ECLI:NL:RBSGR:2012:BX0619

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/9437
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van immateriële schade door overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 7 juni 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen over de vergoeding van immateriële schade. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de definitieve vaststelling van de huurtoeslag over het berekeningsjaar 2006, maar het bezwaarschrift was zoekgeraakt bij de Belastingdienst. Dit leidde tot een aanzienlijke vertraging in de behandeling van het bezwaar, waardoor eiseres meer dan drie jaar moest wachten op een beslissing. Eiseres verzocht om een schadevergoeding van € 2.000 wegens de overschrijding van de redelijke termijn, die volgens haar had geleid tot spanning en frustratie.

De rechtbank oordeelde dat de overschrijding van de redelijke termijn volledig aan de verweerder was toe te rekenen, aangezien het bezwaarschrift verloren was gegaan. De rechtbank verwierp het standpunt van de verweerder dat eiseres geen spanning en frustratie had ervaren, en stelde vast dat de lange duur van de procedure niet te wijten was aan het procesgedrag van eiseres. De rechtbank baseerde haar oordeel op jurisprudentie van het EHRM, waarin wordt gesteld dat bij overschrijding van de redelijke termijn voor het nemen van een besluit, spanning en frustratie als grond voor immateriële schade worden verondersteld.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres inzake de immateriële schadevergoeding gegrond en kende haar het gevraagde bedrag van € 2.000 toe. Daarnaast werd de verweerder veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 437, en het vergoeden van het griffierecht van € 41. De rechtbank verklaarde het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen de beslissing op bezwaar ongegrond. Deze uitspraak biedt belangrijke inzichten in de behandeling van immateriële schadevergoeding in bestuursrechtelijke procedures, vooral in gevallen van vertraging door de overheid.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/9437
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2012 in de zaak tussen
[X], wonende te [Z], eiseres
(gemachtigde: [A]),
en
Belastingdienst/Toeslagen [te P], verweerder.
Procesverloop
Bij beschikking heeft verweerder voor het berekeningsjaar 2006 een voorschot huurtoeslag van € 1.531 toegekend.
Verweerder heeft bij beschikking van 26 oktober 2007 (beschikkingsnummer [a]) de huurtoeslag over het berekeningsjaar 2006 definitief vastgesteld op € 666.
Eiseres heeft hiertegen op 5 december 2007 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 21 november 2011 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld.
Eiseres heeft bij brief van 11 december 2011, ontvangen bij de rechtbank op 15 december 2011, beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar van 15 februari 2012 de beschikking gehandhaafd.
Verweerder heeft stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2012.
Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [A]. Namens verweerder is verschenen [B].
Overwegingen
1. Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2. Op 5 december 2007 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de definitieve vaststelling van de huurtoeslag over het berekeningsjaar 2006. Bij brief van 11 november 2011 wordt door verweerder het verleende uitstel op betaling opgeheven. Bij brief van 21 november 2011 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar en heeft ze verzocht om een schadevergoeding toe te kennen wegens de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen uitspraak op bezwaar had moeten worden gedaan. Bij brief van 11 december 2011 stelt eiseres beroep in wegens het niet tijdig nemen van een besluit.
3. Eiseres stelt beroep in tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Nu verweerder hangende de beroepsprocedure de beslissing op bezwaar heeft genomen, verklaart de rechtbank het beroep voor zover het ziet op het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk. Ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft het beroep van eiseres mede betrekking op het alsnog genomen besluit. Gesteld noch gebleken is dat het besluit onjuist is vastgesteld. Op grond hiervan verklaart de rechtbank het beroep in zoverre ongegrond.
Immateriële schadevergoeding
4. Eiseres stelt zich in haar beroepschrift op het standpunt dat zij recht heeft op immateriële schadevergoeding ten bedrage van € 2.000 in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. Op 5 december 2007 heeft zij een bezwaarschrift ingediend en pas op 15 februari 2012 is, hangende de beroepsprocedure, door verweerder een beslissing op bezwaar genomen. Deze zeer trage afhandeling van haar bezwaarschrift heeft eiseres spanning en frustratie opgeleverd.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen immateriële schadevergoeding verschuldigd is nu eiseres al die tijd heeft nagelaten te bellen of na te vragen. Het is dan ook de vraag in hoeverre bij eiseres sprake is geweest van spanning en frustratie.
6. Met betrekking tot het beroep van eiseres op een immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt. In haar uitspraak van 24 december 2008 met zaaknummer 200802629/1 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) overwogen dat de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Ter zitting is vastgesteld dat het bezwaarschrift bij verweerder is ontvangen en daarna is zoekgeraakt. Pas toen na verloop van jaren het aan eiseres verleende uitstel van betaling kwam te vervallen, heeft zij hierover bericht ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat dit geen bijzondere omstandigheid is die afwijking van de standaard afdoeningstermijn rechtvaardigt. De Afdeling acht een lengte van de procedure van ten hoogste drie jaar redelijk, waarbij de bezwaarfase ten hoogste een jaar mag duren en de behandeling van beroep ten hoogste twee jaar mag duren. Sinds de ontvangst van het bezwaarschrift op 5 december 2007 is langere tijd verstreken. Daarom is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden geoordeeld dat deze overschrijding geheel of ten dele is veroorzaakt door het procesgedrag van eiseres.
7. Met betrekking tot verweerders stelling dat niet is aangetoond dat sprake is geweest van spanning en frustratie overweegt de rechtbank als volgt. Uit jurisprudentie van het EHRM, onder meer de uitspraak van 29 maart 2006, Pizzati tegen Italië (nr. 62361/00, JB 2006, 134) volgt dat bij overschrijding van de redelijke termijn voor het nemen van een besluit, behoudens bijzondere omstandigheden, spanning en frustratie als grond van immateriële schade wordt verondersteld. De rechtbank kan verweerder niet volgen in zijn standpunt dat de lange duur van de behandeling van het bezwaar is te wijten aan het feit dat eiseres verweerder niet eerder ter zake heeft gerappelleerd. Voor een dergelijke verplichting van eiseres zijn geen aanknopingspunten te vinden. Op verweerder rust de verplichting een beslissing op bezwaar vast te stellen binnen een redelijke termijn. Nu het bezwaarschrift bij verweerder in het ongerede is geraakt, blijft de vertraging geheel voor rekening en risico van verweerder.
8. De rechtbank verklaart het beroep inzake de immateriële schadevergoeding gegrond. Nu eiseres in haar beroepschrift verzoekt om € 2.000 aan immateriële schadevergoeding, komt dit bedrag voor toewijzing in aanmerking.
Proceskosten
9. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 437 (1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover het is gericht tegen de beslissing op bezwaar van 15 februari 2012 ongegrond;
- verklaart het beroep voor zover het ziet op de vergoeding van immateriële schadevergoeding gegrond;
- veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 2.000;
- veroordeelt verweerder de proceskosten tot een bedrag van € 437 aan eiseres te voldoen;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 41 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.C. de Haas-van der Voort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
7 juni 2012.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.