd. Bij de heropeningsbeslissing van 30 mei 2012 heeft de rechtbank eiser alsnog in de gelegenheid gesteld voor 15 juni 2012 zijn naam bekend te maken. De rechtbank stelt vast dat eiser zijn naam niet bekend heeft gemaakt.
3 Ten aanzien van de stelling van de gemachtigde van eiser dat hij de naam van eiser niet kent en niet kan geven omdat hij geheimhouder is en dat de rechtbank derhalve aan eiser had moeten vragen zijn naam bekend te maken, overweegt de rechtbank als volgt. Eiser communiceert met de rechtbank via zijn gemachtigde. Indien de rechtbank een vraag stelt aan de gemachtigde van eiser mag verwacht worden dat de gemachtigde die vraag voorlegt aan eiser en namens eiser antwoord geeft. De rechtbank is dan ook van oordeel dat door de gemachtigde van eiser te vragen de naam van eiser bekend te maken, eiser gelegenheid heeft gekregen alsnog zijn naam te noemen. Nu eiser van deze gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt, kan het beroep wegens het ontbreken van de naam van eiser niet-ontvankelijk verklaard worden.
4 Ten aanzien van eisers stelling dat nu het terugkeerbesluit ten grondslag ligt aan een maatregel van bewaring, artikel 6:5 van de Awb niet van toepassing is en het niet-ontvankelijk verklaren van het beroep omdat eiser zijn naam niet wil noemen in strijd is met artikel 5, vierde lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) overweegt de rechtbank als volgt.
Bij uitspraak van 11 maart 2004 (LJN: AR4780) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) overwogen dat artikel 6:5 van de Awb niet van toepassing is op een beroep dat gericht is tegen de maatregel van bewaring of een kennisgeving als bedoeld in artikel 94 van de Vw 2000.
In de onderhavige zaak is echter geen sprake van een beroep gericht tegen de maatregel van bewaring, maar tegen het terugkeerbesluit. Dat een terugkeerbesluit een voorwaarde is waar aan voldaan moet worden voor de vreemdeling in bewaring gesteld kan worden betekent echter niet dat artikel 6:5 van de Awb eveneens niet van toepassing is op een beroep tegen een terugkeerbesluit. De rechtbank overweegt daartoe dat eiser reeds tijdens het beroep gericht tegen de maatregel van bewaring, zonder zijn naam te noemen, op heeft kunnen komen tegen zijn inbewaringstelling en de gronden van de maatregel heeft kunnen betwisten. De rechtbank is van oordeel dat het feit dat eiser niet in beroep op kan komen tegen het terugkeerbesluit, derhalve niet in strijd is met artikel 5 van het EVRM. De rechtbank neemt hierbij mee dat ook indien het terugkeerbesluit dat ten grondslag ligt aan de bewaring onderdeel zou zijn geweest van een (eerdere) meeromvattende beschikking, eiser daartegen niet op had kunnen komen zonder zijn naam te noemen.
De door eiser aangehaalde uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht, van
5 maart 2012 (LJN; BV7962) doet hier niet aan af.
5 Gezien het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
6 Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Rennen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag (nadere informatie: www.raadvanstate.nl).