ECLI:NL:RBSGR:2012:BX0610

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/4015 BESLU
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken connexiteit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage op 19 juni 2012 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van [A] h.o.d.n. [B] B.V. tegen het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het verzoek werd ingediend naar aanleiding van een besluit van 18 april 2012, waarbij de marktvergunning van eiser voor de markt aan de Herman Costerstraat was geschorst voor twee marktdagen vanwege het niet tijdig betalen van het marktgeld voor het vierde kwartaal van 2011. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker niet heeft voldaan aan de vereisten voor het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening, met name het ontbreken van connexiteit. Dit houdt in dat er geen lopende bodemprocedure was waar het verzoek om voorlopige voorziening aan kon worden gekoppeld. Verzoeker had eerder een verzoek ontvangen om een afschrift van zijn bezwaarschrift in te dienen, maar heeft hieraan geen gevolg gegeven. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geoordeeld dat voor het treffen van een voorlopige voorziening vereist is dat er een bodemprocedure aanhangig is. Aangezien dit niet het geval was, werd het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er kan geen hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld.

Uitspraak

VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/4015 BESLU
uitspraak ingevolge artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzoek om voorlopige voorziening van
[A] h.o.d.n. [B] B.V., te [plaats], verzoeker,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder.
Overwegingen
1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2 Bij besluit van 18 april 2012 heeft verweerder de marktvergunning van eiser voor de markt Herman Costerstraat geschorst voor de duur van twee marktdagen omdat de betaling van het marktgeld voor het vierde kwartaal 2011 niet op tijd is ontvangen. De marktvergunning is geschorst voor de marktdagen op 21 en 23 mei 2012.
Verzoeker heeft bij brief van 17 mei 2012 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
3 Het verzoek om een voorlopige voorziening is op vrijdag 18 mei 2012 telefonisch door verzoeker ingeleid. Op deze dag, zijnde de dag na Hemelvaartsdag, zijn overheidsdiensten door een zogenoemde 'blokdag' over het algemeen niet of slecht bereikbaar. Verzoeker heeft zijn schriftelijk verzoek eerst op 18 mei 2012 om 23:14 uur per
e-mailbericht ingediend. Het is niet mogelijk gebleken om een eventuele opschorting van de gevolgen van het bestreden besluit eerder dan op 21 mei 2012 tijdens kantooruren met de behandelend medewerker van de gemeente te bespreken. Verweerder heeft de griffier van de rechtbank op 21 mei 2012 desgevraagd telefonisch medegedeeld dat opschorting van de gevolgen van het bestreden besluit niet meer mogelijk was voor de marktdag op
21 mei 2012 omdat de kraam/standplaats reeds was afgestaan aan een zogenoemde 'meeloper'. Verweerder heeft medegedeeld wel bereid te zijn de gevolgen van het bestreden besluit op te schorten voor de marktdag op 23 mei 2012, tot de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening.
4 Bij brief van 21 mei 2012, verzonden per gewone post, heeft de griffier van de rechtbank verzoeker onder meer verzocht binnen een week na dagtekening van deze brief een afschrift van zijn bezwaarschrift tegen het besluit van verweerder van 18 april 2012 in te zenden. Daarbij is medegedeeld dat een verzoek om een voorlopige voorziening slechts in behandeling kan worden genomen indien in zijn geval sprake is van een connex bezwaar. Indien hieraan geen gevolg wordt gegeven, kan het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk worden verklaard.
Bij brief van 29 mei 2012, verzonden per aangetekende post, heeft de griffier het verzoek, zoals gedaan bij brief van 21 mei 2012 en met eenzelfde termijn, herhaald.
Uit informatie van heden over het poststuk van 29 mei 2012 op www.tracktrace.nl is gebleken dat het poststuk door verzoeker op 7 juni 2012 is afgehaald op de afhaallocatie.
Gebleken is dat verzoeker tot op heden niet heeft voldaan aan het verzoek, zoals gedaan bij brief van 29 mei 2012.
Verzoeker heeft niet aangetoond dat hij tegen het besluit van verweerder van 18 april 2012 bij verweerder bezwaar heeft gemaakt.
Op grond van het in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb neergelegde connexiteitsbeginsel is voor het treffen van een voorlopige voorziening vereist dat een bodemprocedure aanhangig is.
Het verzoek om een voorlopige voorziening is derhalve niet-ontvankelijk.
5 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H. Bergman, rechter, in aanwezigheid van
A.J. Faasse-van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
19 juni 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.