ECLI:NL:RBSGR:2012:BX0159

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/00534
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en rechtsmiddel tegen bewaring in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 9 mei 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Ghanese nationaliteit, en de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een terugkeerbesluit dat op 8 oktober 2011 was uitgevaardigd, na eerder in bewaring te zijn gesteld. De rechtbank oordeelde dat de aanzegging van 11 september 2007, waarbij eiser was verzocht Nederland te verlaten, niet voldeed aan de vereisten van de Terugkeerrichtlijn, maar dat dit geen procesbelang opleverde voor de beoordeling van het terugkeerbesluit. De rechtbank stelde vast dat er op het moment van inbewaringstelling op 8 oktober 2011 al een terugkeerprocedure liep, waardoor een voorafgaand terugkeerbesluit niet noodzakelijk was. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit van 8 oktober 2011 geen relevante wijziging in de positie van eiser met zich meebracht en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 12/00534
V-nr: 200.705.2513
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[eiser]
geboren op [1978], van (gestelde) Ghanese nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. L.M. Weber, advocaat te Amsterdam
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.A.M. van der Klis, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Op 8 oktober 2011 heeft verweerder jegens eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd. Het daartegen gemaakte bezwaar van 11 oktober 2011 is bij besluit van 13 december 2011 door verweerder kennelijk niet ontvankelijk verklaard.
Op 5 januari 2012 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2012. Eiser en verweerder zijn ter zitting vertegenwoordigd door hun voornoemde gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bezwaar terecht niet ontvankelijk is verklaard. Eiser heeft eerder in bewaring gezeten en hem is bij de opheffing hiervan op
11 september 2007 aangezegd Nederland voor 13 september 2007 te verlaten, terwijl gesteld noch gebleken is dat eiser aan deze aanzegging heeft voldaan. De hierop betrekking hebbende stukken zijn bij het verweerschrift gevoegd. Verweerder is van mening dat voor de op 8 oktober 2011 opgelegde bewaring het terugkeerbesluit van 8 oktober 2011 overbodig was en dat dit aldus ten overvloede is gegeven.
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat het bezwaar ten onrechte niet ontvankelijk is verklaard. Eiser bestrijdt niet dat hij in 2007 in bewaring heeft gezeten en dat hem mondeling is aangezegd Nederland te verlaten. Deze aanzegging kan volgens eiser echter niet gelden als terugkeerbesluit, aangezien aan de in de Terugkeerrichtlijn gestelde vormvereisten niet is voldaan. Eiser wijst erop dat de Terugkeerrichtlijn de schriftelijke vorm vereist, zodat een mondelinge aanzegging niet als terugkeerbesluit kan gelden. Voorts eist de Terugkeerrichtlijn dat de aanzegging wordt gedaan of vertaald in een taal die eiser verstaat, waarvan volgens eiser ten aanzien van de aanzegging van 11 september 2007 niet is gebleken. Tenslotte wijst eiser erop dat de Terugkeerrichtlijn eist dat een rechtsmiddel tegen de aanzegging openstaat.
Eiser heeft ten aanzien van het procesbelang verwezen naar de omstandigheid dat eiser onmiddellijk na het bestreden besluit op 8 oktober 2011 in bewaring is gesteld. Gelet op de terugkeerrichtlijn is deze bewaring onrechtmatig, indien daar geen terugkeerbesluit aan vooraf is gegaan.
3.1. De rechtbank stelt voorop dat, anders dan eiser heeft betoogd, artikel 15, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn voor inbewaringstelling niet eist dat jegens eiser een terugkeerbesluit is genomen, maar slechts dat jegens hem een terugkeerprocedure loopt.
3.2. De rechtbank constateert dat uit de stukken blijkt dat eiser op 23 februari 2007 in vreemdelingenbewaring is gesteld, dat de rechtbank, nadat eerdere daartegen gerichte beroepen ongegrond waren verklaard, bij uitspraak van 11 september 2007 (AWB 07/34307) de opheffing van die bewaring heeft bevolen, op grond dat verweerder (kortgezegd) onvoldoende inlichtingen omtrent de voortgang van de voorbereiding van de uitzetting had verschaft. Voorts blijkt uit de door verweerder overgelegde stukken dat eiser op
11 september 2007 en in verband met de op die datum bevolen opheffing van de bewaring, is aangezegd Nederland voor 13 september 2007 te verlaten.
3.3. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit een en ander dat reeds in 2007 een terugkeerprocedure is aangevangen. Nu gesteld noch gebleken is dat eiser Nederland, dan wel de EU, sindsdien heeft verlaten was deze procedure op het moment van inbewaringstelling nog niet geëindigd. Verweerder kan gevolgd worden in zijn stelling dat het bestreden terugkeerbesluit van 8 oktober 2011 voor de op diezelfde datum opgelegde bewaring niet was vereist, aangezien op dat moment reeds een terugkeerprocedure jegens eiser liep.
3.4. Eisers stelling dat de aanzegging van 11 september 2007 niet voldeed aan de door de Terugkeerrichtlijn aan een terugkeerbesluit gestelde vormvoorschriften kan niet tot het door hem beoogde resultaat leiden. Zoals reeds overwogen volgt uit de Terugkeerrichtlijn niet dat voor inbewaringstelling een voorafgaand terugkeerbesluit is vereist, maar slechts dat op dat moment een terugkeerprocedure loopt. Weliswaar volgt uit het systeem van de Terugkeerrichtlijn dat een terugkeerprocedure in beginsel met een terugkeerbesluit aanvangt, echter heeft dit in de onderhavige zaak geen betekenis, aangezien de Terugkeerrichtlijn eerst vanaf 25 december 2010 in de Nederlandse rechtsorde doorwerkt. De in de Terugkeerrichtlijn gestelde vereisten zijn daarom niet van betekenis voor de op 11 september 2007 gedane aanzegging.
4. De conclusie moet zijn dat geen belang kan zijn gelegen in eventuele consequenties voor de rechtmatigheid van de op 8 oktober 2011 opgelegde bewaring. Nu overigens geen belang is gesteld en daar evenmin van is gebleken, moet het ervoor worden gehouden dat het bestreden besluit van 8 oktober 2011 niet meer is dan een herhaalde mededeling die geen rechtens relevante wijziging brengt in eisers positie. Verweerder heeft het bezwaar terecht niet ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Dondorp, rechter, in aanwezigheid van M.R. van Kerkwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: HD
Coll:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.